De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 22 juni pagina 4

22 juni 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, W1ËK-BLAD VOOR NEDERLAND. No. 385 den laatsten tijd zich waarschuwend doen hoeren, zij het ook nog niet OO openlijk, als ik het doe. Men zij toch niet verblind! Op de knappe fatsoenlijkheid van de rederijkers wil ik niets afdingen, maar de invloed, dieft hun comediespelen op hen uitoefent, is in hun dagelijksch leven en in hutt gesprek, bij telen 700 merkbaar (zelfs bij hunne vrouwelijks huis* gêooteh), dat men onwillekeurig moet glimlachen bij de dwaze inspan ning, die men zich oplegt om correct te spreken, terwijl er tusschenbeiden fcoo onverhoeds nog eens een pampiertje" komt uitvliegen. Ik keur het volstrekt niet af, dat men tracht zuiver te spreken. Het tegendeel is waar, ik vind hot zeer prijzenwaardig. Maar ieder, dia een ras-rederijker opmerkzaam gadeslaat, aal erkennen dat zijne pogingen om zulks te doen meer gelijkenis hebben met pedan terie dan met een ernstig streven oni da Hollandsche taal goed te spre ken en te kennen. Hij kent van die taal in den regel niets dan de verzen en de rollen, die hij van buiten geleerd heeft de rest is voor hem een ondoorgrondelijk geheim. En is liet nu goed, dat zooveel ouderen van jaren, nu zij bjjna versleten zijn en de hoop gekoesterd werd dat met hen het verouderde en in onze dagen niet meer passende geliefhebber met de moeilijkste al!cr kunsten, de tooneelspeelkunst, ein delijk zou uitsterven dat nu die ouderen de jongeren opwekken om hun slechte voorbeeld te volgen en hen te vormen tot menschen, die door ijdelheid verblind, de toejuichingen en complimentjes ('voor lauwer kransen zelfs zorgen de ouderen, om hen maar aan den gang te houden) die hun gebracht worden, voor goede munt op nemen ? Is dat goed en wenschelijk ? Dat zullen zelfs de ras-rederijkers bij eenig nadenken zelve tnoet ontkennen. 't Doet me genoegen, dat de rederijker, die het wel met mij meent, mij zoo met zijn aandacht vereerd heeft; dat hij heeft opgemerkt, dat mijne beleefdheidsbetnigingen (huichelen noemt hij het) niet oprecht gemeend Waren; dat. ik drie glazen champagne gedronken heb bij den gouverneur (als ik mij wel herinner waren Let er vier, ze was buitengewoon lekker en ik heb ze ook dadelijk bij denzelfden wijnhanuelanr besteld) en dat ik een rondje van vijf halfjes. waaronder vier rederijkers, (heele toch zeker) gegeven heb. Dit laatste herinner ik mij wel niet meer, maar ik wil het op het gezag van den rederijker, die het wel met mij meent, gaarne gelooven. Den troost, dat de Commissaris des Konings en zijne dochter, om hun kunst?in algemeen bekend, veel op hebben met de rederijkerij, wil ik mijnen vrienden niet ontnemen. Maar als dat waar is en de rederijker, die het wel met mij meent, begrijpt dan nog met, dat men hen zooge naamd voor het lapje houdt" dan word ik donateur van al de rederijkers kamer* lüer in de stad. Aan het verzoek van mijn anonymen vriend om, tot nadenken te komen heb ik voldaan. Een paar dagen heb ik ernstig over de zaak nagedacht en ik kan slechts tot de slotsom komen, dat hot mij verheugt, verschijn selen op te merken, waaruit blijkt, dat de rederijkerij hier begint te kwijnen. 't Is nog maar een begin, maar toch al iets, n!s men ziet, dat geene nieuwe krachten meer op do planken komen en als men bezadigde lieden-- ook maar gewone" burgerlni (van hoogcr geplaatsten en meer ontwikkelden spreek ik niet; voor zoover ik daarmede in aanraking kom, lachen die in htm eenvoudigheid" de. lui ..eenvoudig" uit) als men bezadigde bur gers hoort zeggen: dat Is geene uitspanning voor menschen op een zekeren leeftijd, die zaken hebben !'' Als ik die waarheid kan helpen verbreiden en daardoor de jongeren kan opwekken, zich niet langer aan de bespotting van eik ontwikkeld mensch zij het dan ook achter hun rug bloottestellen, dan zal ik daardoor voor mijn geschrijf voldoende beloond zijti. Dan heeft ik er ten minste iets aan! Wanneer men met alle geweld" komediespelen wil, welnu men doe het, als in onze betere standen, en petit comité; maar men ga niet in het publiek werken en bederve zoodoende nog den smaak van onze burgerij. Adieu! waarde rederijker, die het wel met mij meent! Gedenk mijner in uwe gebeden, zooals ik het u en de uwen zal doen in mijne brieven. Pax vobiscum! K U N S T. HET AMSTERDAMSen TOONEEL. Na liet te recht door bevoegde beoordeelaars misprezen duitscbe tooneelstuk De proefpijl", wordt do zomerearnpagne deze week door het Ncd. Toon. voortgezet met Beurssj-iel" van Ponsard, in hollamlsch proza over gebracht door Dr. S. E. Oudschans. Deze gebeurtenis verschaft ons een welkome aanleiding, om nogmaals de handen in elkaar te slaan over de raadselachtige keuze der stukken, waaruit de Kon. Ver. haar reper toire doet bestaan. Welke bijzondere aantrekkelijkheid, vraagt men zich af, mag de fransche dichter, die te vergeefs beproefde onder Louis Philipp het classicismus te doen herleven, in de oogen der directie van ons eerste tooneelgezelschap bezitten, dat, deze, na Ponsards beste stuk ken in verzen, met slechts even middelmatig welslagen, voorliet voetlicht te hebben gebracht, nu zelfs pogingen aanwendt om Ponsards minste stukken, als La bourse, in het proza van Dr. S. E. Oudschans een opgang te doen beleven ? Ponsard heeft, den kunstvorm van Kacine en orneille navolgende, eertige historische dranm'a geschreven, wier verdienste erkend wordt. Zijn werk is in drieën te verdüelen: Ie de drama's of tragediën, die in de oudheid spelen en, niet hua statigen alexandrijnen-vorm, hern zuiver als leerling der 17-ee«;uwsche fransche school teekenen: Lucrèce", Horace et Lydie", Ulysse"; 2e ziju historische tooneelspelen, als Charlotte Corday", waarin hij een heidin uit de jongste geschiedenis wil afbeelden, die eene figuur eoude vormen even grootsch als de fransche meesters onder Louis XIV er in de Grieksche, Romoinsche en oud-Spaansche wereld wisten te vinden; 3e de stukken, welke hij in zijn tijd en in zijn omgeving deed spelen: L'houneur et l'argent", Ca qui plait aux femmes". Met het eerstge noemde genre nu slaagde hij het best, hoewel het laatste hem de deuren der Académie opende. Het tweede bracht de onhoudbaarheid van een 19e-eeuwsch classicisme aan het licht. Voor den bloei van het derde, het naturalistische, bleek de tijd nog niet aangebroken to zijn en Ponsard-zelf dus niet berekend. Laten wij, publiek, bet ons welgevallen, wanneer men ons Grieken en Romeinen vertoont, die onderling leven alsof zij het zoo afgesproken bidden om samen een fraai kunstgeheel in 't aanzijn te roepen, dan doen wij dat, wijl wij ons daar in een fantastische wereld verplaatst zien, ons niet bij machte gevoelen om vergelijkingen te maken tusschen wat daar op de planken en wat in de natuur voorvalt, niet getroffen kunnen worden door waarheid en door harmonie. Maar wordt ons een spel ver toond, dat afspeelt onder menschen als wij zelf zijn, aanschouwen wj gelaatstrekken als de onzen en een kleeding aan de onze gelijk, zij 't ia oorspronkelijker vorm, en missen dan de woorden en de daden dier menschen het ongeregelde, het onbepaalde, bet opbruisende, het vrije, dat wij-zelf in het leven constateeren, dan bedanken wij feestelijk voor zoo een mozaïk, dan geven wij da brui van die aangeleerde hartstochten, van die toegemeten eigenschappen. Treden er twintig schouwspelers voor ons op, die alle twintig op een gegeven manier meedeelen, hoe ge vaarlijk en onbezonnen beursspel is, dan zijn wij bet met hen eens, zoo wij dit vooraf reeds waren, on heeteu hen preutsche oude mannetjes, wanneer onzo overtuiging tegenovergesteld is aan de conclusie van hun spel. En allen te zatnen gevoelen wij het eenigszins van binnen, dat de werken van tooneelschrijvers geen zedelijke prentenboeken voor de jeugd moeten zijn en de schouwburg geen zondagsschool. Wij weten zeer wel, dat Ponsard, in zijn tijd, nog geen leven geven kon, gelijk wij thans eischen van den modernen kunstenaar. Wij weten zeer wel, dat Ponsard, met de classische formule van den mensch om bet idee en niet het idee om den mensch als grondslag van zijn arbeid, wilde bij iu een tooneelstuk het verschijnsel beursspel" behandelen, niet andera kon dan onophoudelijk door, al zijn personen over de beurs" doen spre ken en loepen en naar het spel" doen wijzen en wenken. Wij beseffen, hoe volledig leven, al neemt ton omstandigheid in dat leven voor een oogeublilc ook de grootste plaats in, door Ponsard zijnen schepselen niet kon worden opgelegd. Hij beschouwde de kunst niet, gelijk het toen zijn moet, als een photografie van de wereld, altijd van een vernuftigen en scln-accleren photograaf voortkomende. Hij bedacht eerst een kunstgeheel, dat hu vervaar digen wilde, en zocht dan naar den draai, welke hij aan het leven zou kunnen geven om het in zijn vooraf bepaald kader te doen passen. Heden ten dage ziet men in de eerste plaats naar het leven en, als men dan dichter is, ontstaat de kunst van-zelf. Maar het is Aas, wij herhalen bet, ons doel niet Ponsard hier te grieven. Ieder is een kind van zijn tijd en der begrippen van dien tijd. Daarom ook, wijl de onze zoo zeer verschilt vau dien van 1810, nu de strijd tr.sschen romantisme en classicisme is uitgestreden, en gansch andere vraagstukken ons bezighouden, heel een andere kunst ons lief is, daarom verzoeken wij der Koninklijke \ereeaiging haar stukkenkeuze uit andere stof samen te stellen en de blikken te wenden naar wat er voortreffelijke aanwezig is bij liet Eugelsche tooneel der l Ge eeuw, bij het fransche der zeventiende en, mocht het zijn, nog maals eu nogmaals te ziften onder het kaf(!) onzer eigene letteren. Komt zij dan in Vondels en Breêroós aan 't snuffelen, dan staat een wijde akker vol gouden korenaren voor ons te bloeien in 't verschiet. 19 Juni '81, K. J- W. Grand Théatre. Willem van Ziiylen, in den ParJcschoimbiir" Fraicati, Frans Blaimkous. De voorstellingen van Het Testament van Oom César, gevolgd door De, oude Doos, waren voor bet loopend seizoen zeer geschikt. Het stuk van Belot en Villetard is bekend, en mist nooit zijne uitwerking. De hoofdvraag is, in deze, altijd, hoe de figuren van den onbemiddelden, kribbigen Isidore en zijne vrouw \ertolkfc worden. Daar komt alles op aan; eu dan moet ik zeggen, dat de Hoer Bigot ons een uitmuntenden Isidore geboetseerd en gepolychromeerd heeft. Fraai, harmonieus ? zonder overdrijving. Alleen het was een Hollander, en Langhumean bijv. droeg een Fransch boerenkostuum. Mw. Albregt-Engelman beeft zich voortrefi'elijk van de schepping zijner vrouw gekweten. Maar vooral was deze uitnemende aktrice bizondcr goed ais Lotje, de oude dienstbode, in het stukjen van Julius Rosen, dat een zeer lieve kleine komedie is, dia een uitzondering maakt op de moderne duitsche stukken. Het was merk waardig oin ook in dit stukjen den Heer Bigot weer te zien optreden. als een figuur en charakter dat niets had van den Isidore. De Heer van Zuylen levert ons, in zijn 'f Is maar een smid, een comtdij, de mffurs, waarvan de kritiek niets te veel in gunstigen zin gezegd heeil| en het spreekt zeker niet ten nadeele van de rustige smaak van een publiek, dat met het grootste genoegen de/e tooneelen zicb ontrollen ziet. Nu werd liet stuk ook ongemeen goed gespeeld. De twee flamandes in-zonderheid, de Dames Klcy en De Graeff' Verstraeten, die de belang rijkste vrouwenrollen er in vervullen, bleven geen oogenblik beneden haar taak. Ook met lof kunnen wij van Mev. Bruyn-Sablairolles gewagen, die voor de oude huishoudster speelde. De Heer van Zuylen vervulde zelf de rol van den braven huisknecht Kees, en overal was de geoefende e bezielde tooneelspeler in deze partij te-rug te vinden. Met fijne em rijke schakeeriug heeft de Heer Alex Faassen de rol val Jlaverman vervuld en ook den lieer Tartaud komt lof toe, voor de vrije en wakkere vervulling der partij van Dries. De Heer van Nieuwland, die met de ondankbare rol van Gimtheniian belast was. kwam gunstiger uit in het nastukjen Kiespijn, een duitsche Posse van zeer goede qualiteit, waarin ook Mevr. De Boer en de Heer Tartaud te-recht succes hadden. De Fleeren Prot hebben, met l<'ran£ois les bas Mcus te monteeren, weer blijk gegeven van ds smaak en kennis, die doorgaands in hunne régie en kostumeering valt op te merken. 't Is een lieve operette van Bernicat en Messsger, spelend in de tijd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl