De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 15 juni pagina 4

15 juni 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. die in de XVIe Eeuw als portretschilders misschien nooit overtroffen zijn, ontbreken. Zelfs Titiaan heeft het den stichtenaar Mor (Moro zeggeu de Spanjaarden) niet verbeterd. Ga naar Kassei; daar hangt «en vrou wenportret van hem, dat in sommige opzichten niet beneden Van Dijck Btaat. Ja, waarom voortgegaan willekeurig Hollanders en Brabanders te ?cheiclen ? Hoorden Otto van Veen en Van Noort, het verstandelijk voorge slacht van Rubens, niet in Noord-Nederland thuis'? Hooren Adriaen Brouwer en Joost Van Craesbeeck niet bij elkaar? \Vat zult ge met Diepenbeeck en Van Talden doen ? De Van Eycken en zelfs Memlinc (volgends James Weale) zijn perder Noord- dan Zuid-Nederlanders. Frans Hals is zoo veel Meche'aar als Haatlemer. Vondel hoort aan beide zijden van de Schelde thuis en het huishouden van P. Cz. even-zeer. Als taen de Nederlandsche kunste naars, o. a. die te Rome een gemeenschappelijke begraafplaats hebben, niet willekeurig geacheiden had, zofr men ook, met grooter recht, Quellijn «n Hemony hier op hebben genomen. In Antwerpen heeft men zich niet ontzien een straat aan Eembrandt te wijden, zullen wft ten minste geen kontravizite maken aan 't adres van Rubens? Als wij ons bij voorkeur te midden der Amsterdammers blijven bewegen, vraag ik: waarom, als men Helmers 3 straten geeft, onthoudt men dan lke hulde aan Cornelis Loots, die hem als dichter zeer ver overtrof en aan Wiselins, die om smaak, geleerdheid en dramatiesch talent erkenning ferdient, al heeft hij Helmers ten bloede gegeeseld? Waar vind ik Pieter Kieuwland, waar, als ik buiten Amsterdam treed, Staring en Van der Palm en Jacob Geel (tres ctonnés, maar dat doet er niet toe). Zelfs vader Cats heeft men geïgnoreerd. Waarom, vooral, ontbreekt de voortreffelijke Cornelis Troost, dien ik niet TOor Hogarth ruilen wil? Waar zijn de Backers hun patriciaat, en hun Bchildertalent? Waar de Berckheyden? Waar is, vooral, de Patriarch der XVIIe-eeuwsche kunstenaars, Abraham Bloemaert? Waar zijn Hendrick Goltzius en Van Mander? Waar Zijn Dirckên AndriesBoth? Panlus BriH? Philips de Koning? Wijnants? De de Brayen, de Grebbers, Jan van Goyen maar gij ziet, als wij eens buiten Amsterdam gaan, is er geen honden aan Maar Pieter de Hooch had niet mogen ontbreken. n de Moucherons dan? Is het niet ongehoord ? als men Jan Steen opneemt, dat men dan Ratesteyn laat zuchten? En Rachel Rüysch en Johanna Koerten ? En de beeldhouwers Romb. Verhulst en Barth. EggerS., En d* groote graveur Cornelis Yisscher? En de architekten Vingboon? En Vinekenbrinck? Men heeft Van Wou (en te recht); maar niet Wouwerman! 't Is duide lijk, dat er veel meer celebriteiten dan beschikbare lokaliteiten zijn. Men had zich bij inboorlingen en ingezetenen van Amsterdam moeten bepalen. Acht men Audriea Snoek door het Snoekjesgrachtjen genoeg vertegen woordigd? En Kruys en Punt en Van Germez? En Mevrouw Wattier? of schuilt die in de Zieseniskade? Helaas, que dialla ailliez voits fuite dans cette galère, mijn goede mijnheer Van der Stok? Uw kaart maakt den indruk, alsof men een groot aantal namen bij elk ander in een zak had gedaan, en, even als bij 't edele kienspol, ze er maar uit had getrokken tot al de beschikbare hokjens bozet waren. Van Stelsel is weinig spoor te vinden bij onze Jan de Doopers". Wij zullen er ons bij neer moeten leggen. Anders die Stadhouders kade van zoo veel honderden ellen is ook zoo iets zonderlings. Onze vaderen lieten, in de eerste plaats, de Heeren" Burgemeesters, Vroed schappen, Staten Provinciaal en Generaal de buitengordels der stad patrocineeren; daarop volgde de Keizer", uit wiens Wetboek men recht «prak, wiens kroon boven het wapen prijkte; en eindelijk, voor de minst aanzienlijke, schoon langste gracht, de Prins, d. i. de Stadhouder. Wij weten dat Amsterdam niet voor den Prins was, omdat de Prins tooi* Amsterdam was". Maar in onze XlXe Eeuw is men niet bang meer voor den Frins, men weet van hem geen quaet", en haast zich daarom, behalve de Princengracht, en daar buiten omheen, nog eens een verechrikljjke Stadhouderskade aan te leggen. Och, ze kunnen ons nu toch Biets meer maken .... ze ligghen onder de zercken gekropen". Anders?als men de Gravenstraat en de Stadhouderskade, wat de lengte betreft, vergelijkt .... en dan heet de eerste nog eigenlijk naar de kerk hofgraven. Maar 's*Gravenhekje dan! Rhijnvis Feith, bleef ook nog onbedacht! En Bogaers, en Langendyk maar die werden op zij gezet in een bui van amsterdamsch aiïstokratisme. Kort en goed daar is nog vrij wat schade in te halen. Naar wij vernemen, zal door de plaatsing vau kunstenaarsnamen tegen de binnen wanden van 't Mitzeüm nog veel balans hersteld kunnen worden. 11 Juni, 1884. A. Th, KUNST. HET TOONEEL TE ROTTERDAM. Bertrand en Raton. Frère, il faut aujourd'hui Que tu fasses un coup de maJtre, Tire-moi ces marrons. Si Dieu m'avait fait nattra Prop r a u tirer marrons du feu, Certea, marrons verraient beau jeu". Deze woorden uit Déla Fontaine's fabel Le Singe et Ie Chat vormen de basis van Scribe's Sêrtrand et Raton ou L'art de Conspirer, dat Zaterdag jl. voor het eerst door da Rotterd. afdeeling van het Nederl. Tooneel in haren Zomer-Schouwburg werd opgevoerd. De namen Bertrand en Raton zijn voornamen, gekozen naar déboven genoemde fabel, bij de personen Graaf van Rantzau en den zijde-fabrikant Burkenstaff'. Scribe's comédie voert ons namelijk naar Denemarken op het oogenblik, dat Struensee Eerste Minister wordt. De ontevredenheid, die over Struensee's macht en gedrag heerscht en zijn val vormen met eene gewone liefdeshistorie den inhoud dezer comédie. Graaf Rantzau, Maria Julia (de stiefmoeder des konings), de zijde-fabrikant Burkenstaff en kolonel Koiler zijn, naar de comédie, de leiders der omwenteling. Rantzau laat zich door Burkenstaff de gebraden kastanjes uit het vuur halen en ten slotte wordt hij Eerste Minister en Burkenstaff hof-lieferant. Scribe heeft zich in het algemeen weinig aan de geschiedenis gehouden. De persoon Burkenstaff is in de eensche geschiedenis een onbekende; trouwens de heele opstand der burgeis, waarvan Burkenstaff het opper hoofd moest zijn, h een verzinsel van den dichter. Rantzau biedt in Scribe's comédie den Minister van Oorlog Graaf Falkensjold (Scribe noemt hem Falkensfield), grooten aanhanger van Struensee, eene schuil plaats in zijne woning aan; geschiedkundig wordt hij door Rantzau's toe doen tot levenslange vestingstraf veroordeeld. Dat de heele liefdesgeschiedenis tusschen den zoon van Burkenstaff en de dochter van Falkensjold een verzinsel van den schrijver is, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Trouwens Falkensjold was in 1772 nog ta jong, om reeds eene huwbare dochter te kunnen hebben. Opmerkelijk is liet, dat de hoofdpersoon dezer geschiedenis, Struensee, in het stuk iu het geheel niet voorkomt. Voor het groote publiek, dat van de Deeusche geschiedenis der 18de eeuw niet op de hoogte is, is het stuk dairdoor wel eens moeielijk te begrijpen. Toen het, stuk den 14n November 1833 voor het eerst in het Th atreFrancais werd opgevoerd, had het zeer veel succes. Men meende in Rantzau Talleyrand te herkennen. Zaterdag jl. werd het voor liet eerst door de Rotterd. afdeeling van het Nederl. Tooneel gespeeld en ik moet zeggen, dat het ook bij ons, al zien wij in den hoofdpersoon geen bekenden staatsman, met veel succes kan ten tooneele gebracht worden. Het zwaartepunt van dit stuk ligt in de heeren-rollen; van-daar, dat het voor genoemd gezelschap, dat vele goede heeren-acteurs bezit, zeer geschikt is. Rantzau werd gespeeld door den heer D. Haspels; fijnere schakeeüng naast groote soberheid is niet te geven. Met evenveel lof kan men over den Burkenstaff van den heer Faassen spreken. Maar waarom meer namen te noemen? Alle heeren waren zeer goed in hunne roüen. Het is daarom te betreuren, dat twee der drie damesrollen, die de koningin Maria Julia en die van Christina van Falkesfield geheel onvoldoende vertolkt werden. Mej. Schepers speelde Maria Julia. Ik heb verleden jaar eens van die dame gezegd, dat zg niet veel meer kan dan op het tooneel heen en weer loopen. Ik neem die woorden terug, zij zijn te hard geweest, ik heb haar naderhand eenige kleine rollen heel aardig zien vervullen; dat is echter zeker, dat zij onmogelijk eene rol van beteekenis kan op zich nemen. Zij is zoo zenuwachtig, dat zij van de tien woorden ten minste n moet herhalen, omdat zij zich versproken heeft. Bovendien ia zij niet in staat een greintje hartstocht te ontwikkelen; in het eerste bedrijf van Scribe's comédie b.v., waar zij ons een resumégeeft van hetgeen Struensee en de koningin Mathilde gedaan hebben en waarin zij ons haren ganschen toorn tegen deze twee moest toonen, staat zij als een schoolkind eene les in de geschiedenis woordelijk van buiten op te zeggen. Ik begrijp niet, waarom men naast onze eerste heeren-acteurs niet mevr. Beersmans in deze rol heeft laten optreden. Dikwijls worden de rollen verdeeld met het oog op eene doublure. Dit dunkt mij is hier echter tamelijk onmogelijk, want welk stuk zou men kunnen opvoeren zonder de heeren D. Haspels, J. Haspels, Faa&sen, De la Mar, De Vos, Spoormana en Muiters? Minder slecht, maar toch op verre na niet voldoende, was de Christine van mevr. Egener-Van Eyken. Slechts n oogenblik in het tooneel met haren vader in hetvijfde bedrijf ontwikkelde zij genoeg kracht, anders bleef zij het geheele stuk door verre beneden heigeen men van deze rol verwachten moest. Ook hier vraag ik, waarom is deze rol niet aan mej. De Groot gegeven? Mevr. Egener speelt toch bijna uitsluitend ing nuerollen en de Chris! ino is toch alles behalve een ingénue. Men late zich toen niet voortdurend bij de rolverdeeling leiden door zaken, die geheel buiten de kunst staan. Hoe is anders een goed samenspel, waaraan Rot terdam zoo van ouds gewoon is, te verkrijgen? De derde vrouwenrol, die van Martha, de vrouw van Burkenstaff, werd door mevr, Burlage zeer goed vertolkt. Zoowel de eenvoud dezer vrouw als de wanhoop der moeder heeft zij met veel talent doeu uitkomen. Van Zuylen's gezelschap heeft ook eenige malen in zijn schouwburg met zomer-prijzen" gespeeld, maar noch Vietor Hugo's Angelo, noch eene FranscUe klucht Papa kouden menschen trekken. Zijn schouwburg is dau ook vrij ongeschikt voor een zomer-schouwbur^ 10. 6. 1681, M. U. UIT BELGIË. Doodsbericht. Bouwkunst. Taal en letteren. Meistersinger. Spoorfeest. Een luchthartige Franschman zou een artikel over de jongste gebeur. tenissen in da kunstwereld met het woordenspel kunnen beginnen: Nous avons perdu deux louis...." a quel jeu, Monsieur?".... Au jeu de la vie!" Louis Hymans en Louis Brassin zijn op betrekkelijk jongen leeftijd, Hymans 55, Brassion 48 jaren oud de eeuwigheid ingegaan. Belgiëverliest aan Hymans eeii wakkeren schrijver, tooneeldichter, romancier, maar bij zonder dagbladschrijver, een der uitstekendste in zyne soort. Vlug in den strijd, altoos vaardig vaa argumentatie, was hij jaren lang de groote steun van de Motte beige, twaalf jaren hoofdredacteur van l' Echo du parle ment en correspondent van de Nieuwe Roiierdamsche Courant, gema tigd liberaal, lid der Kamer, lid der Academie, enz. Aan een enkel orgaan ontbrak het den wakkeren schrijver, namelijk het muzikale. Hij moge daarom wel verwonderd zijn over het gezelschap

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl