Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
die in de XVIe Eeuw als portretschilders misschien nooit overtroffen zijn,
ontbreken. Zelfs Titiaan heeft het den stichtenaar Mor (Moro zeggeu
de Spanjaarden) niet verbeterd. Ga naar Kassei; daar hangt «en vrou
wenportret van hem, dat in sommige opzichten niet beneden Van Dijck
Btaat.
Ja, waarom voortgegaan willekeurig Hollanders en Brabanders te
?cheiclen ? Hoorden Otto van Veen en Van Noort, het verstandelijk voorge
slacht van Rubens, niet in Noord-Nederland thuis'? Hooren Adriaen Brouwer
en Joost Van Craesbeeck niet bij elkaar? \Vat zult ge met Diepenbeeck en Van
Talden doen ? De Van Eycken en zelfs Memlinc (volgends James Weale) zijn
perder Noord- dan Zuid-Nederlanders. Frans Hals is zoo veel Meche'aar
als Haatlemer. Vondel hoort aan beide zijden van de Schelde thuis en
het huishouden van P. Cz. even-zeer. Als taen de Nederlandsche kunste
naars, o. a. die te Rome een gemeenschappelijke begraafplaats hebben,
niet willekeurig geacheiden had, zofr men ook, met grooter recht, Quellijn
«n Hemony hier op hebben genomen. In Antwerpen heeft men zich niet
ontzien een straat aan Eembrandt te wijden, zullen wft ten minste geen
kontravizite maken aan 't adres van Rubens?
Als wij ons bij voorkeur te midden der Amsterdammers blijven bewegen,
vraag ik: waarom, als men Helmers 3 straten geeft, onthoudt men dan
lke hulde aan Cornelis Loots, die hem als dichter zeer ver overtrof en
aan Wiselins, die om smaak, geleerdheid en dramatiesch talent erkenning
ferdient, al heeft hij Helmers ten bloede gegeeseld?
Waar vind ik Pieter Kieuwland, waar, als ik buiten Amsterdam treed,
Staring en Van der Palm en Jacob Geel (tres ctonnés, maar dat doet er
niet toe). Zelfs vader Cats heeft men geïgnoreerd.
Waarom, vooral, ontbreekt de voortreffelijke Cornelis Troost, dien ik niet
TOor Hogarth ruilen wil? Waar zijn de Backers hun patriciaat, en
hun Bchildertalent? Waar de Berckheyden? Waar is, vooral, de Patriarch
der XVIIe-eeuwsche kunstenaars, Abraham Bloemaert? Waar zijn
Hendrick Goltzius en Van Mander? Waar Zijn Dirckên AndriesBoth? Panlus
BriH? Philips de Koning? Wijnants? De de Brayen, de Grebbers, Jan van
Goyen maar gij ziet, als wij eens buiten Amsterdam gaan, is er
geen honden aan Maar Pieter de Hooch had niet mogen ontbreken.
n de Moucherons dan?
Is het niet ongehoord ? als men Jan Steen opneemt, dat men dan
Ratesteyn laat zuchten?
En Rachel Rüysch en Johanna Koerten ?
En de beeldhouwers Romb. Verhulst en Barth. EggerS.,
En d* groote graveur Cornelis Yisscher?
En de architekten Vingboon?
En Vinekenbrinck?
Men heeft Van Wou (en te recht); maar niet Wouwerman! 't Is duide
lijk, dat er veel meer celebriteiten dan beschikbare lokaliteiten zijn. Men
had zich bij inboorlingen en ingezetenen van Amsterdam moeten bepalen.
Acht men Audriea Snoek door het Snoekjesgrachtjen genoeg vertegen
woordigd? En Kruys en Punt en Van Germez? En Mevrouw Wattier?
of schuilt die in de Zieseniskade? Helaas, que dialla ailliez voits
fuite dans cette galère, mijn goede mijnheer Van der Stok?
Uw kaart maakt den indruk, alsof men een groot aantal namen bij elk
ander in een zak had gedaan, en, even als bij 't edele kienspol, ze er
maar uit had getrokken tot al de beschikbare hokjens bozet waren. Van
Stelsel is weinig spoor te vinden bij onze Jan de Doopers".
Wij zullen er ons bij neer moeten leggen. Anders die Stadhouders
kade van zoo veel honderden ellen is ook zoo iets zonderlings. Onze
vaderen lieten, in de eerste plaats, de Heeren" Burgemeesters, Vroed
schappen, Staten Provinciaal en Generaal de buitengordels der stad
patrocineeren; daarop volgde de Keizer", uit wiens Wetboek men recht
«prak, wiens kroon boven het wapen prijkte; en eindelijk, voor de minst
aanzienlijke, schoon langste gracht, de Prins, d. i. de Stadhouder.
Wij weten dat Amsterdam niet voor den Prins was, omdat de Prins
tooi* Amsterdam was". Maar in onze XlXe Eeuw is men niet bang meer
voor den Frins, men weet van hem geen quaet", en haast zich daarom,
behalve de Princengracht, en daar buiten omheen, nog eens een
verechrikljjke Stadhouderskade aan te leggen. Och, ze kunnen ons nu toch
Biets meer maken .... ze ligghen onder de zercken gekropen".
Anders?als men de Gravenstraat en de Stadhouderskade, wat de lengte
betreft, vergelijkt .... en dan heet de eerste nog eigenlijk naar de kerk
hofgraven. Maar 's*Gravenhekje dan!
Rhijnvis Feith, bleef ook nog onbedacht! En Bogaers, en Langendyk
maar die werden op zij gezet in een bui van amsterdamsch aiïstokratisme.
Kort en goed daar is nog vrij wat schade in te halen. Naar wij
vernemen, zal door de plaatsing vau kunstenaarsnamen tegen de binnen
wanden van 't Mitzeüm nog veel balans hersteld kunnen worden.
11 Juni, 1884. A. Th,
KUNST.
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
Bertrand en Raton.
Frère, il faut aujourd'hui
Que tu fasses un coup de maJtre,
Tire-moi ces marrons. Si Dieu m'avait fait nattra
Prop r a u tirer marrons du feu,
Certea, marrons verraient beau jeu".
Deze woorden uit Déla Fontaine's fabel Le Singe et Ie Chat vormen
de basis van Scribe's Sêrtrand et Raton ou L'art de Conspirer, dat
Zaterdag jl. voor het eerst door da Rotterd. afdeeling van het Nederl.
Tooneel in haren Zomer-Schouwburg werd opgevoerd.
De namen Bertrand en Raton zijn voornamen, gekozen naar déboven
genoemde fabel, bij de personen Graaf van Rantzau en den zijde-fabrikant
Burkenstaff'. Scribe's comédie voert ons namelijk naar Denemarken op
het oogenblik, dat Struensee Eerste Minister wordt. De ontevredenheid,
die over Struensee's macht en gedrag heerscht en zijn val vormen met
eene gewone liefdeshistorie den inhoud dezer comédie. Graaf Rantzau, Maria
Julia (de stiefmoeder des konings), de zijde-fabrikant Burkenstaff en
kolonel Koiler zijn, naar de comédie, de leiders der omwenteling. Rantzau
laat zich door Burkenstaff de gebraden kastanjes uit het vuur halen en ten
slotte wordt hij Eerste Minister en Burkenstaff hof-lieferant.
Scribe heeft zich in het algemeen weinig aan de geschiedenis gehouden.
De persoon Burkenstaff is in de eensche geschiedenis een onbekende;
trouwens de heele opstand der burgeis, waarvan Burkenstaff het opper
hoofd moest zijn, h een verzinsel van den dichter. Rantzau biedt in
Scribe's comédie den Minister van Oorlog Graaf Falkensjold (Scribe
noemt hem Falkensfield), grooten aanhanger van Struensee, eene schuil
plaats in zijne woning aan; geschiedkundig wordt hij door Rantzau's toe
doen tot levenslange vestingstraf veroordeeld.
Dat de heele liefdesgeschiedenis tusschen den zoon van Burkenstaff en
de dochter van Falkensjold een verzinsel van den schrijver is, behoeft
nauwelijks vermeld te worden. Trouwens Falkensjold was in 1772 nog ta
jong, om reeds eene huwbare dochter te kunnen hebben.
Opmerkelijk is liet, dat de hoofdpersoon dezer geschiedenis, Struensee,
in het stuk iu het geheel niet voorkomt. Voor het groote publiek, dat
van de Deeusche geschiedenis der 18de eeuw niet op de hoogte is, is het
stuk dairdoor wel eens moeielijk te begrijpen.
Toen het, stuk den 14n November 1833 voor het eerst in het Th
atreFrancais werd opgevoerd, had het zeer veel succes. Men meende in Rantzau
Talleyrand te herkennen.
Zaterdag jl. werd het voor liet eerst door de Rotterd. afdeeling van
het Nederl. Tooneel gespeeld en ik moet zeggen, dat het ook bij ons, al
zien wij in den hoofdpersoon geen bekenden staatsman, met veel succes
kan ten tooneele gebracht worden. Het zwaartepunt van dit stuk ligt
in de heeren-rollen; van-daar, dat het voor genoemd gezelschap, dat vele
goede heeren-acteurs bezit, zeer geschikt is. Rantzau werd gespeeld door
den heer D. Haspels; fijnere schakeeüng naast groote soberheid is niet
te geven. Met evenveel lof kan men over den Burkenstaff van den heer
Faassen spreken.
Maar waarom meer namen te noemen? Alle heeren waren zeer goed
in hunne roüen. Het is daarom te betreuren, dat twee der drie
damesrollen, die de koningin Maria Julia en die van Christina van Falkesfield
geheel onvoldoende vertolkt werden. Mej. Schepers speelde Maria Julia.
Ik heb verleden jaar eens van die dame gezegd, dat zg niet veel meer
kan dan op het tooneel heen en weer loopen. Ik neem die woorden terug,
zij zijn te hard geweest, ik heb haar naderhand eenige kleine rollen heel
aardig zien vervullen; dat is echter zeker, dat zij onmogelijk eene rol van
beteekenis kan op zich nemen.
Zij is zoo zenuwachtig, dat zij van de tien woorden ten minste n moet
herhalen, omdat zij zich versproken heeft. Bovendien ia zij niet in staat
een greintje hartstocht te ontwikkelen; in het eerste bedrijf van Scribe's
comédie b.v., waar zij ons een resumégeeft van hetgeen Struensee en de
koningin Mathilde gedaan hebben en waarin zij ons haren ganschen toorn
tegen deze twee moest toonen, staat zij als een schoolkind eene les in de
geschiedenis woordelijk van buiten op te zeggen. Ik begrijp niet, waarom
men naast onze eerste heeren-acteurs niet mevr. Beersmans in deze rol heeft
laten optreden. Dikwijls worden de rollen verdeeld met het oog op eene
doublure. Dit dunkt mij is hier echter tamelijk onmogelijk, want
welk stuk zou men kunnen opvoeren zonder de heeren D. Haspels, J.
Haspels, Faa&sen, De la Mar, De Vos, Spoormana en Muiters?
Minder slecht, maar toch op verre na niet voldoende, was de Christine
van mevr. Egener-Van Eyken. Slechts n oogenblik in het tooneel
met haren vader in hetvijfde bedrijf ontwikkelde zij genoeg kracht, anders
bleef zij het geheele stuk door verre beneden heigeen men van deze rol
verwachten moest. Ook hier vraag ik, waarom is deze rol niet aan mej.
De Groot gegeven? Mevr. Egener speelt toch bijna uitsluitend ing
nuerollen en de Chris! ino is toch alles behalve een ingénue. Men late zich
toen niet voortdurend bij de rolverdeeling leiden door zaken, die geheel
buiten de kunst staan. Hoe is anders een goed samenspel, waaraan Rot
terdam zoo van ouds gewoon is, te verkrijgen?
De derde vrouwenrol, die van Martha, de vrouw van Burkenstaff, werd
door mevr, Burlage zeer goed vertolkt. Zoowel de eenvoud dezer vrouw
als de wanhoop der moeder heeft zij met veel talent doeu uitkomen.
Van Zuylen's gezelschap heeft ook eenige malen in zijn schouwburg met
zomer-prijzen" gespeeld, maar noch Vietor Hugo's Angelo, noch eene
FranscUe klucht Papa kouden menschen trekken. Zijn schouwburg is dau
ook vrij ongeschikt voor een zomer-schouwbur^
10. 6. 1681, M. U.
UIT BELGIË.
Doodsbericht. Bouwkunst. Taal en
letteren. Meistersinger. Spoorfeest.
Een luchthartige Franschman zou een artikel over de jongste gebeur.
tenissen in da kunstwereld met het woordenspel kunnen beginnen: Nous
avons perdu deux louis...." a quel jeu, Monsieur?".... Au jeu de
la vie!"
Louis Hymans en Louis Brassin zijn op betrekkelijk jongen leeftijd,
Hymans 55, Brassion 48 jaren oud de eeuwigheid ingegaan. Belgiëverliest
aan Hymans eeii wakkeren schrijver, tooneeldichter, romancier, maar bij
zonder dagbladschrijver, een der uitstekendste in zyne soort. Vlug in den
strijd, altoos vaardig vaa argumentatie, was hij jaren lang de groote steun
van de Motte beige, twaalf jaren hoofdredacteur van l' Echo du parle
ment en correspondent van de Nieuwe Roiierdamsche Courant, gema
tigd liberaal, lid der Kamer, lid der Academie, enz.
Aan een enkel orgaan ontbrak het den wakkeren schrijver, namelijk
het muzikale. Hij moge daarom wel verwonderd zijn over het gezelschap