De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 8 juni pagina 5

8 juni 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 363 D E A M S T-E'R fr&lTM E R, W-ffi E K B,LA B V O ft ff&Mft L A N B. schade doet. Fontaine muntte uit door vastheid van tooa, kalme en waarttigo voordracht van Artevelde en Zannekin. Tot inleiding van den avond droeg Mevr. Schnitzler het 5e concerto in Es van Beethoven voor. Zij toonde daarin eenen fijnen smaak, vooral door opvatting van 't Adagio en de pianissimo-passages. Wij hadden in ft orkest meer duidelijkheid gewenscht, en van de pauken vat meer matiging. Brussel, d. 2n Juni, 1884. M. A. (IJ Bet heeft vernomen dat de Schelde nog niet in Amsterdam ia uitgevoerd LETTERKUNDE. DON JUAN TENORIO, II. Gabriel Tellez, beter bekend onder zijn pseudoniem Tirso de Blolina, had, naar hij beweert, vóór hij op vijftjgjarigen leeftijd tot den geestelijken stand overging, reeds meer dan driehonderd drama's vervaardigd, en zal gedurende de kleine vijftig jaren, die hij toen nog te leven had, wel niet werkeloos gebleven zijn. Hoewel het nageslacht het bezit van verreweg het grootste aantal zijner scheppingen moet derven, wordt het toch door zijne meer dan zeventig bewaard gebleven Comedias voldoende in staat gesteld de zeldzame gaven van dezen dichter, ,den tijdgenoot en evenknie van Lope de Vega te bewonderen. Met dezen, Calderon en Alarcon vormt hij het vierbladerige klaverblad der meesters van het Spaansche drama. Moge er al op den bouw zijner tooneelstukken heel wat zijn af te dingen, daar hij zich met eene aan het genie eigen stoutmoedigheid bijzonder weinig aan de allergewoonste regels zijner kunst stoort, zoo stelt hij hiervoor ruimschoots schadeloos door de poëzie, die hij over al zijne scheppingen heeft uitgestort, door het voortreffelijke zijner karakterteekening, het tintelende van zijn geest en zijn onvergelijkelijk meesterschap over de taal. De stoutheid zijner satire, wanneer hij de verkeerdheden en belachelijkheden van zijn tijd geeselt, is in het Spaansche drama zonder weerga. Een grootere hoeveelheid geest en fijne irouie zoekt men in de geheele dramatische kunst van Spanje te vergeefs. El Burlador de Sevilla y Gonvidado de Piedra", het drama, waarin hij den held der sage voor 't eerst op het topneel bracht, schijnt niet tot zijne beste werken te behooren. Von Schack rekent het, Vat conceptie en uitvoering betreft, tot zijno meest vluchtige scheppingen, al erksnt hij, dat er partyen in voorkomen, dio een dichter van den eersten rang slechts kon vervaardigen en dat de karakterteekening van Don Juaii oen waar meesterstuk is. Ook Mahrenholtz wijst, hoewel hij de grootschheid on pracht der beelden, do tooverachtig schoone verzen en het bevallige dor liefdestooneclcn prijst, verschillende tekortkomingen en gebreken aan. Hij laakt onder anderen de veelvuldige herhaling van dezelfde motieven, verscheidene monologen en dialogen, die aan de dramatische handeling eer hinderlijk dan wel bevorderlijk züni en de wonderlijke wijze, waarop verscheidene tooneelen en personen door elkaar gehaspeld worden. Het geheel is volgons hem een drama, rijk aan dichterlijke schoonheden zoowel als aan dramatische iouten. In denzeli'den geest ongeveer laat zich ook L. Lemcke over den Burlador uit. Niet alzoo Picatoste. Bij hem vindt men niets dan lof; in zijne oogcn is dit drama zeker een der scboons.j, die men, niet alleen in de Spaaneche litteratuur maar ook in die der geheele beschaafde wereld kau. aanwijzen. Steeds raakt hij bij zijno beschouwingen in geestdrift. Welk eene grootsche schepping," roept hij in vervoering uit, die na ongeveer drie eeuwen, en nadat de idealen en uiterlijke vormen der maatschappij zoo zeer zijn veranderd, nog altijd het geliefkoosde onderwerp voor de grootste dichters en kunstenaars is, zoowel in ons vaderland als in den vreemde." In zijne opgewondenheid verwart hij hier echter de sage van Don Juan met hare eerste bewerking. Zonder eeuige inleiding plaatst Tirso ons op eens te midden van de handeling. Het drama vangt in Napels aan, waar Don Juan de hertogin Isabella heimelijk bezoekt, verrast wordt en naar Spanje ontvlucht. Het visschersrueisje Tisbea redt den schipbreukeling, hij verleidt haar en ver laat haar dan. In Se villa weet hij op listige wijze zijn vriend de la Mota om den tuin te leiden, die van zijn nichtje Donna Auna de Ulloa de toestemming tot een nachtelijk bezoek had ontvangen. In Do la Mota's rooden mantel gehuld, dringt hij tot Donna Anna door, die het verraad ontdekt en om hulp roept. Haar vader, de gouverneur, schiet op haar geschrei toe en valt door den degen van Don Juan. Als banneling komt deze dan op eene boerenbruiloft en weet de pas gehuwde Aminta tot ontrouw jegens haar gade te bewegen. Heimelijk in Sevilla teruggekeerd, noodigt hij het steenen grafmonument des gouverneurs uit bij hem te komen soupeeren. Het standbeeld komt eii verzoekt Don Juan den vol genden dag in de kapel ook eens zijn gast te willen zijn. Hier verzinkt het op 't oogenblik, dat het de hand van den roekelooze in de zijne houdt, met dezen in den afgrond. Ondertusschen zijn Isabella, Tisbea en Aminta, naar wraak dorstend, in Sevilla aangekomen. Daar de verleider evenwel reeds de straf voor zijne slechte streken heeft ondergaan, reiken zij en Donna Anna, als zijne weduwen, hunnen vroegeren vereerders de hand. Menigeen zal zich, na met dit korte overzicht kennis gemaakt te hebben, misschien verwonderd afvragen, of hij hier werkelijk een drama voor zich heeft, en geen roman en action of, juister nog, een epos in den vorm van gesprekken. Inderdaad moet het drama van Tirso op den modernen lezer een vreemden indruk maken: hij bedenke echter, dat het volstrekt niet tegen den geest eener Spaansche Comedia streed, wanneer verschil lende van elkaar onafhankelijke voorvallen, slechts losjes aan elkaar ge knoopt, daarin voorkwamen. Da strenge bouw, die het classieke drama, en in 't algemeen ook het modems, onderscheidt; het principe, dat de eeno situatie slechts laat gelden als het noodzakelijk gevolg van de voorafgaande, Vindt men bij de eerste producten der Spaanscho dramatische kuust in haar tijdperk van bloej etenmia toegepast als eene eenheid van tijd oi' plaats. Be opeenhooping van voorvallen van dewlfde natuur, de mono logen van vermoeiende lesgte en de ingevoegde tooneelen, die tot de handeling in bijna g«en verband staan, komen bij de dramatische dichters uit de school van Lope de Vega herhaaldelijk voor. De karakterteekening van Don Juan is in alle opzichten voortreffelijk. Met groote kunst heeft de dichter het verstaan, den held in al zijne eigen aardigheden te schilderen en zijn ondergang als de welverdiende straf voor zijn euveldaden voor te stellen, zonder weerzin voor hem te ver wekken. Zelfs in zijne grootste buitensporigheden daalt hij nooit tot het peil af, waarop onze belangstelling verdwijnt om voor afkeer plaats te maken. Men gevoelt instinctmatig, dat in dit gecompliceerde karakter eigenschappen verborgen zijn, die aanspraak op bewondering mogen maken, dat er in hem ook gevoelens sluimeren, die hem in eea andere omgeving, met een andere opvoeding, in een anderen tijd, boven do gewone sterve lingen zouden verheffen. Zijne levendige phantasie, de bedrijvigheid van zijn bestaan, de overvloed van kracht, die hij ontwikkelt, een natuurlijke bevalligheid, die hij nooit verloochent, zijn koelbloedigheid en onverschrok kenheid in de meest gevaarvolle oogenblikken zijn even zoovele eigen schappen, die in aanmerking komen bij de beoordeeling der geheele per soonlijkheid. Dat door het aanbrengen van deze edele trekken het geheele drama wint en ten slotte zelfs den indruk van eene tragedie ach terlaat, behoeft voorzeker geen nader betoog, al hebben ook onhandige navolgers dit in de eerste tijden wel eena wat te veel uib het oog ver loren. Merkwaardig spoedig heeft de Burlador de grenzen van Spanje over schreden. De oudste bekende druk dateert uit het jaar 1630 en reeds in 1052 vindt men eene navolging in Italië, alwaar Giliberti het in den grond zoo ernstige drama tot eene middelmatige comedie had omgewerkt, waarin de op het Italiaansche tooneel steeds voorkomende figuren, Harlekijn en de arts Pantalon in hun plat comische scènes de belangstelling van het publiek vopr een groot deel in beslag namen. Gedeeltelijk naar dit stuk, gedeeltelijk naar Tirso's schepping en uit eigen toevoegsels vervaardigde eene Italiaansche troep, die te Parijs speelde, eene harlekinade en maakte daarmee uitmuntende zaken. Ook Fransche tooneelisten wenechten nu een stuk op te voeren, dat de schouwlustige menigte in zoo grooten getale aantrok. Dorimond, een tooneelspeler uit Lyon, was de eerste, die in den winter van 1659 met eene vrije vertaling van Giliberti's stuk voor den dag kwam onder den titel van Le Festin de Pierre oule Fils criminel." Hij vond grooten bijval. Keeds het jaar daarop verrijkte De Villiers het repertoire van het Hotel de Bourgogne met zijn Fcstin de Pierre", naar hij zelf in zijne voorrede beweert, eene woordelijke vertaling van Gili berti's stuk. Eindelijk, in 1665, trad ook Molière met zijn Don Juan ou Ie Festiu do Pierre" op. Bovendien schijnt een Spaansch tooneelgezelschap onder directie van Scbastian de Prado den Burlador van Tirso-^n die dagen te Parijs in de oorsponkelijko taal te hebben opgevoerd. Een vergelijking van den Burlador met Dorimond's comedie en voerai met Do Villiers' copie van Giliberti's drama doet eerst recht uttfeamen, hoe de hooge vlucht van de Spaansche schepping door geen van beiden in eenig opzicht ia bereikt. Van de grootsche pracht der beelden, de betooverende, alles verheffende poëzie, van de teedere bevalligheid der verliefde tooneelen is geen spoor terug te vinden, terwijl de held zoowel als -zijn slachtoffers door hunne gemeenheid en karakterloosheid bijna een gevo&l van afkeer en walging opwekken. Tirso's Don Juan is geen atheïst, evenmin is hij een verleider of boosdoe ner uit principe. Het geloof zijner Kerk. de almacht Gods, zelfs de ver schrikkingen der hel hebben voor hem hunne beteekeais nag niet ver loren en in het oogenblik des doods verlangt hij naar een biechtvader. Doch zijn vurig bloed drijft hem blindelings van de eene misdaad aaar de andere voort en zijne onbeteugelde, nooit bevredigde dorst naar genot verdringt bij hem iedere zedelijke of godsdienstige bedenking. Huichelaar ia hij slechts in zooverre als zijn aandrift tot verleiden dit noodzakelijk maakt. Wel veracht ook hij de vermaningen zijns vaders, doch tot zulke eerlooze handelingen als zijn naamgenoot bij De Villiers, die den zijnen een oorvijg toedient, gaat hij niet over. Te midden zijner ruwste genie tingen blijft hij nog omgeven door een waas van poëzie. Do Villiers' Don Juan draait alsr een windwijzer rond tusschen de «west verschillende gevoelens en besluiten; nu eens wordt hij als een dapper ridder, dan weer als een vernietigd zondaar voorgesteld; heden is hij een godloochenaar, die morgen uit vrees weer tot gelooven overgaat. Steeds wordt hij door de gemeenste drijfveeren voortgedreven, zoowel moreel als esthetisch ia hij eeae onverkwikkelijke figuur. Bovendien is de zede lijke strekking van het geheel weinig geschikt om dien onaangename n indruk weg te nemen; de moraal die door het geheele stuk gepredikt wordt, is zoo prozaïsch mogelijk; in al hare banaliteit komt zij in da slotregels voor, die ala volgt luiden: Enfants, qni maudissez souvent et père et mère, Itegardez ce que c'est do bien vivre et bioa faire; N'imitez pas Dom Juan; noua vous en prions toua, Car voiei, sans mentir, un beau miroir pour voug." Evenzoo hebben de vrouwelijke figuren in de navolging al hun waarde en bekoring verloren; Tisbea en Aminta zijn een paar boerendeerns, dio zich niet boven het gewone niveau verheffen, de krachtige, moediga Isabella heeft het zich moeten laten welgevallen als eene gewone salon dame op te treden, aan wie zelfs eene zekere sentimentaliteit niet ont breekt. Ook Molière's comedie kan zich, wat poëzie betreft, niet met den Burlador nieten. Het verheft zich echter boven de twee genoemde bewerkingen doer eene voortreffelijke karakterteekening en eene diepe, veel omvattende Strekking. Gelijk Tirso het portret van den edelman uit zijne dagen heeft willen schilderen, geeft Molière het beeld van den adel onder Lodewijk XIV weer, Do beleedigingen der hovelingen, waaraan hij bij herhali&g was blootge steld, de onverdraagzaamheid, waarmee de kerk voortdurend het tooneel vervolgde, hadden hem bitter gekrenkt. Het kop. ..hem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl