Historisch Archief 1877-1940
DE
AMSTERDAMMER, WEEKBL-A D
VOOR NEDERLAND.
Een zonderlinge kombinatie met Von Zesen, Pontanus, Commelin,
. Domselaar, Dapper en Wagenaar (allen geschiedschrijvers dezer stad),
bieden ons de dichter P. Vlaming en de natuurkundige Yan Swinden
met 3 straten aan. 't Ia waar, in de buurt Z Z is ook Swammerdam,
Miquel en Vrolijk te vinden. Maar Fokkens en Lelong had men toch
niet mogen vergeten.
Laatstgemelde domkop" (zoo-als Bilderdijk hem betitelt) was wel wat
onverdraagzaam, maar wij hebben groote verplichtingen aan hem.
Bedcnkelyker is ongetwijfeld de hulde aan Maarten Jansz. Koste»
v gebracht, als men hem Joost Buyck niet tot pendant geeft.
Volkomen onredeujk is de buitensporige uitgestrektheid der buurten
?'_ aan M ar nis gewijd. Wat hebben wij, Amsterdammers, met Marais
uit.. staan? Om zijn charakter hoeft men hem waarlijk niet te vereeren. Of
h jj het lied Wilhelmus van Nassouwen gemaakt heeft, is zeer onzeker. Het.
geestig gchimpschrift De Byencorff der H. E. K. neemt eene aanzien
lijke plaats in onze letterkunde in; maar is dat een reden, om Marnix
; ander-half maal zoo veel stadsgrond te wijden als aan Hooft, den onsterf*
lijken schrijver der Nederl. historiën, den elegantsten liederdichter, den
grootsten prozaknnstenaar onzer XVIIe Eeuw?
Ik heb achting voor Jacob van Leur ep; ik ben hem met warmte toe*
gedaan geweest, en h\j vereerde mg met veel waardeering, maar wat
zou de smaakvolle, welopgevoede, betcunctemsfahige man gezegd heb
ben, als hy hoorde, dat men hem een hoofdstraat gewijd had, waarbij
. Bilderdijk, Da Costa en Tollens de rol van dwarsstraten spelen ? 't Is waar
, men gaf Kinker gelijke eer; maar dat was even ongepast. A. Th.
(Wordt vervolgd.)
BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT.
De mode is toch een akelig ding. Wij hebben onze dames wel eens
uitgelachen om hare slaafsche opvolging der bevelen van die uitheernsche
godin, maar wat heeft zij ons mannen nu niet gebracht.
't Is om kippenvel van te krijgen! Aanschouw onze heeren van den
tegenwoordigen tijd! Gij hebt er gelegenheid te over toe, want het zijn
allen heeren h. b. b. h. h." dat wil zeggen: dat zij den gansenen dag
op straat althans niet thuis zijn. Kjjk me zoo'n wandeleaden
kurlfttrekker eens aan! Van boven breed en van onderen in een puntje uitloo
pend. Wie die broeken uitgedacht heeft verdiende een straf te hebben, die
«Heen kan toegepast worden wanneer hij geen broek aan heeft, 't Mooiste
aan die broeken schijnt te zijn dat zij een handbreed te kort zijn, zoodat
een groote, welgevormde bottine bijna tot en met de lusjes zichtbaar is.
En welke bottines. Anderhalf maal zoo groot als de schoenen, die de
heeren vroeger droegen, met nijdige wipneuzen er aan, die elk oogenblik
? ?. bereid schijnen te zijn, naar ieder die niet zulke neuzen aan zijn voeten
heeft, te schoppen.
't Zijn mooie pakjes l 't Ongelukkigste is, dat wanneer er maar een het
in het hoofd krjjgt zoo'n ding aan te trekken, het geen acht dagen duurt
of het krioelt van navolgers. Zoo wordt ook hierin bevestigd, dat slechte
-voorbeelden steeds, meer nog dan goede, tot navolging opwekken.
Helaas! zagen wij dat in de laatste weken op droeviger gebied hier
ook bewaarheid. Het waren voor sommigen hier treurige dagen, en wat
men ook van zelfmoord zeggen moge, ieder die zelf zware rampen heeft
ondervonden of anderen waargenomen, die daaronder gebukt gingen, weet
hoeveel levensmoed er dikwijls noodig kan zijn om die rampen het hoofd
te blijven bieden en niet bij kruit en lood of in het water uitkomst te
zoeken. Maar wat verwondering mag baren is, dat een mensch, die niets
te verliezen heeft, die in geen enkel opzicht minder kan worden
dan hij is, en zijn geheele leven geweest is; die zijn gansche leven heeft
doorgebracht in de gemeenste achterbuurten bij drank en ontucht, die
nooit gewerkt, maar haast altijd door misdadige middelen is aan den
kost gekomen; dat zulk een mensch, die in de schatting van zijne
omge1 ? ving niet lager kan worden aangeschreven, omdat hij op de allerlaagste
sport staat en altijd gestaan heeft, dat zulk een mensch, gezond en
sterk, het in eens in het hoofd krijgt onder een spoortrein te springen,
:'?' ia ncij te geleerd. Misschien ook al zucht tot navolging!
Op een ander terrein ik mag het met genoegen constateeren is d'B
zucht tot navolging hier veel verminderd. Ik bedoel de rederijkerij. Jaren
lang heeft zij zich hier staande gehouden, terwijl zooveel nuttiger
vereenigingen als van scherpschutters of zangers een kwijnend bestaan leidden,
of geheel te niet gingen. Dat standhouden der rederijkerij heeft trouwens,
een zeer natuurlijke oorzaak. Wie onzer is niet ijdel en wiens ijdelheid
wordt meer gestreeld dan die der rederijkers, als hij daar staat te midden
zijner broederen in de uiterlijke welsprekendheid, en toegejuicht wordt
door familie, vrienden en verdere belangstellenden ? De ijdelheid van den
mensch is de oorzaak van het voortbestaan der rederijkerij! Bij een
zanggezelschap gaat ieder individu op in het geheel en zijn het slechts
enkele uitverkorenen die de gave bezitten om uit te blinken; niet alzoo
bij de rederijkers. Daar wordt elk woordje, dat iedereen zegt verstaan en
?i- het uit vrienden en vriendinnen bestaand publiek is te beleefd om niet
alles mooi te vinden. (Het mooie pakje, voor velen zoo aantrekkelijk,
zul? lén wij maar- daarlaten). Zoo wordt hij aangespoord om voort te gaan
op den breeden weg der rethorica en ten slotte eindigt hij met te
gelooven, dat hij inderdaad een heele Piet" is. Nu komt er nog bij, dat hij*
? van tijd tot tijd in aanraking komt met acteurs van beroep, die er een
plezier in schijnen te hebben om de lui wat in déhoogte te steken en
dan is het heelemaal mis, want: die en die zegt, enz.......
Als je maar durft! Ik heb zoo'n acteur eens met een zeer voornamen
rederijker zien praten, maar ik kon het hem aanzien dat hij moeite had
zijn lachlust te bedwingen bij al den ernst die van den rederijker uit
straalde. Doch wat het noodlottigst is, dat is de wedstrijdmanie, die in de
laatste jaren heerscht. Dat reist en trekt door Noord- en Zuid-Nederland
om lauweren te behalen, om bekroond te worden! Bekroond! de Ha
mel beware hem! Bekroond door wien? Ik heb hier een verslag voor
mg liggen van zecta rederjjkersjury, maar dat ia me iets! Zelden heb ik
een rederijker ontmoet, die goed Hollandsch sprak of schreef, maar deze
juryleden, deze beoordeelaars der ten strijde toegeruste rederijkers zijn
taalverknoeiers Van den eersten rang! En zulke lui bekronen! En wie
bekronen zij? De beste, op n na de beate en op twee na de beste'.
Zij zoeken uit een doosje kromme spelden, de minst kromme, de minst
kromme op n na en de minst kromme op twee na! Ban zegt de minst
kromme dat hij zoo recht is als men van een speld verwachten mag en
de andere twee beweren dat cok, maar voegen er bij dat er maar n
eerste kroon was en dus ....
Met genoegen constateerde ik, dat er verschijnselen zijn die wijzen op
een achteruitgang der rederijkerij. Ofschoon het aantal leden bij enkela
vereenigingen nog steeds toeneemt, ten minste niet vermindert is dit
echter alleen toe te schrijven aan uitspanningen die geheel buiten het eigen
lijk doel der vereenigingen liggen, zooals daar zijn bals, soupers en diners,
die natuurlijk voor eiken mensch hunne aantrekkelijkheid hebben. Maar
de eigenlijk gezegde rederijkerij (wat een mal woord), dat van buiten
leeren en opraminelen van lange rollen, daarvoor wordt de liefhebberij
dunnetjes. Een twintig jaren lang zijn dat nu zoowat dezelfde personen,
die zich daarmede bezighouden; slechts hoogst zeldon komt er eens een
nieuwe kracht" (zoo wordt een jong lid genoemd) bij, vele mannen van
eenige beteekenis hebben zich reeds lang teruggetrokken, terwijl er nog
verscheidenen zijn, die ook beginnen in te zien dat het toch eigenlijk be
lachelijk is op dezelfde planken, waar men den dag te voren een onzer
talentvolste acteurs zag, dezelfde rol uit te voeren, die deze acteur vervulde
en dat alleen een grenzenlooze ijdelheid de oorzaak of het gevolg van
zulk een optreden kan zijn.
Daarvoor mogen onze burgerjongens bewaard blijven! Dat elk zich
amuseert op zijne wijs, wie zal het wraken ? Maar men doa het niet
onder den schijn van iets nuttigs te beoogen, men verzekere niet open
lijk dat zoe'n medaille of wat, de vruchten zijn van ernstige studie, want
dan jokt men willens en wetens. Men weet heel goed dat men niets ge
daan heeft dan rolletjes of rollen van buiten leeren en dat in de laatste
jaren geen enkel man van zooveel talent zich meer met rederijkerij in
laat, dat men als in vroeger tijd van studeeren" mag spreken. Wanneer
men opzettelyk zoo'n valsche vlag vertoont, dan heeft ieder het recht
daarop te wijzen en te zeggen dat de tegenwoordige rederijkerskamera
slechts het middel zijn om de ijdelheid van enkele drijvers te bevredigen.
Gelukkig noem ik het, dat het aantal burgers, dat zich tot medewerking
daartoe wil leenen, zich niet uitbreidt. Mogen de hoofdlieden er een
teeken in zien en bijtijds hunne kamers" in dans- en
gymnastiekgezelschappen of zoo iets dergelijks veranderen.
KUNST.
DE PKOEFPIJL",
vertaald uit het Duitsch van Oscar Bluinenthal, gespeeld door het
Nederl. Tooneel".
Men weet, wat moderne duitsche blijspelen zijn. Het is de voorstelling
in gesprekken van minder of meer samenhangende gebeurtenissen, waar
van de slotsom is, dat de deugd" zegepraalt, de ondeugd" beschaamd
wordt, ea waarvan het beloop u geenszins overtuigt, dat er een zoo hoog
dramatiesch belang in het spel is geweest, ais de tooneelschrijver het wil
doen voorkomen. Groote hartstochten, pikante maar klaar voorgestelde
verwikkelingen, spanning treft men zelden in die stukken aan. Ontrouwe
echtgenoten treden er niet in op; maar de schrijvers behagen er zich
wel in, toespelingen te maken, die bewijzen, dat zij met het verschijnsel
niet onbekend zijn. De scherts is doorgaands van een plomp* soort.
Schijnbaar komieke woorden worden opgedischt, als of het komieke
gedachten waven. Onjuiste sententies worden met een a-plomb uitge
sproken, als of zij de opdekkingen van tot heden voorbijgeziene dieplig
gende waarheden behelsden; bijv., in dit stuk van Blurnenthal: pianisten
zijn doorgaans slechte schutters."
Beate, de dochter van Graif en Gravin Dolmegg, is verliefd op Bogumi
Krasin&ki, een Poolsch pianist, die zich voor komponist uitgeeft, maar
zich niet ontziet notendieverij" te plegen. Uit een der briefjens, die, naast
een paar medaljons, inwikkeling en ontknoping vertegenwoordigen, blijkt
zelfs, dat hij in Genua een muziekstuk vaa een anderen muzikus, zekeren
BeUini (N.B.), gestolen en het stilzwijgen van Francesca Bellini, de
dochter, gekocht heeft, door haar te bedreigen, zoo ze dit uitbracht, te
zullen vertellen, welke bedenkelijke gunsten zij hem heeft toegestaan. Die
daad is, natuurlijk, zeer dom: want ala hij de muziek niet ten gehoore
brengt, heeft hij niets aan den diefstal, en wordt ze uitgevoerd, dan is
ze van publiek domein.
De Baron Leopold van der Egge wil niet graüg, dat KrasinsM met
Beate trouwt; want hij bestemt zijn neef Helmuth voor haar, en hij
beweert, dat de Pool het meisjen, ofschoon mooi, adelijk en lief, alleen
neemt om haar geld (doelloze en onbewezen beschuldiging). Maar de
Baron van der Egge heeft zelf Helmuth, die wat stijf was, onder de
leiding gesteld van Hortense van WalnacJc, een vrouw van de waereld,
die den min beduidouden jongen bemint, gelijk hij haar. Nu vindt de
schrijver, de Heer Blumenthal, het ongehoord, dat Hortense haren vrijer
voor zich tracht te behouden, en als zij tot dat einde een medaljon ge
bruikt, aan welks keerzijde de jonkman van onvergankelijke liefde ge
sproken heeft, dan noemt de Heer B. dit een vergiftigde pijl". Op zekeren
avond deelt de brave man in het stuk, een losse cëlïbaiaire, oom des jonk
mans (van der Egge), aan een groot gezelschap mee, wat er gebeurd is
tusschen den Pool Krasinshi en vader en dochter Bellini. Gelukkig
komt de aldus onverdiend aan de kaak gestelde jufvrouw Bellini niet ten
tooneele. Beate wordt echter, zoo doende, van dit huwelijk afgetrokken;
maar Helmuth is nog niet prendre want dat medaljon zit er
tusichen, Gelukkig heeft de oom een tweede medaljon, waaruit een vroegere