De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 22 juni pagina 8

22 juni 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 365 ttof» JDietricJt von Bern und den Nibehmgen. Het geheele werk zal in 6 i 8 afleveringen voltooid zyn^ de prijs bedraagt l Mark per aflevering. Ue eerste aflevering heeft thans het licht gezien en wat wij daarin te leien Krijgen, doet naar meer verlangen. Geschilpunten worden niet behandeld, slechts nu en dan ter loops aangestipt, daar het de bedoeling der schrijvers ia om slechts xvat vast staat, mede te deelen. Da eerst» af levering is gewijd aan de inleiding, het algemeone deel en Odhin-Wotan. Het algemeene deel, waarin een kort overzicht gpgeven v;ordt van de denkbeelden der Germanen aangaande de wording en inrichting der we reld, het ontstaan van goden, menschen enz., behelst ook een zeer lezens waardige beschouwing over de ontwikkeling der godsdienstige voorstellin gen bij sommige volken. Alle godsdienst moet zich het goddelijke als per soonlijkheid denken, meent Dahn. Zonder te onderzoeken of dit niet wat al te bout gezegd ia, wanneer het eveneens moet golden van den godsdienït in zijn verdere ontwikkeling, zij hief slechts kort aangestipt, hoe de schrijver ons den voortgang in de godsdienstige voorstellingen der voor ouders beschrijft. l)e mensch kent geeu andere j!«s-oonlijkheid ala de menschelijke; vandaar dat de goden en godinnen geïdealiseerde menschen worden. De dichtende phantasie schept tallooze voorstellingen van do god heid. Maar de godsdienstige behoefte v.'ndt geen vrede bij dit veelgodendom en verlangt eenheid in de regoeiinjr der wereld. Zoo treedt weldra een der goden als albestuurder op den voorgrond. Maar het streven naar eedheid is hierdoor niet bevredigd, want de andere goden leven in 't volksbewustzijn voort en de opperste god blijft tegelijkertijd de bijzondere god, die een bepaald veld van werkzaamheid heeft. Ook aan de zedelijke behoefte is niet voldaan; zij stelt aan de godheid den eisch van heiligheid en hiermede in strijd hebben de goden evenals de menschen tal van hartstochten. Ook de opperste god blijft niet vrij van den invloed door andere mannelyke en vrouwelijke goden op hem uitgeoefend. Dit heeft zijn oorzaak i» der goden persoonlijkheid. Oin aan dit gebrek te gemoet te komen «ordt nu boven de goden het onpersoonlijk noodlot geplaatst. Evenwel (tok difc wordt door de phantasie ais godin van 't noodlot gedacht en het jrolytheiBtiSch streven maakt er welhaast drie godinnen van; bij de Ger manen de Nornen. Dit vergeefsche pogen om de der mythologie noodwen,dig aanidevende fouten te verhelpen werkt bij de meest ontwikkelde geesten da twijfelzucht in de hand. Ook bij de Germanen komt dit verechynsel; voor. (Dahn schreef over dit onderwerp een verhandeling in zijne jBatisfeiife voorkomende en gaf in Sind G otter? een voorbeeld van dia twijfeizubht.) Dit scepticisme openbaart zich slechts bij enkelen; werd het algemeen, dan zou volgens den schrijver het volksbestaan zelf ge vaar ioopen. Voldoet een godsdienst niet langer aan de behoefte, dan mpet -meent Dahn een nieuwe godsdienst van bulten worden inge voerd, zooaia b. v. 't christendom tijdmis de eerste eeuwen van den romeinEchen keizertijd, of wel de bestaande godsdienst moet gereinigd en ver vormd worden als 't christendom "der zestiende eeuw door de Hervorming en de daarna in de katholieke kerk plaats gehad hebbende verbeteringen. Naast beide oplossingen bestaat een derde umi. de tragische. Deze vinden wij bjj de Germanen. Daar de goden in strijd zijn geraakt met het zedelijk ideaal worden zij ten ondergang gedoemd. Dit is de beteekenis der goden schemering. Zij is een zedelijka daad. Want door de goden en al 't be staande ten ondergang te wijden, offert de Germaan tevens zijne eigen idealen, b. v. een heerlijk leven in Walhalla op. Mij dunkt uit dit kort overzicht van eon der hoofdstukken kan blijken, dat' Dahn's werk de kennismaking loont. Dat telkens zijne groote inge nomenheid met eigen land en volk uitkomt en hij herhaalde malen uit de karaktertrekken van Odhin tot vleiende beschouwingen over de hoeda nigheden der Duitschers verlokt wordt, zal men hem m'et euvel duiden, liet boek is met de aan dezen schrijver eigene helderheid geschreven, W. P. C. K. The Literary Reader. Part I?1. byTaco H. de Beer and Elizabeth Jane Irvïng. Kuilenburg, Blom en Olivierse. 1883. Ecader, die op het oogenblik voor mij ligt is een tweeda uitgave, maar die eigenlijk heel geen nieuwe editie van de eerste behoeft te heeten. Het oude uithangbord is boven de deur blijven hangen, maar de zaak is in andere handen overgegaan en we kunnen zeggen dat da Baalt er beter op geworden is. Miss Irving is een van de firmanten en de biographical studies" van hare hand zijn, wat ze ziju moeten voor aulk een handboek, beknopt en helder in meer dan alleclaagschen zin. Als ze schrijft over de verschillende perioden der litteratuur grijpt ze uit «en wereld van feiten en omstandigheden slechts eenige, die het meest van belang zijn en toont de inwerking aan van die hoofdmacliten op elkander. Schrijft ze over personen, dan vermoeit zij den lezer niet met jaartallen en namen, maar geeft een enkel jaartal, een paar belangrijke titels en zoo nauwkeurig mogelijk het bijzonder karakter van den dichter of zijn gedicht. In de vorige uitgave waren die biographies" te kort thans is er een zeer te waardeeren vriendschappelijke verhouding bereikt tusschen de introductory notes" en de gegeven voorbeelden. Een boek ab dat van Herrig b.v., dat veel op de scholen gebruikt wordt, i3 te zeer enkel bloemlezing, zoodat men er een leeraar bij noodig heeft. Een werk als dat van Collier is te veel enkel geschiedenis, zoodat men er wel een bloemlezing bij gebruiken kan. Daarom is het aangenaam te zien hoe geschiedenis en voorbeeld hier samengaan. Daar komt bij, dat de gegeven fragmenten goed en met smaak, zoowel als met oordeel gekozen zijn. Nu en dan is de meening van smaakvolle critici bij de gedichten aangehaald in opmerkingen, die van vereering getuigende, tot het lezen dier gedichten als noodigen. De liederen van Thomas Carew en Bobert Herriclt b. v. zal men te eerder doorlezen, omdat de woorden van den smaakvollen dichter Gosse er vóór zijn geplaatst. Het zon juist iets voor Miss Irving zijn om, indien er nog eens een nieuwe editie noodig is, bij de fragmenten uit groote Engelsche dichtera afzonderlijke schoonheden daarin te cursiveeren en aan te toonen, zooala LeigJt Ilimt dat esns in zijn Fancy and Imagïnation" zoo uitnemend ge daan heeft. Het komt mij voor dat zulke bepaalde aanwijzing meer dan iets anders geschikt zou zijn jongen en ouden tot de waardeering van wat schoon is to leiden. Ook de wijze waarop Le.lgh JInnt daar de kunst volle organisatie der metra en rhythmen bespreekt zou, dunkt mij, zelfs in een schoolboek niet misstaan en beter zijn dan enkele opsomming van maatsoorten en daarbij passende voorbeelden. Van een handboek kan men echter niet alles verwachten nu reeds heeft de samenwerking van een Engelsche schrijfst-jr en een Hollandsen. leeraar een zeer gelukkig resultaat voor het werk opgeleverd. I)e uit voering van het boek is ia alle opzichten uitstekend men kan liet ook buiten d.e school gerust laten kijken. H. DE MEI VOOR DEN GEVANGENE. Zie, hoe nieuwe vreugd en blijheid Heel natuur thans weer bezielt; Heel de schepping ademt vrijheid; 's Winters boeien zijn vernield! Ja, de blonde Mei zweeft heden Koestrend door de schepping rond, TeeJer heelend, wat door wreeden, Feilen winter was gewond. Duizend gaven, duizend prachten, Strooit zij gul en lachend uit: Zelfs waar niemand 't zou verwachten Geurt haar balsemdragend kruid. Heel natuur herleeft en blinkt weer,' Uit haar doodsslaap opgestaan. En het voog'lenloflied klinkt weer Smeltend tusschen bloem en Maan. Maar gij, in uw cel gekluisterd, Voelt slechts weemoed en verdriet; Als gij voor uw tralie luistert Naar dat vroolijk vooglenlied. O, hoe gaarne zoudt gij even, Even slechts in vrijheid zijn, Om te dolen door de dreven Vol van geur en zonneschijn? Om de bloempjes weer te groeten, Die u e Mei thans wakker kust, En een uierbre daar te ontmoeten, Deelnoot van uw leed en lust. Maar helaas! de wolkjes drijven Langs uw kleinen hemel heen, Zij zijn vrij, doch gij moet blijven In uw cel geheel alleen! Mei '84, T. Placidus. EAFAËLS SIXTIJNSCHE MADONNA. Wess eeuwig gezegend, gij kunstenaarsgeest, Die 't reinste in vormen kondt denken! Wees eeuwig gezegend, gij scheppende hand, Dia 't blijvend gestalte mocht schenken! Een machtig verlangen naar meer harmonie, Met 't schoonst dat de ziele kan droomen, Laat 't liefelijk beelu, vol van hemelschen vrei, Door het harte des peinzenden stroomen^ Madonna! U hebbeu de volleren vereerd, Bewierookt aan pralend' altaren; Uw naam voert aanbiddend do hulde omhoog Bij het Ave Maria der scharen. Doch buig' eens geen knia voor de heil'ge zich meer,, Moog' loflied en eeredieust kwijnen De straalkrans door Ilnfaël om 't hoofd u gelegd Blijft de vrouw, blijft de moeder beschijnen Elize Knuttel?Fabius. BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN. Van George Eliot's Adam Bede" is een tooneelstuk gemaakt, dat te Londen is vertoond. Hefc heeft nist voldaan. Hot schoone en ware boek is tot een gewoon melodrama omgewerkt. Al de essays van Johannes Scherr zijn onder den titel: Mensclilich Tragikomüdie'' te Lsipzig bij Otto Wigaud ia een goedkoope uitgave verschenen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl