De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 8 juni pagina 3

8 juni 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBL-A D VOOR NEDERLAND. Een zonderlinge kombinatie met Von Zesen, Pontanus, Commelin, . Domselaar, Dapper en Wagenaar (allen geschiedschrijvers dezer stad), bieden ons de dichter P. Vlaming en de natuurkundige Yan Swinden met 3 straten aan. 't Ia waar, in de buurt Z Z is ook Swammerdam, Miquel en Vrolijk te vinden. Maar Fokkens en Lelong had men toch niet mogen vergeten. Laatstgemelde domkop" (zoo-als Bilderdijk hem betitelt) was wel wat onverdraagzaam, maar wij hebben groote verplichtingen aan hem. Bedcnkelyker is ongetwijfeld de hulde aan Maarten Jansz. Koste» v gebracht, als men hem Joost Buyck niet tot pendant geeft. Volkomen onredeujk is de buitensporige uitgestrektheid der buurten ?'_ aan M ar nis gewijd. Wat hebben wij, Amsterdammers, met Marais uit.. staan? Om zijn charakter hoeft men hem waarlijk niet te vereeren. Of h jj het lied Wilhelmus van Nassouwen gemaakt heeft, is zeer onzeker. Het. geestig gchimpschrift De Byencorff der H. E. K. neemt eene aanzien lijke plaats in onze letterkunde in; maar is dat een reden, om Marnix ; ander-half maal zoo veel stadsgrond te wijden als aan Hooft, den onsterf* lijken schrijver der Nederl. historiën, den elegantsten liederdichter, den grootsten prozaknnstenaar onzer XVIIe Eeuw? Ik heb achting voor Jacob van Leur ep; ik ben hem met warmte toe* gedaan geweest, en h\j vereerde mg met veel waardeering, maar wat zou de smaakvolle, welopgevoede, betcunctemsfahige man gezegd heb ben, als hy hoorde, dat men hem een hoofdstraat gewijd had, waarbij . Bilderdijk, Da Costa en Tollens de rol van dwarsstraten spelen ? 't Is waar , men gaf Kinker gelijke eer; maar dat was even ongepast. A. Th. (Wordt vervolgd.) BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT. De mode is toch een akelig ding. Wij hebben onze dames wel eens uitgelachen om hare slaafsche opvolging der bevelen van die uitheernsche godin, maar wat heeft zij ons mannen nu niet gebracht. 't Is om kippenvel van te krijgen! Aanschouw onze heeren van den tegenwoordigen tijd! Gij hebt er gelegenheid te over toe, want het zijn allen heeren h. b. b. h. h." dat wil zeggen: dat zij den gansenen dag op straat althans niet thuis zijn. Kjjk me zoo'n wandeleaden kurlfttrekker eens aan! Van boven breed en van onderen in een puntje uitloo pend. Wie die broeken uitgedacht heeft verdiende een straf te hebben, die «Heen kan toegepast worden wanneer hij geen broek aan heeft, 't Mooiste aan die broeken schijnt te zijn dat zij een handbreed te kort zijn, zoodat een groote, welgevormde bottine bijna tot en met de lusjes zichtbaar is. En welke bottines. Anderhalf maal zoo groot als de schoenen, die de heeren vroeger droegen, met nijdige wipneuzen er aan, die elk oogenblik ? ?. bereid schijnen te zijn, naar ieder die niet zulke neuzen aan zijn voeten heeft, te schoppen. 't Zijn mooie pakjes l 't Ongelukkigste is, dat wanneer er maar een het in het hoofd krjjgt zoo'n ding aan te trekken, het geen acht dagen duurt of het krioelt van navolgers. Zoo wordt ook hierin bevestigd, dat slechte -voorbeelden steeds, meer nog dan goede, tot navolging opwekken. Helaas! zagen wij dat in de laatste weken op droeviger gebied hier ook bewaarheid. Het waren voor sommigen hier treurige dagen, en wat men ook van zelfmoord zeggen moge, ieder die zelf zware rampen heeft ondervonden of anderen waargenomen, die daaronder gebukt gingen, weet hoeveel levensmoed er dikwijls noodig kan zijn om die rampen het hoofd te blijven bieden en niet bij kruit en lood of in het water uitkomst te zoeken. Maar wat verwondering mag baren is, dat een mensch, die niets te verliezen heeft, die in geen enkel opzicht minder kan worden dan hij is, en zijn geheele leven geweest is; die zijn gansche leven heeft doorgebracht in de gemeenste achterbuurten bij drank en ontucht, die nooit gewerkt, maar haast altijd door misdadige middelen is aan den kost gekomen; dat zulk een mensch, die in de schatting van zijne omge1 ? ving niet lager kan worden aangeschreven, omdat hij op de allerlaagste sport staat en altijd gestaan heeft, dat zulk een mensch, gezond en sterk, het in eens in het hoofd krijgt onder een spoortrein te springen, :'?' ia ncij te geleerd. Misschien ook al zucht tot navolging! Op een ander terrein ik mag het met genoegen constateeren is d'B zucht tot navolging hier veel verminderd. Ik bedoel de rederijkerij. Jaren lang heeft zij zich hier staande gehouden, terwijl zooveel nuttiger vereenigingen als van scherpschutters of zangers een kwijnend bestaan leidden, of geheel te niet gingen. Dat standhouden der rederijkerij heeft trouwens, een zeer natuurlijke oorzaak. Wie onzer is niet ijdel en wiens ijdelheid wordt meer gestreeld dan die der rederijkers, als hij daar staat te midden zijner broederen in de uiterlijke welsprekendheid, en toegejuicht wordt door familie, vrienden en verdere belangstellenden ? De ijdelheid van den mensch is de oorzaak van het voortbestaan der rederijkerij! Bij een zanggezelschap gaat ieder individu op in het geheel en zijn het slechts enkele uitverkorenen die de gave bezitten om uit te blinken; niet alzoo bij de rederijkers. Daar wordt elk woordje, dat iedereen zegt verstaan en ?i- het uit vrienden en vriendinnen bestaand publiek is te beleefd om niet alles mooi te vinden. (Het mooie pakje, voor velen zoo aantrekkelijk, zul? lén wij maar- daarlaten). Zoo wordt hij aangespoord om voort te gaan op den breeden weg der rethorica en ten slotte eindigt hij met te gelooven, dat hij inderdaad een heele Piet" is. Nu komt er nog bij, dat hij* ? van tijd tot tijd in aanraking komt met acteurs van beroep, die er een plezier in schijnen te hebben om de lui wat in déhoogte te steken en dan is het heelemaal mis, want: die en die zegt, enz....... Als je maar durft! Ik heb zoo'n acteur eens met een zeer voornamen rederijker zien praten, maar ik kon het hem aanzien dat hij moeite had zijn lachlust te bedwingen bij al den ernst die van den rederijker uit straalde. Doch wat het noodlottigst is, dat is de wedstrijdmanie, die in de laatste jaren heerscht. Dat reist en trekt door Noord- en Zuid-Nederland om lauweren te behalen, om bekroond te worden! Bekroond! de Ha mel beware hem! Bekroond door wien? Ik heb hier een verslag voor mg liggen van zecta rederjjkersjury, maar dat ia me iets! Zelden heb ik een rederijker ontmoet, die goed Hollandsch sprak of schreef, maar deze juryleden, deze beoordeelaars der ten strijde toegeruste rederijkers zijn taalverknoeiers Van den eersten rang! En zulke lui bekronen! En wie bekronen zij? De beste, op n na de beate en op twee na de beste'. Zij zoeken uit een doosje kromme spelden, de minst kromme, de minst kromme op n na en de minst kromme op twee na! Ban zegt de minst kromme dat hij zoo recht is als men van een speld verwachten mag en de andere twee beweren dat cok, maar voegen er bij dat er maar n eerste kroon was en dus .... Met genoegen constateerde ik, dat er verschijnselen zijn die wijzen op een achteruitgang der rederijkerij. Ofschoon het aantal leden bij enkela vereenigingen nog steeds toeneemt, ten minste niet vermindert is dit echter alleen toe te schrijven aan uitspanningen die geheel buiten het eigen lijk doel der vereenigingen liggen, zooals daar zijn bals, soupers en diners, die natuurlijk voor eiken mensch hunne aantrekkelijkheid hebben. Maar de eigenlijk gezegde rederijkerij (wat een mal woord), dat van buiten leeren en opraminelen van lange rollen, daarvoor wordt de liefhebberij dunnetjes. Een twintig jaren lang zijn dat nu zoowat dezelfde personen, die zich daarmede bezighouden; slechts hoogst zeldon komt er eens een nieuwe kracht" (zoo wordt een jong lid genoemd) bij, vele mannen van eenige beteekenis hebben zich reeds lang teruggetrokken, terwijl er nog verscheidenen zijn, die ook beginnen in te zien dat het toch eigenlijk be lachelijk is op dezelfde planken, waar men den dag te voren een onzer talentvolste acteurs zag, dezelfde rol uit te voeren, die deze acteur vervulde en dat alleen een grenzenlooze ijdelheid de oorzaak of het gevolg van zulk een optreden kan zijn. Daarvoor mogen onze burgerjongens bewaard blijven! Dat elk zich amuseert op zijne wijs, wie zal het wraken ? Maar men doa het niet onder den schijn van iets nuttigs te beoogen, men verzekere niet open lijk dat zoe'n medaille of wat, de vruchten zijn van ernstige studie, want dan jokt men willens en wetens. Men weet heel goed dat men niets ge daan heeft dan rolletjes of rollen van buiten leeren en dat in de laatste jaren geen enkel man van zooveel talent zich meer met rederijkerij in laat, dat men als in vroeger tijd van studeeren" mag spreken. Wanneer men opzettelyk zoo'n valsche vlag vertoont, dan heeft ieder het recht daarop te wijzen en te zeggen dat de tegenwoordige rederijkerskamera slechts het middel zijn om de ijdelheid van enkele drijvers te bevredigen. Gelukkig noem ik het, dat het aantal burgers, dat zich tot medewerking daartoe wil leenen, zich niet uitbreidt. Mogen de hoofdlieden er een teeken in zien en bijtijds hunne kamers" in dans- en gymnastiekgezelschappen of zoo iets dergelijks veranderen. KUNST. DE PKOEFPIJL", vertaald uit het Duitsch van Oscar Bluinenthal, gespeeld door het Nederl. Tooneel". Men weet, wat moderne duitsche blijspelen zijn. Het is de voorstelling in gesprekken van minder of meer samenhangende gebeurtenissen, waar van de slotsom is, dat de deugd" zegepraalt, de ondeugd" beschaamd wordt, ea waarvan het beloop u geenszins overtuigt, dat er een zoo hoog dramatiesch belang in het spel is geweest, ais de tooneelschrijver het wil doen voorkomen. Groote hartstochten, pikante maar klaar voorgestelde verwikkelingen, spanning treft men zelden in die stukken aan. Ontrouwe echtgenoten treden er niet in op; maar de schrijvers behagen er zich wel in, toespelingen te maken, die bewijzen, dat zij met het verschijnsel niet onbekend zijn. De scherts is doorgaands van een plomp* soort. Schijnbaar komieke woorden worden opgedischt, als of het komieke gedachten waven. Onjuiste sententies worden met een a-plomb uitge sproken, als of zij de opdekkingen van tot heden voorbijgeziene dieplig gende waarheden behelsden; bijv., in dit stuk van Blurnenthal: pianisten zijn doorgaans slechte schutters." Beate, de dochter van Graif en Gravin Dolmegg, is verliefd op Bogumi Krasin&ki, een Poolsch pianist, die zich voor komponist uitgeeft, maar zich niet ontziet notendieverij" te plegen. Uit een der briefjens, die, naast een paar medaljons, inwikkeling en ontknoping vertegenwoordigen, blijkt zelfs, dat hij in Genua een muziekstuk vaa een anderen muzikus, zekeren BeUini (N.B.), gestolen en het stilzwijgen van Francesca Bellini, de dochter, gekocht heeft, door haar te bedreigen, zoo ze dit uitbracht, te zullen vertellen, welke bedenkelijke gunsten zij hem heeft toegestaan. Die daad is, natuurlijk, zeer dom: want ala hij de muziek niet ten gehoore brengt, heeft hij niets aan den diefstal, en wordt ze uitgevoerd, dan is ze van publiek domein. De Baron Leopold van der Egge wil niet graüg, dat KrasinsM met Beate trouwt; want hij bestemt zijn neef Helmuth voor haar, en hij beweert, dat de Pool het meisjen, ofschoon mooi, adelijk en lief, alleen neemt om haar geld (doelloze en onbewezen beschuldiging). Maar de Baron van der Egge heeft zelf Helmuth, die wat stijf was, onder de leiding gesteld van Hortense van WalnacJc, een vrouw van de waereld, die den min beduidouden jongen bemint, gelijk hij haar. Nu vindt de schrijver, de Heer Blumenthal, het ongehoord, dat Hortense haren vrijer voor zich tracht te behouden, en als zij tot dat einde een medaljon ge bruikt, aan welks keerzijde de jonkman van onvergankelijke liefde ge sproken heeft, dan noemt de Heer B. dit een vergiftigde pijl". Op zekeren avond deelt de brave man in het stuk, een losse cëlïbaiaire, oom des jonk mans (van der Egge), aan een groot gezelschap mee, wat er gebeurd is tusschen den Pool Krasinshi en vader en dochter Bellini. Gelukkig komt de aldus onverdiend aan de kaak gestelde jufvrouw Bellini niet ten tooneele. Beate wordt echter, zoo doende, van dit huwelijk afgetrokken; maar Helmuth is nog niet prendre want dat medaljon zit er tusichen, Gelukkig heeft de oom een tweede medaljon, waaruit een vroegere

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl