Historisch Archief 1877-1940
No. 305
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
meester Cliffordt, en het was hier ter stede, dat hij zijn stelsel grondde
en leerde.... Zoo worden, als eenmaal naar Augustinus' getuigenis de
kerkbeelden en -schilderijen, hier de straatnamen een leerboek der leeken.
Aan de Noord-Westpunt der Stad dan, vinden wij een aan ("Willem)
Barentsz gewijd eiland: plein, straat, en kade. Als onderdeelen hiervan
treden op: een Houtmankaie, door een gracht onderbroken, een flinke
Roggeveenstraat, een Dirck-Hartoghstraatjen, een Van-Neckstraatjen en
een Heemskerckstraatjen. In die buurt vinden wij ook de Houtmanstraat
en de Planciusstraat. Waarom een held als Jacob van Heemskerck er zoo
slecht afkomt, waarom aan Barentsz, den stuurman bij de mislukte
anticipatie op Nordenskiolds onderneming en de gedwongen overwintering
op Nova-Zemla, zoo veel eer wordt gegeven, ia een op te lossen vraag
stuk. Heeft men misschien de Willemstraters geraadpleegd, en wilden
die liever den wakkeren Terschellinger dan den Admiraal de hoogste eer
zien gegeven?
De Roggeveenstraat loopt niet alleen van het Barentsz-plein naar do
loutmanskade, maar begint weer aan de Westzij van het Westei'kanaal
en reikt tot het Spaarndammer-plein. Die Roggevecn moet een bol zijn
geweest: trouwens zijn naam is onafscheidelijk verbonden aan het onbe
kende Zuyen"; ofschoon hij pas als een celiuafaire van 62 jaar zijne ont
dekkingsreis ondernam. Parallel met zijn westelijke straat loopt de
Tasmanstraat; terwijl den zanger Bontekoo in een paar dwarsstraat,jens hulde
gebracht wordt, en Le Maire over een breede gracht en drie
straatendtjens disponeert. Willem Cornelisz. Schouten wordt niet gememoreerd;
maar parallel met Le Maires gracht loopt een Van Noordtgracht. Denkt
men dat onze XVllc-Eeuwers met die benaming vrede zouden gehad heb
ben? nze kosmopblietische mannen beginnen ook (op zijn Fransch) het
Van en De aan de namen vast te schrijven; maar in vroeger tijd deed
men dat niet: de mensehen heetten naar hun voornamen en de Van
kwam er bij, maar nooit heeft Graaf Floris gezegd: ;\ propos, Van
Amatel, denk er aan mij tijdig St. Geertea-minne te schenken."
Wanneer wy den voormaligen Buitencinge!, thands Nassaukade, langs
wandelen, krijgen wij, heel aardig, een Nassaustraatjen, waar, zoo wil het
de wraakgodin, een De Wittestraat en De Wittenkade in uitkomen.
Scherpe satires! De De Witten vinden een steun in Van Beuningcn; maar
Beverningk, die d'Estrades er bijgevoegd had, ontbreekt. Van Beuningen
had al een straat: in de Beulingstraat (l n). Het huis van den
boekverkooper en boekbinder v. Langenhuysen kwam vroeger aan Van
BeuDingen toe.
Be Nassaukade vervolgend, die, in het Leidselie Bosch", de hand reikt
aan de Stadhouders dito (broekzak en vestzak), vinden wij een allerliefst
Van Oldenbarnevelds-kadetjen, en twee Hugo-de-Groot-straatjens. Pa
rallel met de Nassaukade loopt de Olclenbarneveldsstraat. Is dat een
satire, een kritiek, of een wenk ?
Onder de nieuwe straatnamen is nog op te merken: de
Fokke-Simonsstraat. Natuurlijk: wij houden van een grap j en : anders ware Van Effen,
als prozaschrijver, eerder in aanmerking gekomen. Daar is iets
gosdliartigs, iets beminnelijks in dat huldigen van Fokke-Simonsz en Jan Steen.
Zoo ook in het onbeperkt enthousiasme, dat om onze oude Keezenstad
een band slaat, gesmeed uit Nassau-, Stadhouders, Maurits- en
PrinsHendrik-ijzer. Maar is er niet een beetjen wansmaak in? Moet men
den lieden het wierooksvat tegen de neus slingeren? Wat zouden onze
grootvaders er wel van zeggen? Verzaken wij niet een weinig de traditiën
der roemrijke XVII» Eeuw? Men glimlacht. Nu ja! ik neem de dingen
niet zwaar op: maar namen hebben toch een beteekenis. Niemant kan
meer achting hebben dan schrijver dezes voor den gentleman Prins
Hendrik. Hij heeft met waardigheid en edelmoedigheid de eer van zijn plaats
opgehouden; maar de lieele Noordkade der stad aan hem te wijden...
't Is waar: de De-Ruyterkade is de verandwoordelijkheid met hem komen
deele. DE RUYTKB! Wat is het jammer, dat men 's mans naam niet eens
?weet te spellen. Brandt spelt De Ruiter": dat is, naar de geest van zija
Eeuw, toe te laten: maar nu spelt men: de Eu-fiter, rijmend op bytcr
en verwijter.
Gestalten als de brave, milde Prins Hendrik komen meer voor: maar
niet MicHm. ADRIAEXSZ, staat Holland, glarierijk, alleen.
Wanneer men eenmaal beroemde personen uit onze Eeuw huldigt,
waarom vergeet men dan de beeldende kunstenaars? Dat zou in Belgiën
niet gebeuren. Zal men den gedempten Voorburgwal Van-Speykstraat
noemen? Gaarne! mids men den naam niet Van Speijk spelle.
A. Th.
BRIEVEN YAN JAN VAN 'T STICHT.
Het is eigenlijk minder een brief van Jan van 't Sticht, dan eea brief
aan Jan van 't Sticht, dien ik mijnen lezers moet, voorzetten. Ik vond honi
j]. Vrijdag in de bus gestopt" en ik geef hem hieronder in extenso. Als
do schrijver zijn naam genoemd had, zou ik dat zeker niet gedaan heb
ben. Nu hij echter zoo hoog is, dat hij zijn naam niet noemt, moet ik tot
mijn leedwezen zoo laag wezen om mijn lezers te vergasten op het
curieuse schrijven dat wij, naar aanleiding van mijn in het nummer van 3
dezer uitgesproken oordeel over rederijkerij in het algemeen (niet speciaal
over mijne Utrechtgche vrienden, zooals anonymus meent) gewerd. Daar
gaat hij \
AAN JAN VAN 'T STICHT,
Met diep gevoelde verontwaardiging hebben een groot aantal uwer
stadgenooten, allen behoorende tot de fatsoenlijke burgerklasse, kennis geno
men van uw hatelijk geschrijf over de Utrechtsche rederijkers in het
Weekde Amsterdammer van Zondag 8 Juni jl.
Ik geloof wél te doen met u hiervan op de hoogte te honden, want
anders zou n misschien denken, dat men zulk schrijven aardig vond. Maar
dan vergist u u zeer ! Men vindt het volstrekt niet aardig van u, geen
mensen. Integendeel, ik zou u kunnen bewijaen, dat u door zulke brieven
over rederijkers heel veel vijanden maakt. Wat heeft u er toch aan on»
u zoo gehaat te maken ?
U weet toch heel goed, dat het allemaal fatsoenlijke burgers zijn en u
is zelf toch ook maar een burgerjongen, al schrijft u nu een beetje mooi.
Zóó belachelijk en bespottelijk als u de rederijkers voorstelt, zijn zij toch
niet, adres aan den Commissaris des Konings in deze provincie, den heer
's Jacob, dia soms wel twee, zelfs wel eens drie bedrijven van eene voor
stelling van rederijkers heeft bijgewoond en nog wel met zijn dochter l
En als zij weggingen, hebben zij altijd tegen den president gezegd, dat
zij heel veel genoegen gehad hadden en verzekerd, dat zij hoopten nog
dikwijls de voorstellingen bij ta wonen. Dat zou een commissaris des
Konings toch niet zeggen als hij het niet meende, zooals u wel eens ge
daan hebt, Jan van 't Sticht! Want u spreekt van acteurs, die er plezier
in schijnen te hebben de rederijkers in de hoogte steken, zoogenaamd
voor het lapje te houden, maar ik heb dat van u ook wel eens gehoord,'
dat u da rederijkers een compliment over hun spel maakte, en dan dacht
ik dikwijls: man, man! dat is toch niet oprecht van je, want ik weet
dat je ze strakjes achter hun rug uitlacht!"
Maar, enfin! dat moet u voor uw eigen geweten en voor God
verantwoorden, om zoo te huichelen! Het is gelukkig, dat hier nu ieder
een weet, wie Jan van 't Sticht is en nu weten we ook, dat u altijd een
hekel aan rederijkers heeft gehad. Ik zeg maar, dat als de rederijkers
zooveel kwaads stichtten, er hier niet zooveel zouden zijn en dat de heer
's Jacob hen verleden jaar dan niet in het gouvernementsgebouw zou heb
ben laten komen om hen op champagne te trncteeren. Dat zou een com
missaris des Konings niet doen, als hij het niet meende, maar dat doet
u wel, Jan van 't Sticht! "VVant ik ben er zelf bij geweest, dat u een
rondje gaf van vijf haifjes en daar waren vier rederijkers bij. Ziet u, dat
noem ik in mijn eenvoudigheid ik bob het misschien mis maar ik
noem het in mijn eenvoudigheid huiclielen. Of hoe noemt u het, als u
eerst heel amicaal met iemand zit te praten, om licm dan een paar dagen
later in de krant te zetten? Ik noem het in mijn eenvoudigheid eenvou
dig huichelen! Niemand staat graag in de krant, u ook aist, dat weet
ik heel goed; en daarom teekou ik dit schrijven ook niet, omdat u laag
genoeg is, om mij dan ook in do Amsterdammer te zetten. Maar ik ben
zoo laag niet. Als ik iets tegen iemand heb, dan ga ik naar hem toe en
dan zeg ik: asjeblieft! hier ben ik nou! Wat heb je nou tegen me1."
En daarom zend ik dezen brief ook niefc aan de Amsterdammer, om
dat ik u nog niet openlijk aan de kaak wil stellen, maar ik stop hem .bij
u thuis in de bus, in de hoop, dat u tot nadenken zal komen.
Als de gouverneur ona op Champagne tracteert en de burgemeester
ons op het Stadhuis ontvangt en ons madeira laat drinken, zooveel als
we maar lusten (dat heeft u toch zelf gezien, want u was er zelf bij.
Ja, dat is ook gemeen van u. U liep bij dien optocht verleden jaar overal
maar mes in, tot zelis bij den gouverneur toe en u dronk maar raak.
Want al die knechts kennen u en als ze bij ons n keer waren geweest,
dan had u al wel dris glazen Champagne binnen. En dan nog zoo op
ons te schimpen), zooveel als we maar lusten, dan moet u toch begrij
pen, dat u uitgelachen wordt, als u, dia toch niets meer is dan wij, een
gewone burgerjongen, ons zoo bespottelijk wil maken. De gouverneur en
de burgemeester zullen het toch ook wel weten, al schrijft u nu, eea
beetje in de kranten, ofschoon ik in den laatsten tijd ook al heb hooren
beweren, dat het zoo heel mooi niet is, dat het niets is dan een gaaf.
Nog eens, Jan van 't Sticht! Ik hoop, dat u tot nadenken zal komen,*
U weet heel goed, dat de meeste rederijkers knappe, fatsoenlijke
burgerlui zijn en wat heeft u er nu aan, u die tot vijanden te maken. Ik raad
u ten beste, houd op met uwo hatelijkheden tegen ons. U heeft er niets
aan, liet zal u toch niet baten. Een roem, die verworven is na jarenlange
studie, kan u in ('énen dag ons niet ontnemen. VVant u zegt wel, dat we
niet studeeren. Maar dan moet u eens op een repetitie- komen. Midden
iii den winter staan we soms een paar uren lang in de koude komedie
te repeteeren met onze winterjassen aan, met de kraag op en dan kan
ja daar nog niet eens een eognacja krijgen voor de koude voeten. En
als het dan zoo slecht was, als u de menschen wilt doen gelooven, zonden
dan actrices als mevrouw de Vries en mevrouw Albregt en zooveel ande
ren, met ons willen medewerken? En die doea het wat graag, dat verzeker.
ik u.
Daarom, voor de derde maal Jan van 't Sticht! kom tot nadenken.
Wezenlijk, u heeft er niets aan en ti krijgt zooveel vijanden! Ugaatveels
te ver met uw schrijven! Daar heeft u voor eenigen tijd, dat stuk over
dien catechiseermeester, die u godsdienstonderriclit kwam geven in tegen
woordigheid van uwa grootmoeder, maar dat is toch wezenlijk schande!
Wij dachten eerst, dat het maar gekheid was, maar onze president, (*)
die uwe familie heel goed gekend heeft, dat zal u wel weten, vertelde
ons dat het werkelijk zoo gebeurd was. En hij vond hot erge schande!
Iemand, die zijn eigen grootmoeder in de krant zet, zei hij, zou die er
ous niet inplakkan! Voor de laatste maal, Jan van 't Sticht! kom tot
nadenken. Gelooi' mij, hoc de anderen ook over u mogen denken en spre
ken, ik bea u altijd nog wel een beetje genegen en daarom zou het mij
zoo spijten als u zoo voortging. Daarom raad ik u nu ook vriendschap
pelijk: schrijf liever eens wat goeds over ons, dan zou ik misschien wel
kunnen zorgen, dat alles weer terecht kwam, en dat u weer, als vroeger,
op onza voorstellingen mocht komen. Kom tot nadenken!
Een rederijker, die liet wel met u meent.
(*) Ia den brief staat de naam van den president. Dien wil ili nu niet noemeDj
omdat die misschien ook al bang is om ,in de krant to komen."
Ofschoon op dit koddige schrijven commentaar overbodig is, moet ifc
mij toch een paar opmerkingen veroorloven.
Wat heeft u er aan? vraagt de rederijker, die het wel met mij meent*
Wel, lieve vriend, ik heeft er niets aan! Ik doe het ook niet om er iets
aan te hebben. Ik spreek alleen mijn oordeel uit over eena in mijn oog
verkeerde zaak, die in den laatsten tijd zulken dreigende proporties aan»
neemt, dat ik meen mijn stem te mogen voegen by die van velen, dia io