De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 22 juni pagina 3

22 juni 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 305 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. meester Cliffordt, en het was hier ter stede, dat hij zijn stelsel grondde en leerde.... Zoo worden, als eenmaal naar Augustinus' getuigenis de kerkbeelden en -schilderijen, hier de straatnamen een leerboek der leeken. Aan de Noord-Westpunt der Stad dan, vinden wij een aan ("Willem) Barentsz gewijd eiland: plein, straat, en kade. Als onderdeelen hiervan treden op: een Houtmankaie, door een gracht onderbroken, een flinke Roggeveenstraat, een Dirck-Hartoghstraatjen, een Van-Neckstraatjen en een Heemskerckstraatjen. In die buurt vinden wij ook de Houtmanstraat en de Planciusstraat. Waarom een held als Jacob van Heemskerck er zoo slecht afkomt, waarom aan Barentsz, den stuurman bij de mislukte anticipatie op Nordenskiolds onderneming en de gedwongen overwintering op Nova-Zemla, zoo veel eer wordt gegeven, ia een op te lossen vraag stuk. Heeft men misschien de Willemstraters geraadpleegd, en wilden die liever den wakkeren Terschellinger dan den Admiraal de hoogste eer zien gegeven? De Roggeveenstraat loopt niet alleen van het Barentsz-plein naar do loutmanskade, maar begint weer aan de Westzij van het Westei'kanaal en reikt tot het Spaarndammer-plein. Die Roggevecn moet een bol zijn geweest: trouwens zijn naam is onafscheidelijk verbonden aan het onbe kende Zuyen"; ofschoon hij pas als een celiuafaire van 62 jaar zijne ont dekkingsreis ondernam. Parallel met zijn westelijke straat loopt de Tasmanstraat; terwijl den zanger Bontekoo in een paar dwarsstraat,jens hulde gebracht wordt, en Le Maire over een breede gracht en drie straatendtjens disponeert. Willem Cornelisz. Schouten wordt niet gememoreerd; maar parallel met Le Maires gracht loopt een Van Noordtgracht. Denkt men dat onze XVllc-Eeuwers met die benaming vrede zouden gehad heb ben? nze kosmopblietische mannen beginnen ook (op zijn Fransch) het Van en De aan de namen vast te schrijven; maar in vroeger tijd deed men dat niet: de mensehen heetten naar hun voornamen en de Van kwam er bij, maar nooit heeft Graaf Floris gezegd: ;\ propos, Van Amatel, denk er aan mij tijdig St. Geertea-minne te schenken." Wanneer wy den voormaligen Buitencinge!, thands Nassaukade, langs wandelen, krijgen wij, heel aardig, een Nassaustraatjen, waar, zoo wil het de wraakgodin, een De Wittestraat en De Wittenkade in uitkomen. Scherpe satires! De De Witten vinden een steun in Van Beuningcn; maar Beverningk, die d'Estrades er bijgevoegd had, ontbreekt. Van Beuningen had al een straat: in de Beulingstraat (l n). Het huis van den boekverkooper en boekbinder v. Langenhuysen kwam vroeger aan Van BeuDingen toe. Be Nassaukade vervolgend, die, in het Leidselie Bosch", de hand reikt aan de Stadhouders dito (broekzak en vestzak), vinden wij een allerliefst Van Oldenbarnevelds-kadetjen, en twee Hugo-de-Groot-straatjens. Pa rallel met de Nassaukade loopt de Olclenbarneveldsstraat. Is dat een satire, een kritiek, of een wenk ? Onder de nieuwe straatnamen is nog op te merken: de Fokke-Simonsstraat. Natuurlijk: wij houden van een grap j en : anders ware Van Effen, als prozaschrijver, eerder in aanmerking gekomen. Daar is iets gosdliartigs, iets beminnelijks in dat huldigen van Fokke-Simonsz en Jan Steen. Zoo ook in het onbeperkt enthousiasme, dat om onze oude Keezenstad een band slaat, gesmeed uit Nassau-, Stadhouders, Maurits- en PrinsHendrik-ijzer. Maar is er niet een beetjen wansmaak in? Moet men den lieden het wierooksvat tegen de neus slingeren? Wat zouden onze grootvaders er wel van zeggen? Verzaken wij niet een weinig de traditiën der roemrijke XVII» Eeuw? Men glimlacht. Nu ja! ik neem de dingen niet zwaar op: maar namen hebben toch een beteekenis. Niemant kan meer achting hebben dan schrijver dezes voor den gentleman Prins Hendrik. Hij heeft met waardigheid en edelmoedigheid de eer van zijn plaats opgehouden; maar de lieele Noordkade der stad aan hem te wijden... 't Is waar: de De-Ruyterkade is de verandwoordelijkheid met hem komen deele. DE RUYTKB! Wat is het jammer, dat men 's mans naam niet eens ?weet te spellen. Brandt spelt De Ruiter": dat is, naar de geest van zija Eeuw, toe te laten: maar nu spelt men: de Eu-fiter, rijmend op bytcr en verwijter. Gestalten als de brave, milde Prins Hendrik komen meer voor: maar niet MicHm. ADRIAEXSZ, staat Holland, glarierijk, alleen. Wanneer men eenmaal beroemde personen uit onze Eeuw huldigt, waarom vergeet men dan de beeldende kunstenaars? Dat zou in Belgiën niet gebeuren. Zal men den gedempten Voorburgwal Van-Speykstraat noemen? Gaarne! mids men den naam niet Van Speijk spelle. A. Th. BRIEVEN YAN JAN VAN 'T STICHT. Het is eigenlijk minder een brief van Jan van 't Sticht, dan eea brief aan Jan van 't Sticht, dien ik mijnen lezers moet, voorzetten. Ik vond honi j]. Vrijdag in de bus gestopt" en ik geef hem hieronder in extenso. Als do schrijver zijn naam genoemd had, zou ik dat zeker niet gedaan heb ben. Nu hij echter zoo hoog is, dat hij zijn naam niet noemt, moet ik tot mijn leedwezen zoo laag wezen om mijn lezers te vergasten op het curieuse schrijven dat wij, naar aanleiding van mijn in het nummer van 3 dezer uitgesproken oordeel over rederijkerij in het algemeen (niet speciaal over mijne Utrechtgche vrienden, zooals anonymus meent) gewerd. Daar gaat hij \ AAN JAN VAN 'T STICHT, Met diep gevoelde verontwaardiging hebben een groot aantal uwer stadgenooten, allen behoorende tot de fatsoenlijke burgerklasse, kennis geno men van uw hatelijk geschrijf over de Utrechtsche rederijkers in het Weekde Amsterdammer van Zondag 8 Juni jl. Ik geloof wél te doen met u hiervan op de hoogte te honden, want anders zou n misschien denken, dat men zulk schrijven aardig vond. Maar dan vergist u u zeer ! Men vindt het volstrekt niet aardig van u, geen mensen. Integendeel, ik zou u kunnen bewijaen, dat u door zulke brieven over rederijkers heel veel vijanden maakt. Wat heeft u er toch aan on» u zoo gehaat te maken ? U weet toch heel goed, dat het allemaal fatsoenlijke burgers zijn en u is zelf toch ook maar een burgerjongen, al schrijft u nu een beetje mooi. Zóó belachelijk en bespottelijk als u de rederijkers voorstelt, zijn zij toch niet, adres aan den Commissaris des Konings in deze provincie, den heer 's Jacob, dia soms wel twee, zelfs wel eens drie bedrijven van eene voor stelling van rederijkers heeft bijgewoond en nog wel met zijn dochter l En als zij weggingen, hebben zij altijd tegen den president gezegd, dat zij heel veel genoegen gehad hadden en verzekerd, dat zij hoopten nog dikwijls de voorstellingen bij ta wonen. Dat zou een commissaris des Konings toch niet zeggen als hij het niet meende, zooals u wel eens ge daan hebt, Jan van 't Sticht! Want u spreekt van acteurs, die er plezier in schijnen te hebben de rederijkers in de hoogte steken, zoogenaamd voor het lapje te houden, maar ik heb dat van u ook wel eens gehoord,' dat u da rederijkers een compliment over hun spel maakte, en dan dacht ik dikwijls: man, man! dat is toch niet oprecht van je, want ik weet dat je ze strakjes achter hun rug uitlacht!" Maar, enfin! dat moet u voor uw eigen geweten en voor God verantwoorden, om zoo te huichelen! Het is gelukkig, dat hier nu ieder een weet, wie Jan van 't Sticht is en nu weten we ook, dat u altijd een hekel aan rederijkers heeft gehad. Ik zeg maar, dat als de rederijkers zooveel kwaads stichtten, er hier niet zooveel zouden zijn en dat de heer 's Jacob hen verleden jaar dan niet in het gouvernementsgebouw zou heb ben laten komen om hen op champagne te trncteeren. Dat zou een com missaris des Konings niet doen, als hij het niet meende, maar dat doet u wel, Jan van 't Sticht! "VVant ik ben er zelf bij geweest, dat u een rondje gaf van vijf haifjes en daar waren vier rederijkers bij. Ziet u, dat noem ik in mijn eenvoudigheid ik bob het misschien mis maar ik noem het in mijn eenvoudigheid huiclielen. Of hoe noemt u het, als u eerst heel amicaal met iemand zit te praten, om licm dan een paar dagen later in de krant te zetten? Ik noem het in mijn eenvoudigheid eenvou dig huichelen! Niemand staat graag in de krant, u ook aist, dat weet ik heel goed; en daarom teekou ik dit schrijven ook niet, omdat u laag genoeg is, om mij dan ook in do Amsterdammer te zetten. Maar ik ben zoo laag niet. Als ik iets tegen iemand heb, dan ga ik naar hem toe en dan zeg ik: asjeblieft! hier ben ik nou! Wat heb je nou tegen me1." En daarom zend ik dezen brief ook niefc aan de Amsterdammer, om dat ik u nog niet openlijk aan de kaak wil stellen, maar ik stop hem .bij u thuis in de bus, in de hoop, dat u tot nadenken zal komen. Als de gouverneur ona op Champagne tracteert en de burgemeester ons op het Stadhuis ontvangt en ons madeira laat drinken, zooveel als we maar lusten (dat heeft u toch zelf gezien, want u was er zelf bij. Ja, dat is ook gemeen van u. U liep bij dien optocht verleden jaar overal maar mes in, tot zelis bij den gouverneur toe en u dronk maar raak. Want al die knechts kennen u en als ze bij ons n keer waren geweest, dan had u al wel dris glazen Champagne binnen. En dan nog zoo op ons te schimpen), zooveel als we maar lusten, dan moet u toch begrij pen, dat u uitgelachen wordt, als u, dia toch niets meer is dan wij, een gewone burgerjongen, ons zoo bespottelijk wil maken. De gouverneur en de burgemeester zullen het toch ook wel weten, al schrijft u nu, eea beetje in de kranten, ofschoon ik in den laatsten tijd ook al heb hooren beweren, dat het zoo heel mooi niet is, dat het niets is dan een gaaf. Nog eens, Jan van 't Sticht! Ik hoop, dat u tot nadenken zal komen,* U weet heel goed, dat de meeste rederijkers knappe, fatsoenlijke burgerlui zijn en wat heeft u er nu aan, u die tot vijanden te maken. Ik raad u ten beste, houd op met uwo hatelijkheden tegen ons. U heeft er niets aan, liet zal u toch niet baten. Een roem, die verworven is na jarenlange studie, kan u in ('énen dag ons niet ontnemen. VVant u zegt wel, dat we niet studeeren. Maar dan moet u eens op een repetitie- komen. Midden iii den winter staan we soms een paar uren lang in de koude komedie te repeteeren met onze winterjassen aan, met de kraag op en dan kan ja daar nog niet eens een eognacja krijgen voor de koude voeten. En als het dan zoo slecht was, als u de menschen wilt doen gelooven, zonden dan actrices als mevrouw de Vries en mevrouw Albregt en zooveel ande ren, met ons willen medewerken? En die doea het wat graag, dat verzeker. ik u. Daarom, voor de derde maal Jan van 't Sticht! kom tot nadenken. Wezenlijk, u heeft er niets aan en ti krijgt zooveel vijanden! Ugaatveels te ver met uw schrijven! Daar heeft u voor eenigen tijd, dat stuk over dien catechiseermeester, die u godsdienstonderriclit kwam geven in tegen woordigheid van uwa grootmoeder, maar dat is toch wezenlijk schande! Wij dachten eerst, dat het maar gekheid was, maar onze president, (*) die uwe familie heel goed gekend heeft, dat zal u wel weten, vertelde ons dat het werkelijk zoo gebeurd was. En hij vond hot erge schande! Iemand, die zijn eigen grootmoeder in de krant zet, zei hij, zou die er ous niet inplakkan! Voor de laatste maal, Jan van 't Sticht! kom tot nadenken. Gelooi' mij, hoc de anderen ook over u mogen denken en spre ken, ik bea u altijd nog wel een beetje genegen en daarom zou het mij zoo spijten als u zoo voortging. Daarom raad ik u nu ook vriendschap pelijk: schrijf liever eens wat goeds over ons, dan zou ik misschien wel kunnen zorgen, dat alles weer terecht kwam, en dat u weer, als vroeger, op onza voorstellingen mocht komen. Kom tot nadenken! Een rederijker, die liet wel met u meent. (*) Ia den brief staat de naam van den president. Dien wil ili nu niet noemeDj omdat die misschien ook al bang is om ,in de krant to komen." Ofschoon op dit koddige schrijven commentaar overbodig is, moet ifc mij toch een paar opmerkingen veroorloven. Wat heeft u er aan? vraagt de rederijker, die het wel met mij meent* Wel, lieve vriend, ik heeft er niets aan! Ik doe het ook niet om er iets aan te hebben. Ik spreek alleen mijn oordeel uit over eena in mijn oog verkeerde zaak, die in den laatsten tijd zulken dreigende proporties aan» neemt, dat ik meen mijn stem te mogen voegen by die van velen, dia io

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl