Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLA D,VOOR NEDERLAND.
Ne. 368
andere rehrtie, óók van' Hortense, bUjkt, en zoo laat deze zich bewegen
<ran Btlmulh afstand te doen.
Het derde bedrgf dezer komedie is op Pailleron gestudeerd: Bellac is hier
Sratinslci. Verder komt er nog een belachelijke Bitmeester in het stuk
voor, die vroeger Bortense bemind en haar dood geloofd heeft; welke
bigonderbeid HelmuOi van haar vervreemdt. Die Ritmeester heeft zich nu
«*n eene (overtollige) Megsera, met name Julia, verslingerd; die, even
als de JBéOinies, achter de schennen bljjft. Dan hebben er nog een paar
uitdagingen in het stuk plaats: de eene van Helmuth aan het adres van
Krasinski, om dat de mnzikus weigert aan hem een muziekstuk af te geven,
door Beate gekotnponeerd; de andere aan het adres van den oom, om dat
die Rrasinslii voor een nietswaardige heeft uitgemaakt.
Het stuk (waarvan de goede redaktie door enkele germanismen bijv.
hij heeft aich geblameerd" ontoierd wordt) werd uitnemend gespeeld.
't Was echter niet fraai, dat, in het 2e bedrijf, vier van de vijf Heeren
in 't grys gekleed waren.
De Dames De Vries en Rössing-Sablairolles vervulden met talent de
rolJen van Horiense en Beate. De eerste vooral had succes.
De Heer Morin was, natuurlijk, de brave céltbataire, de Heer Clous de'
onbeduidende minnaar; de Heer Tourniaire Erasinski, de Heer Spoor
de luidruchtige Ritmeester. De Heer Tourniaire heeft met veel oorspron
kelijkheid zijn rol vervuld; hij was zelfs moeilijk te herkennen. Lof daar
voor! De Heeren Spoor en Morin waren zich-zelf. De typen waren ar
tistiek bewerkt. Ook de Heer van Dommelen, een professor vun het Con
servatorium, was uitstekend gegrimeerd. De voorstelling is tamelijk on
derhoudend, en het publiek vermaakt zich erg.
6 Juni, 84. Alb. Th.
UIT BELGIË.
t, De Schelde, historisch, fantastisch zanggedicht, van
Em. Hiel, getoondicht door Peter Benoit, enz. (l
Jan en Griet, hier vreugderijk,
Varen naar den Volewijk."
oeet m\j onverwachts eene halfbekende stem in 't oor, toen ik op
Dinsdag den 27sten Mei 11., 's avonds laat, de zaal der Sociétéroyale d'Har
monie te Antwerpen verliet, buiten mij zelven van voldoening over het
meesterwerk en de uitvoering die ik kivam te hooren, zoozeer dat ik niet
bemerkte hoe ik door da uitstroomende menigte werd voortgesleept.
* Ik verlangde naar lucht en eenzaamheid of naar eene ziel waarin mijne
bewondering weerklank zou vinden, want in de zaal had ik het ongeluk
gehad de ondervinding op te doen, dat ondanks den grooteu eerbied voor
Benoit's gaven, een groot gedeelte van het publiek tekst noch muziek der
Schelde verstaat, noch weet te schatten. Een enkele forsch (te lorsch)
uitgebrachte volzin van den begaafden tenoor E. van Dyck bracht grootere
vervoering te weeg, dau de fijnst geschreven orkestpassage.
Uit deze stemming nu dreigden da klanken aan mijn oor mij onbarm
hartig los te rukken. Het was een vriend uit Noord-Nederland, die tot
mij sprak, maar ik verstond zijne geestigheid niet; ik hoorde bijna niet;
ik mompelde nog voort: Hij die van 't stof naar 't ideale gaat" (uit het
3e Uecl), toen de goede vriend herhaalde: Zou dut niet het rechte motto
voor dit kunstwerk zjjn: Jan en Griet, en zoo voorts?"
Ik antwoordde iets van profaan", ontheiliging", philister", koude
prozaïst", ik weet zelf niet. Mijn vriend liet zich echter niet ontmoedigen,
en met een zeker zelfbehagen ging hij voort: Ziehier den inhoud van
't gedicht (Meende hij dan dat ik 't niet kende?)"
Op zekeren avond gaan een jongeling en een meisje wandelen langs
de Schelde, bij Gent. Zij plukken elkander bloemkens af en scheppen zulk
een genoegen daarin, dat het meisje uitroept, terwijl zij nederzinkt op de
madeliefjes:
Bloemen, waart gij mjjn graf!"
Maar, ja wel, daar komt niets van. Zij kiest zich een geheel ander
graf... En na een tot vervelens toe herhaald om te varen lom te varen,"
stappen zij beiden in eene boot en roepen te zauien uit: o, laat Ons
eeuwig varen!"
Elk ander fatsoenlijk meisje zou bij zulke gelegenheid gezegd hebben :
Kom, laat mij varen, lastiga jongen!" Maar neen, dit meisje gaat...
van de stof naar 't ideale."
De nacht is gevallen. De maan schijnt. Rondom beginnen de schimmen
van 't voorgeslacht te spoken. Nu krijgt het meisje angst, en roept uit;
Laat ons vluchten!" Natuurlijk gaat dat niet als men spelevaart op de
Schelde. Eindelijk breekt de dag weder aan. Nu roept zij, in 't gevoel
van haar zelfbedrog of van haar eigen gebrek aan schoonheid:
God, wat ia de liefde blind!"
Doch dat is weldra vergeten. Het rijmwoord is, natuurlijk, Kind!"
uit den Volewijk.
De jongeling laat daarop eene driewerf herhaalde ontboezeming over
de knsdorst" volgen, die müheel onsmakelijk voorkomt, en zeer
compromettant is voor eenen goeden, ronden vriendschappelyken zoen. Dat
woord dorst" wordt begeleid door een driewerf herhaalde, snerpende
dissonant, als hoogste uiting van dat soort van gevoel... Maar ik Keg
niets van de muziek, daarvan heb ik te weinig verstand... Het Meisje"
begint van kleine familie te spreken... en nu verzekert ons bet tekst
boek nog: Zij omhelzen elkander". .. Zooals in sommige sotternieën:
Hier vechten si." 't Is om je ziek te lachen... En de menigte gaapt
dat bewonderend aan!... Daarop klinken feestklokkeu in de stad ... Het
meisje roept: 'k Voel me lokken, rap, haast u ewat." Waaraan de jon
geling dan gehoor geeft, uitroepende: Vaarwel, Schelde, stroom der
minne"... Zoo valt die heele liefdesgeschiedenis... in 't water... der
Schelde, ha, ha!"
Hier hield de spreker lachend op, en zag mij zegevierend aan. Zijne
woorden waren snel en levendig, zonder ophouden voortgevloeid, doch
niet als een stroom der minne." Ik kon voor mijns verontwaardiging
geene uitdrukkingen vinden.., Mensch! Zjjt #üdan vaa steen ?"
barstte ik uit. Moet dan de kunst tot verstandsformulen worden ge
bracht? Verleent dan de muziek aan den tekst geene hoogere, idealere
beteekenis, welke niet door stoffelijke maat ea gewicht te meten is?"
Dat rijmt!"
Hebt gij dan geene ooren voor dien eersten uitroep vol verheffing en
adel, aangestemd door den kunstenaar": O Schelde, ik heb uw stem
gehoord", zoo keurig ingeleid door de fijne bewegingen der
snareninstrumenten? Is het niet de rechte zoete, natuurlijke toon van huis
waarts keerende landlieden in het eerste koor, met zijne bewegelijke
begeleiding, en ia die Vaarman" niet goed gekarakterizeerd, welke het
jonge paar als een Mephiato schijnt te begroeten?"
Mephisto? A, ha! riep mj uit koorn op mijn molen! Göthe ver
zekert dat hij den invloed van den b o o z e n geest wil schilderen. Onze
dichter daarentegen stelt het liefdepaar voor als bezeten van den verheven
idealen Scheldegeest Kiea nu maar!"
Laat mij met rust, uitpluizer'. Hebt gij dan geene ooren voor die
oorspronkelijke, krachtige kleur der mannenkoren uit het tweede dee1,
dien strijd om de vrijheid van Vlaanderen, en de krijscbende tonen der
Leliaarts: Wij willen de kerels vernielen" ?
Maakt Zannekin's Geest-,de vrijheid bezingende, op u geenen diepen indruk ?
Zelden hoorde men met eenvoudiger middelen zulk een effekt van diepe
overtuiging uitgedrukt, een zang die afgewisseld door den Vlaamschen
zegeroep: Vlaanderen den Leeuw," 't onverschilligste hart verwarmt.
Wordt dees zang vervolgens niet nog overtroffen door Van Artevelde's
geest: 'k werp bet doodhulsel af," waarin de toon der declamatie zich
op zoo wonderbare wijze om de zielvolle begeleiding heenstrengelt?
En wat zegt gij dan van Willem van Oranje: De menschen lijden....
Vooruit, vooruit," afgewisseld door den zang der Geuzen en de solo
stemmen van sopraan en tenoor V... En hebt gij niet gehoord welk lijn
gebruik Benoit van den ouden vorm van 't Wilhelmuslied" maakt, wat
zich voorbereidt, ontwikkelt en toch slechts verschijnt als eene prachtig
vergulde Initiaal uit het vijftiendeeeuwsche psalmboek eener vorstin'."
Hoe poëtisch!"
Zoo is 't! Ik ken in de muzikale wereld geen koor wat in kracut en
nationale kleur en fijn gecombineerde orkestratie bij dit slotkoor des
? tweeden deels, te vergelijken is.
Dat is geene comopolitische muziek, ook geene Fransche, geene Duitsche,
nog minder Italiaansche, maar Nederlandsche, 'k zou b}jna zeggen
V l a a m s c h e muziek, 'k Zeg het gaarne, want zij is het zeker meer
dan Benoit'g Lucifer of andere, latere werken; en des toondichters streven
is het toch nationale muziek in 't leven te roepen.
Verrukt u niet de inleiding voor orkest des derden deels? Na den storm
en de geestverschijning keert langzamerhand de rust terug. De muziek
schildert niet het geluid van 't water, maar, terwijl de Dichter spreekt
van 't slanke ranke riet dat zingt en paarlenweenend de baren a'.s eene
geliefde beziet", geeft zij den indruk weder die elkeen, met open hait
en zin voor natuurschoonheid, ontvangt bij 't bespieden van den schoenen
stroom. Juicht gij niet mede in 't levendig koor der visschers, en iu den
afgemeten rythmischen en daardoor des te karakteristieken toon der
kooplieden? En bevredigt het u van uw zedepredikend standpunt dan
niet dat Hiel den kunstenaar laat zeggen: hoe 't streven op deze wereld
veelal blindwerk" is, waarbij de menscb slechts een schijnbeeld" geniet;
terwijl die pijn alleen geheeld wordt door het zoeken der schoonheid?
Hoort verder het slot, het wederkeeren van 't Wilhelmus" met den zang
der klokken louter muziek; zonder wild gedruisch, zonder gezocht
effect, altoos matig, altoos geaongeu en gedragen door zuiveren smaal
en esthetischen zin, gelijk zelfs de donderslag in 't tweede deel op
vooitreffelijke wijze naar den indruk, en niet naar 't uiterlijk effect wordt
aangeduid".
Mag ik nog eens eene vraag doen?" hernam mijn vriend. Hebt gij
bij die duelteu van Meisje en Jongeling (uaar 't ideale strevend) n
enkel oogenblik aan Dante en Beatrice gedacht ? En wat de kleine familie
betreft...."
Och wat, kleine familie!"
Ja ik ben een vader des huiagezins; mij komt het voor dat zuchten en
bloemetjes plukken zeer poëtisch, maar eene huiskamer vol van kleine
krullebollen iets veru positiefs is. Men ziet wel dat de beide kunstenaars
geen bengels van jongens hebben op te voeden".
O, gij prozaïsche philister l"
Mij komt het voor dat men de Schelde zeer goed en prachtig kan be
zin en zonder eene dergelijke liefdesgeschiedenis. Ik herinner mij daarbij
eene cntiuk in de Revue des deux mondes, na de eerste uitvoering vau
Mendelssohn's Eüas te Parijs. De schrijver betreurde 't dat in de geschie
denis vau den profeet geene aangename vrouwenrol voorkwam. Hij had
zeker gewild dat eene of andere jonge dame met den godsgezant op den
vurigen wagen geklommen en ten hemel ware gevaren. Men heeft im
mers elders ook aan S. Jan eene geliefde geïmproviseerd! Ik zie niet in
wat er voor i d e a a l s ligt in de liefde van eenen jongeling die eene boot
huurt om met zijn meisje" alleen te wezen. In elk geval kan zulk esne
twecspraak in een salon niet door eeneu jongeling en een meisje wor
den gedeclameerd".
Onverbeterlijke prozaïst!" Laat ons daar een speldje bij steken. Heil
aan Benoit, voor de uitvoering, die in 't algemeen voortreffelijk was. Zijn
veldheerftaf bezielde de groote menigte en gaf overal leven en kleur.
Soms was zijn vuur warmer dan dat der uitvoerders, en kwijnde de gang
der koren wat; hier en daar hoorde men eene voorbarige stem of bleef
een solist uit doch dat waren slechts kleine gebreken. Algemeen waren
de etdrnin van koor en orkest en de pianissimo's uitmuntend. De voor
treffelijke Madame De Give droeg hare partij met zedigheid en klaarheid
voor. Van Dijck was een recht hartstochtelijk jongeling, soms wat al te
zeer, en misbruikte het vibrato, evenals de gunstig bekende Blauwaert,
aan wiens stem en zuiverheid vaa ui&oaatie die jacht ojp effect aogal