De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 15 juni pagina 11

15 juni 1884 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 364 AM^TBBB-UfrMER, NEBERLANO. ft' H&rlein voort: »Hoe schoon eindigt thans voor mij deze dag, die mij deor wachten zoo lang is gevallen!" 1 Zij plukte zenuwachtig aan een vlierstruik, die in hare nabij heid stond, hij streek met den vinger over den rug van een boek, dat hij in de hand hield. »Ziet ge," zeide hij, sik heb mij ook een Eichendorff aangeschaft, en ik dacht, dat ik hem hier op deze plek het best zou kunnen begrijpen. Doch ik merk, dat het niet allén het plaatsje is.... Ga toch even zitten, lieve juffrouw Mathilde. Ach, wat moet ge wel van mij denken ? En nu juist hier, op deze plaats! Hoe is het mogelijk, dat ik in mijnen brief de hoop durfde uitspreken, dat gij mij nader mocht willen leeren kennen!" Zij zag hem verwonderlijk aan. «Waarover spreekt gij toch, mijnheer ? Wat hebt gij gedaan, dat ik zulk eene slechte gedachte van u zou moeten hebben ?" 310, het is zeer vriendelijk van u, er niet meer aan te willen denken, dat ik onze afspraak vergat, die toch van mij uitging, en het uur der samenkomst liet voorbijgaan! Vandaag loopt alles mij mee: denk eens aan, hoe gunstig het toeval mij was, dat mij mijne schreden hier heen deed richten, zonder dat ik kon vermoeden, hoe dit uw lievelingsplekje was. x^-,,,,.-^,, ? Zij wilde iets antwoorden, maar bracht geen enkel woord uit, en hij moest zich vergenoegen, met eenen vriendelijken blik uit hare oogen. Hij ging voort: »Het japonnetje, dat gij van daag aan hebt, staat u bijzonder goed, veel beter dan die ernstige, def tige van eergisteren, hoewel die toch ook Doch het was maar goed, dat gij dit gebloemde kleedje toen niet aan hadt, anders was mij wellicht de »voorheen1' illusie nog meer naar het hoofd gestegen. Hoe onhandig toch van mij, om altijd weer van iets te beginnen, waarover ik liever stil en dankbaar den sluier uwer vergiffenis moest laten rusten. Houd het voor een teeken van de oprechtheid van mijn berouw en blijf mij voortdurend uwe lank moedige vergiffenis schenken." Zij lachte en liet den blik rusten op het geprezen patroontje van haar japon: »Als gij met alle geweld met een slecht geweien wilt rondloopen maar er is, dunkt mij geen grond voor." >Toch wel, lieve juffrouw Malhilde, antwoordde hij," gij weet immers, wat ik u omtrent de achting geschreven heb. Misschien ock vermoedt gij, dat ik, en waarom ik de innigste behoefte ge voel om te achten. Eenige dagen geleden nog stelde ik mij onder achling niets anders voor, dan eenvoudig achting; het scheen mij enkel respectabel en welvoegelijk toe, vol ontzag en eerbied voor mijne vrouw, naast haar te zullen voortleven; maar thans besef ik, dat er iets veel hoogers beslaat, eene achting, die den mensch boven zich zelven, boven zijn verleden verheft. Ik kan Biel duidelijk genoeg uitdrukken wat ik gevoel. Zult gij niet lang wachlen met mij uw antwoord te zenden." (Het was heden Friis Hörlein's beter ik, dat het woord voerde.) Nu echter was de beurt aan juffrouw Mathilde om iets te zeg gen, en hoewel zij anders schrander genoeg was, ditmaal vielen haar de rechte woorden niet in; zij schaamde zich over hare domheid, en zij begreep niet, hoe hij zooveel achting kon gevoelen voor zoo'n oppervlakkig schaap als zij. Eindelijk vatte zij moed en sprak: » Waarom zou ik uitstellen u te antwoorden, mijnheer, totdat ik weer aan mijne schrijftafel zit ? Het vereischt geen lang over leg, om u mee te deelen, dat ik in hoofdzaak met uwe beschou wingen instem." Hoe gelukkig maakt gij mij!" riep hij met warmte en legde zijne handen kruiselings over de borst. »Wat echter uwen voorslag om nader kennis met u te maken, betreft, zoo heb ik daartegen groot bezwaar. Niet, dat ik vrees, dat gij mij tegen zult vallen; integendeel, ik heb door uwe brieven, door uwe woorden, door uw voorkomen een recht goeden indruk van u ontvangen, en ik twijfel niet " sMathilde!" juichte hij, »vergeef mij, juffrouw Mathilde." . » Veeleer," zoo vervolgde zij hare voordracht, »heb ik u iets over mij zelve te zeggen, dat u ,na rijp beraad wel zal doen be grijpen, dat het beter is, die beslissende vraag, waarover gij schreeft niet uit te spreken. Ik heb u reeds medegedeeld, dat ik onder wijzeres geweest ben. Gij kunt daaruit opmaken, dat ik arm ben eene schoolmeestersdochter. Reeds bij het leven van mijn vader was ik genoodzaakt als gouvernante mijn brood te ver dienen. Ik ben in verschillende betrekkingen geweest nergens lang, om redenen, die ik liever niet meedeel, doch, die mij uwe achting niet zouden doen verliezen Ten laatste keerde ik naar huis terug mijn vader was stervende. Na zijn dood stelde zijn opvolger mij voor, .bij hem te blijven, om hem hij het onder\v_jj3 behulpzaam te^zijn, totdat ik eene andere betrekking zou hebben gevonden. Loon kon de man mij niet geven, maar hij wilde mij als lid van het huisgezin opnemen. Gij ziet dus, dat gij vooruit moet bedenken gis dat alles?" viel hij haar in de rede. «Is dat uwe geheelo bekentenis ?" D Is dat niet erg genoeg?" vroeg zij. »Een man als gij heeft veel in aanmerking te nemen; bedenk, dat ik zonder geld, zonder vrienden, zonder aanzien ben, dat ik niets bezit, wat mij in de oogen der menschen eene aanbeveling zou kunnen zijn." »Wilt gij mij boosmaken!" riep hij. »Wat gaan mij de men schen aan? Hier, zal ik zeggen, hier is mijne vrouw! Eene mooie vrouw, eene beschaafde vrouw, een juweel van eene vrouw, wie gij alle te zamen niet waard zijt, de schoenriemen los te maken En als zij u niet bevalt, als gij haar uws gelijke niet acht, dan is dat alleen omdat ik u en uw hoogmoedige dochters eene streep door de rekening heb gehaald! Maar de menschen zijn zoo erg niet; zij zullen mij dood eenvoudig mijn geluk benijden het grootste bewijs van waardeering op aarde. Overigens wanneer ge het zoo nauw neemt met de voorouders...." Hij was rood geworden en hoestte, doch in het volgende oogenblik ging hij dapper voort: »Gij stam!; toch ten minste vaneenen vertegenwoordiger der ideale zijde des levens af, terwijl ik nu, mijn vader was zeepzieder. Als jongen vond ik dat zeer vernede rend, doch thans ben ik den goeden man recht dankbaar, dat zijne eerzucht niet hooger reikte dan om talk in goud te veran deren. Want het stelt mij nu in slaat te doen wat ik wil en mij den nijd der menschen hoegenaamd niet aan te trekken, integen deel er mij over te verheugen." Hij haalde diep adem, toen hij deze bekentenis had gedaan, wel de moeilijkste, die men van hem had kunnen vergen. *Het meisje gevoelde behoefte zich op hare beurt in zijne oogea te vernederen, hem iets mee te deelen, dat hij haar kon vergeven; zij dacht er over te vertellen, hoe toch eigenlijk die eerste ano nieme regels, die ze hem had toegezonden, niets anders geweest waren dan eene voorzichtige poging om het geluk de hand te reiken. Maar zij vressde daarmede zijne achting te zullen verliezen en zweeg, Wordt vervolgd.) BmEÏJWS V ABT ©K WEEK. In den toestand vaa den Kroonprins, die zich in het begin dezer week ongunstig liet aanzien, is eenige verandering ten gunste gekomen. De berichten der laatste dagen maakten minder mel ding van koorts; daarentegen meer van toenemende verzwakking, soms overgaande in machteloosheid, gepaard aan dofheid van geest. Volgens de laatste mededeelingen is de ziekte van dien aard, dat de hoop op beterschap begint te verlevendigen. De belangstelling in den toestand van Z. K. H. is algemeen. Z, M. de Koning heeft aan den Belgischen Minister van Openbare Werken frs. 1000 doen toekomen voor het ondersteuningfonds der spoorwegarbeiders. In het Amstel-Hötel worden dezer dagen de volgende hooge gasten verwacht, die zich onder behandeling van dr. Mezger zullen stellen: H. K. H. de Aartshertogin, Beinier van Oostenrijk, H. H. de Prinses Orbeliany, Z. H. *?' e Prins Mirsky en Z. H. de Prina Lopoukhine Démidoffi H. M. de Keizerin van Oostenrijk heeft bij haar vertrek den Bur gemeester van Amsterdam een belangrijke gift voor de algem«ene armen doen toekomen. De Minister van "Waterstaat heeft het bij Kon. Boodschap van 2 April 1881 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden ontwerp van wet, tot wijziging der wet van 24 Januari 1863, be treffende het kanaal door Holland en verbetering van dea water weg van Rotterdam naar zee, teruggenomen. De Minister van Financiën heeft het btf de Tweede Kamer aanhangig wetsontwerp tot voorloopige versterking van 's Kjjks middelen, krachtens 'B Konings machtiging, teruggenomen. De interpellatie in de Tweede Kamer betreffende de Sf i s e r o-zaak heeft plaats gehad en de daarop betrekking hebbende stukken zyn open baar gemaakt. De behandeling der suiker-wet wordt evenals de beraad" dagingen over de Indische Begrooting voor 1884 voortgezet Te Parijs heeft zich eene subcommissie gevormd van het Amsterdamsche comité, voor een gedenkteeken aan de nagedachtenis van prins Hendrik. Zij noodigt e leden der Nederlandsche kolonie" in Frankrijk's hoofdstad uit, een waardig bly'k tej geven, dat de groote hoedanigheden van dien te vroeg ontslapen Vorst ooi door hen nog steeds worden vereerd en herdacht". Naar men verneemt, is de toestand van 'den heer MirandoHe steeds achteruit gaande. De geneesheeren geven zeer weinig hoop op herstel. De Transvaalsche Deputatie zal, als dit blad onzen lezers In handea komt, te Koterdam per ,Batavier" de reis naar Engeland aanvaard hebbjgg ~ - - - - «, isss

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl