Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER, WEEJHBLAB VOÖ'R NEDERLAND.
No. 362
da eiwh om de «eboone zijner keuze uitsluitend te bezitten: dikwijls ein
digden dan ook die nachtelijke tochten op bloedige wijze en boette de
onbezonnen minnaar met zijn leven eene al te onbedacht aangeknoopte
f chuldige verbintenis.
In deze wereld behoorde Don Juan te huis; alleen in deze omgeving
was een dergelijke persoonlijkheid nieta vreemds en kon de aartsverleider,
de oude Lancelot, weer uit zijn graf verrijzen en zijne onedele veroverin
gen hervatten. Wreedheid, zoowel ais moed waren eigenschappen van
het volk, kenmerken, die het in zijn lange en bloedige bevrijdingsoorlogen
in zich had opgenomen, het warme bloed en een hoogeren graad van
zinnelijkheid had het aan 't klimaat te danken en de Andalusische schoenen
noodigden met haar vurigen en toch smachtenden Wik, haar gevulde
maar buigzame taille en kleinen voet, als om strijd tot veroveren en be
zitten uit.
Van verschillende zijden heeft men beproefd eenen historisclien Don Ju
an te ontdekken, die als model voor den dichterlijken zou hebben gediend.
Een Don Juan Tenorio, van wien oude Andalusische kronieken gewagen,
heeft men er langen t^jd voor gehouden. Deze woesteling, de spruit van
een oudadellijk invloedrijk geslacht, zou den gouverneur van Sevilla, Doii
Gonzalo de Ulloa, gedood hebben, nadat hij diens dochter 'had verleid.
Daar eene bestraffing van den moordenaar, die door hooggeplaatste
perionen werd beschermd, niet wel mogelijk was, hadden monniken hem in
een klooster gelokt en daar van 't leven beroofd. Om nu zelf niet ia
groote moeilijkheden te komen, hadden zij het verhaal verspreid, dat do
cteenblokken van het in dat klooster opgerichte standbeeld des gouver
neurs bij eene beleediging, dat beeld door Don Juan toegevoegd, van el
kaar zouden zijn gegaan en dat daarop het uit de zoo ontstane opening
opgerezen vuur der hel hem zou hebben verteerd. Deugdelijke bewijzen
voor het bestaan van dezen Don Juan ontbreken echter te eenen male.
Daarenboven heeft men verschillende andere overleveringen van derge
lijke personen, die een gelijk leven leidden doch een ander einde vonden ;
een Don Juan de Marana bijv. bekeert zich en sterft als boeteling in een
klooster.
Het eenige resultaat van gewicht, dat deze onderzoekingen alzoo heb
ben opgeleverd, is de daardoor verkregen overtuiging, dat jonge edel
lieden van het slag van Don Juan in die dagen lang geen zeldzaamheid
geweest zijn. En toch zou men ook zonder die onderzoekingen tot het
zelfde besluit hebben moeten komen. Waar men toch te doen heeft met
eene litterarische figuur, die bij eene geheele natie populair is, moet men
aannemen, dat die figuur met dat volk verwante karaktertrekken ver
toont, dat innerlijke overeenstemming voorhanden is.
Volgens Pieatoste komen de eigenaardige karaktertrekken van Don
Juan voortdurend in de Spaansche geschiedenis en wel bij alle
veelbeteekenende mannen voor. Allen bezitten galanterie en moed, en.verdereeno
zekere ongodsdienstigheid, 't gevolg, niet van eene verdorvenheid der ziel
of van eenige philosophische overtuiging, maar van een sterk gevoel van
onafhankelijkheid, dat er niet toe kan besluiten op aarde of in den hemel
iets boven zich te erkennen.
Moed en galanterie zijn zulke kenmerkende eigenschappen van den
Spanjaard, dat men daarover niet verder behoeft te spreken. Alle
Spaansche edellieden waren in dat opzicht Tenorios."
Anders is het evenwel met die ongodsdienstigheid gesteld. In 't alge
meen schildert men den Spanjaard uit de 15de en lüde eeuw als een toon
beeld van eerbied en godsdienstzin. Volkomen naar waarheid, meent
Picatoste, doch men lette ook op den volgenden merkwaardigen trek. Wel
waren de Kastilianen getrouw en onderdanig aan hun vorst en aan hunne
kerk, de grondslagen van iedere maatschappij, maar zij waren het slechts
in zoo verre, als de vorst, de kerk of de godsdienst zich niet verzett'eu
tegen hun trots of hunne hartstochten en niet trachtten hun ontembaar
karakter aan banden te leggen. Zy eerbiedigden die hoogere machten,
zoo lang zij zelve werden geëerbiedigd."
Als bewijs voor deze bewering diene o. a. de Cid, die koning Alfonso
vernederde, in tegenwoordigheid van zijn vorst een abt beleedigde en zich
zelfs verzette tegen den Paus.
Toch sproot die trots, die aarde en hemel uitdaagt, niet voort uit gebrek
aan godsdienstig geloof: ook zou er dan geen verdienste in gestoken nebben,
want de atheïst, die God beleedigt, toont daardoor geen moed, en zeker
EOU zulks niet de algemeene bewondering hebben opgewekt.
Moed bestaat in het gelooven aan den almachtigen God, den onver*
biddelijken Rechter, en toch, met een onbegrijpelijken overmoed, het gordijn
weg te schuiven, dat Hem voor ons verbergt; Hem te braveeren: Ham aan
te zien, van aangezicht tot aangezicht"; in het gelooven aan het boven
natuurlijke en het toch met verachting onder de oogeu te zien; in het koesteren
van die verschrikkelijke en voor een groot deel. bijgeloovige denkbeelden
onzer voorvaderen omtrent den dood, en toch de dooden uit te dagen;
in het gelooven aan de macht van duivelen en geestverschijningen en ei'
toch tegen te strijden; en zulks niet als geloovige met de onschatbare
kracht van het geloof en het kruis, maar slechts met de hand aan den
degen, zonder dat de vereeniging van het wonderbare, het vreeselijke en het,
phantastische, het zelfvertrouwen van den edelman aan 't wankelen brengt."
Dit ia 't geheim der algemeene bewondering, die Don Juan altijd bij
't Spaansche volk heeft opgewekt. Nooit zouden de Spanjaarden derlGcle
eeuw het gedoogd hebben, dat men op het tooneel een ongodsdienstig,
ongeloovig, atheïstisch type bracht; hunne opvoeding, hunne gevoelens
zouden er zich krachtdadig tegen hebben verzet, wel echter juichten zij
den ontembaren geest van den man toe, die, het bestaan der
boveunatuurljjke machten erkennend, genoeg moed bezit om ze weerstand te
bieden, die bij de verschijning van een doode kalm zegt:
Ik heb in mijne aderen moed en kracht",
die den doode niet alleen rustig in zijne woning ontvangt en zich er mede
in een vertrek opsluit, maar, om een gegeven woord gestand te doen,
hem den volgenden dag in zijn eigen graf gaat opaceken zonder de minste
aarzeling te tooneu."
Na aldus verklaard te hebben, hoe Don Juan in een zoo religieus land
als Spanje, juist door zijn verzet tegen de hemelsche machten een
held des volks worden kon, bespreekt Pieatoste diens verhouding
.tot het vrouwelijk geslacht. Ook hier zijn zijne woorden in vele opzich
ten interessant. H\j merkt op, dat Don Juan geen liefde, slechts zinnelijke
aandrift gevoelt voor de uitverkorenen, die hij door zijne vleiende woor
den en doortastend optreden verleidt en dan weer even spoedig zonder
eenige wroeging verlaat. Die slachtoffers, waarvan vervolgens weinig meer
gezegd wordt en die op 't verdere verloop van zijn leven en op zijne be
straffing geen invloed uitoefenen, geven, zou men kunnen meenen, wel
wat heel spoedig gehoor aan zijne smeekingen. Onwillekeurig vindt men,
dat een weinig meer voorzichtigheid bij haar lang niet misplaatst zou
zijn geweest.
Pieatoste heeft, naar 't schijnt, dergelijke aanmerkingen voorzien. Hooren
wij dus, wat hij aanvoert om het gedrag zijner vrouwelijke landgenooten
te verklaren en te rechtvaardigen:
I)e Spaansche vrouw met haar hartstochtelijk gemoed en vurigen aard
geeft zich volkomen aan de liefde over, zij laat er zich geheel door
meesleepen en offert er alles aan op, wat zij bezit; haar leven en hare eer,
haar tegenwoordige positie, haar geheele toekomst."
..Zij overlegt niet angstvallig, zij vergelijkt niet, stelt geen prijs op
bewijzen van genegenheid, zooala de Franeaise, evenmin berekent zij de
maatschappelijke gevoigen van haar daden, gelijk de Duitsche, of bestudeert
zij koelbloedig de flnanciaele voor- en nadeelen, zooals de Engelsche. De
Spaansche laat zich, wanneer zij bemint, door hare liefde geheel beheerschen;
zij verliest haar sigen wil en bijna het besef van haar eigen persoonlijk
heid; reputatie, familie, alles offert zij op en geeft zich volkomen over aan
don man, dien zij liefheeft."
Campoamor is de eenige geweest, die in zijn ,,üon Juan" dezen hartstocht
voortreffelijk heeft geschilderd. Vijf vroegere beminden van Don Juan,
ieder een verschillende natie vertegenwoordigend, bieden zich aan om hem
te verlossen van de verschrikkingen dei' eeuwige straffe, de Spaanache
echter is de eenige, die in hare liefde de kracht vindt om het vonnis der
hoogere gerechtigheid te ondergaan en haar ziel te geven voor da
redding van Don Juan."
Pisatoste merkt hierbij op, dat deze zelfopofferende liefde der Spaanscha
vrouw, lioo edelmoedig ook, dikwijls helaas, bij het vurige karakter der
Spanjaarden, een resultaat heeft, tegenovergesteld aan wat men zou mogen
verwachten. Do man ziet zich aldus in staat gesteld in korten tijd dien
ganschen schat van liefde te genieten. 'Spoedig echter gevoelt hij bij de
voldoening, die de behaalde overwinning hem schenkt, eene zekere ver
zadiging door overmaat van genot; zoo het dan al geen afkeer wordt,
die hem van de vroegere beminde verwijdert, dan doon toch liet gemakke
lijke van nieuwe veroveringen en het aantrekkelijke van soortgelijke avon
turen het dikwijls voorkomen, dat hij haar verlaat om bij anderen zijn
geluk te gaan beproeven.
Voorzeker geen vleiend getuigenis, dat de Spanjaard hier van zijne
landgenooten geeft! Zoo het echter juist is, en grond om zulks
te betwijfelen bestaat er natuurlijk niet, vindt men daarin eene vingerwij
zing te meer tot het rechte begrip van Don Juan, zooals dezo in de sage
en later op het tooneel optreedt.
Tirso do Jlolina heeft alzoo, toen hij Don Juan tot, dramatischen held
verhief, geen buitengewoon, exceptioneel karakter willen schilderen, maar
een type van zijn tijd, het type van den jeugdigen Spaanschen edelman,
lichtzinnig maar dapper, zich om uiets bekommerend dan om de bevre
diging zijner zinnelijke lusten en in zijn overmoed zelfs niet terugdein
zend voor visoenen en bovennatuurlijke verschijningen.
Amersfoort, 11 Mei 84. W. N. Coenen.
(Wordt vervolgd.}
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Aan de leden van de Maatschappij der Nederlandse!]e Letterkunde t
Leiden is verzonden de Ie Aflevering van het tweede gedeelte (drukwer
ken) van den Catalogus der rijke bibliotheek. Vervaardiger van deu
Catalogus is de heer Louis D. Pctit, conservator bij de bib. der
KijksUniversiteit to Leiden. De eerste aflevering bevat o. a. de werken over
Boekdrukkunst, Boekhandel, Ijibliographie, Taal- en Letterkunde in het
algemeen, Nederlandsche en Vlaamsche Taal- en Letterkunde tot de acht
tiende eeuw. De tweede aft., die reeds ter perse is, zal bevatten: de
Dichters van de 18e en 19e eeuw, de Gelegenheidsgedichten en voorts da
geheele Afueeling Proza; de 3e afl., waarmede het Ie deel compleet zal
zijn: de Buitenlandsche Taal- en Letterkunde, terwijl de overige
Afdeelingen: Geschiedenis, Oudheidkunde, Plaatsbeschrijvingen enz. euz. den
inhoud zullen vormen van het tweede deel.
L)a derde druk van Van Dale's Woordenboek, bewerkt door J. Manhave,
in gereed. Hoe voortreffelijk ook iu zijn soort, bot woordenboek is niet
volmaakt; voor eenigen tij J vestigde de Heer W. II. Hauff de aandacht
op verscheidene leemten en feilen. Met verlangen zien wij derhalve de
verschijning van een Nederlandse!» woordenboek te geracet, vervaardig'!
door den Heer Hauff, die vele duizenden woorden heeft verzameld, welke
bij Van Dale niet te vinden zijn. Zou het evenwel niet, beter zijn, wan
neer de Heer Hauf een lijst verbeteringen en aanvullingen van Van
DaleManhave in 't licht gaf?
Bij Charles Ewings te 's-Gravenhage zal binnen eenige dagen verschij
nen een plaatwerk, getiteld: Een Lauwerkrans op des Zwijgers graf',
door W. J. Hofdijk, met een gedicht van B. Ter Haar Bz.; op muziek
gebracht door Bichard Hol.
Van George Ohnet, die door zijn voor het, tooneel bewerkte Maitre da
Forgcs" dezen winter in ons land zeer velen wist te boeien, wiens
Comtesse Sarah" nog van hand tot hand gaat en wiens Lise Fleuron" eerst
sedert eenige dagen op alle leestafels ligt, wordt al weder een nieuwe
ro