Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 365
ttof» JDietricJt von Bern und den Nibehmgen. Het geheele werk zal in 6
i 8 afleveringen voltooid zyn^ de prijs bedraagt l Mark per aflevering.
Ue eerste aflevering heeft thans het licht gezien en wat wij daarin te
leien Krijgen, doet naar meer verlangen. Geschilpunten worden niet
behandeld, slechts nu en dan ter loops aangestipt, daar het de bedoeling
der schrijvers ia om slechts xvat vast staat, mede te deelen. Da eerst» af
levering is gewijd aan de inleiding, het algemeone deel en Odhin-Wotan.
Het algemeene deel, waarin een kort overzicht gpgeven v;ordt van de
denkbeelden der Germanen aangaande de wording en inrichting der we
reld, het ontstaan van goden, menschen enz., behelst ook een zeer lezens
waardige beschouwing over de ontwikkeling der godsdienstige voorstellin
gen bij sommige volken. Alle godsdienst moet zich het goddelijke als per
soonlijkheid denken, meent Dahn. Zonder te onderzoeken of dit niet wat
al te bout gezegd ia, wanneer het eveneens moet golden van den
godsdienït in zijn verdere ontwikkeling, zij hief slechts kort aangestipt, hoe
de schrijver ons den voortgang in de godsdienstige voorstellingen der voor
ouders beschrijft. l)e mensch kent geeu andere j!«s-oonlijkheid ala de
menschelijke; vandaar dat de goden en godinnen geïdealiseerde menschen
worden. De dichtende phantasie schept tallooze voorstellingen van do god
heid. Maar de godsdienstige behoefte v.'ndt geen vrede bij dit
veelgodendom en verlangt eenheid in de regoeiinjr der wereld. Zoo treedt weldra
een der goden als albestuurder op den voorgrond. Maar het streven naar
eedheid is hierdoor niet bevredigd, want de andere goden leven in 't
volksbewustzijn voort en de opperste god blijft tegelijkertijd de bijzondere
god, die een bepaald veld van werkzaamheid heeft. Ook aan de zedelijke
behoefte is niet voldaan; zij stelt aan de godheid den eisch van heiligheid en
hiermede in strijd hebben de goden evenals de menschen tal van hartstochten.
Ook de opperste god blijft niet vrij van den invloed door andere
mannelyke en vrouwelijke goden op hem uitgeoefend. Dit heeft zijn oorzaak
i» der goden persoonlijkheid. Oin aan dit gebrek te gemoet te komen
«ordt nu boven de goden het onpersoonlijk noodlot geplaatst. Evenwel
(tok difc wordt door de phantasie ais godin van 't noodlot gedacht en het
jrolytheiBtiSch streven maakt er welhaast drie godinnen van; bij de Ger
manen de Nornen. Dit vergeefsche pogen om de der mythologie
noodwen,dig aanidevende fouten te verhelpen werkt bij de meest ontwikkelde
geesten da twijfelzucht in de hand. Ook bij de Germanen komt dit
verechynsel; voor. (Dahn schreef over dit onderwerp een verhandeling in zijne
jBatisfeiife voorkomende en gaf in Sind G otter? een voorbeeld van dia
twijfeizubht.) Dit scepticisme openbaart zich slechts bij enkelen; werd het
algemeen, dan zou volgens den schrijver het volksbestaan zelf ge
vaar ioopen. Voldoet een godsdienst niet langer aan de behoefte, dan
mpet -meent Dahn een nieuwe godsdienst van bulten worden inge
voerd, zooaia b. v. 't christendom tijdmis de eerste eeuwen van den
romeinEchen keizertijd, of wel de bestaande godsdienst moet gereinigd en ver
vormd worden als 't christendom "der zestiende eeuw door de Hervorming
en de daarna in de katholieke kerk plaats gehad hebbende verbeteringen.
Naast beide oplossingen bestaat een derde umi. de tragische. Deze vinden
wij bjj de Germanen. Daar de goden in strijd zijn geraakt met het zedelijk
ideaal worden zij ten ondergang gedoemd. Dit is de beteekenis der goden
schemering. Zij is een zedelijka daad. Want door de goden en al 't be
staande ten ondergang te wijden, offert de Germaan tevens zijne eigen
idealen, b. v. een heerlijk leven in Walhalla op.
Mij dunkt uit dit kort overzicht van eon der hoofdstukken kan blijken,
dat' Dahn's werk de kennismaking loont. Dat telkens zijne groote inge
nomenheid met eigen land en volk uitkomt en hij herhaalde malen uit
de karaktertrekken van Odhin tot vleiende beschouwingen over de hoeda
nigheden der Duitschers verlokt wordt, zal men hem m'et euvel duiden,
liet boek is met de aan dezen schrijver eigene helderheid geschreven,
W. P. C. K.
The Literary Reader. Part I?1. byTaco
H. de Beer and Elizabeth Jane Irvïng.
Kuilenburg, Blom en Olivierse. 1883.
Ecader, die op het oogenblik voor mij ligt is een tweeda
uitgave, maar die eigenlijk heel geen nieuwe editie van de eerste behoeft
te heeten. Het oude uithangbord is boven de deur blijven hangen, maar
de zaak is in andere handen overgegaan en we kunnen zeggen dat da
Baalt er beter op geworden is. Miss Irving is een van de firmanten en
de biographical studies" van hare hand zijn, wat ze ziju moeten voor
aulk een handboek, beknopt en helder in meer dan alleclaagschen zin.
Als ze schrijft over de verschillende perioden der litteratuur grijpt ze uit
«en wereld van feiten en omstandigheden slechts eenige, die het meest
van belang zijn en toont de inwerking aan van die hoofdmacliten op
elkander. Schrijft ze over personen, dan vermoeit zij den lezer niet met
jaartallen en namen, maar geeft een enkel jaartal, een paar belangrijke
titels en zoo nauwkeurig mogelijk het bijzonder karakter van den dichter
of zijn gedicht. In de vorige uitgave waren die biographies" te kort thans
is er een zeer te waardeeren vriendschappelijke verhouding bereikt
tusschen de introductory notes" en de gegeven voorbeelden. Een boek ab
dat van Herrig b.v., dat veel op de scholen gebruikt wordt, i3 te zeer
enkel bloemlezing, zoodat men er een leeraar bij noodig heeft. Een werk
als dat van Collier is te veel enkel geschiedenis, zoodat men er wel een
bloemlezing bij gebruiken kan. Daarom is het aangenaam te zien hoe
geschiedenis en voorbeeld hier samengaan.
Daar komt bij, dat de gegeven fragmenten goed en met smaak, zoowel
als met oordeel gekozen zijn. Nu en dan is de meening van smaakvolle
critici bij de gedichten aangehaald in opmerkingen, die van vereering
getuigende, tot het lezen dier gedichten als noodigen. De liederen van
Thomas Carew en Bobert Herriclt b. v. zal men te eerder doorlezen,
omdat de woorden van den smaakvollen dichter Gosse er vóór zijn
geplaatst.
Het zon juist iets voor Miss Irving zijn om, indien er nog eens een
nieuwe editie noodig is, bij de fragmenten uit groote Engelsche dichtera
afzonderlijke schoonheden daarin te cursiveeren en aan te toonen, zooala
LeigJt Ilimt dat esns in zijn Fancy and Imagïnation" zoo uitnemend ge
daan heeft. Het komt mij voor dat zulke bepaalde aanwijzing meer dan
iets anders geschikt zou zijn jongen en ouden tot de waardeering van
wat schoon is to leiden. Ook de wijze waarop Le.lgh JInnt daar de kunst
volle organisatie der metra en rhythmen bespreekt zou, dunkt mij, zelfs
in een schoolboek niet misstaan en beter zijn dan enkele opsomming van
maatsoorten en daarbij passende voorbeelden.
Van een handboek kan men echter niet alles verwachten nu reeds
heeft de samenwerking van een Engelsche schrijfst-jr en een Hollandsen.
leeraar een zeer gelukkig resultaat voor het werk opgeleverd. I)e uit
voering van het boek is ia alle opzichten uitstekend men kan liet ook
buiten d.e school gerust laten kijken. H.
DE MEI VOOR DEN GEVANGENE.
Zie, hoe nieuwe vreugd en blijheid
Heel natuur thans weer bezielt;
Heel de schepping ademt vrijheid;
's Winters boeien zijn vernield!
Ja, de blonde Mei zweeft heden
Koestrend door de schepping rond,
TeeJer heelend, wat door wreeden,
Feilen winter was gewond.
Duizend gaven, duizend prachten,
Strooit zij gul en lachend uit:
Zelfs waar niemand 't zou verwachten
Geurt haar balsemdragend kruid.
Heel natuur herleeft en blinkt weer,'
Uit haar doodsslaap opgestaan.
En het voog'lenloflied klinkt weer
Smeltend tusschen bloem en Maan.
Maar gij, in uw cel gekluisterd,
Voelt slechts weemoed en verdriet;
Als gij voor uw tralie luistert
Naar dat vroolijk vooglenlied.
O, hoe gaarne zoudt gij even,
Even slechts in vrijheid zijn,
Om te dolen door de dreven
Vol van geur en zonneschijn?
Om de bloempjes weer te groeten,
Die u e Mei thans wakker kust,
En een uierbre daar te ontmoeten,
Deelnoot van uw leed en lust.
Maar helaas! de wolkjes drijven
Langs uw kleinen hemel heen,
Zij zijn vrij, doch gij moet blijven
In uw cel geheel alleen!
Mei '84,
T. Placidus.
EAFAËLS SIXTIJNSCHE MADONNA.
Wess eeuwig gezegend, gij kunstenaarsgeest,
Die 't reinste in vormen kondt denken!
Wees eeuwig gezegend, gij scheppende hand,
Dia 't blijvend gestalte mocht schenken!
Een machtig verlangen naar meer harmonie,
Met 't schoonst dat de ziele kan droomen,
Laat 't liefelijk beelu, vol van hemelschen vrei,
Door het harte des peinzenden stroomen^
Madonna! U hebbeu de volleren vereerd,
Bewierookt aan pralend' altaren;
Uw naam voert aanbiddend do hulde omhoog
Bij het Ave Maria der scharen.
Doch buig' eens geen knia voor de heil'ge zich meer,,
Moog' loflied en eeredieust kwijnen
De straalkrans door Ilnfaël om 't hoofd u gelegd
Blijft de vrouw, blijft de moeder beschijnen
Elize Knuttel?Fabius.
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Van George Eliot's Adam Bede" is een tooneelstuk gemaakt, dat te
Londen is vertoond. Hefc heeft nist voldaan. Hot schoone en ware boek
is tot een gewoon melodrama omgewerkt.
Al de essays van Johannes Scherr zijn onder den titel: Mensclilich
Tragikomüdie'' te Lsipzig bij Otto Wigaud ia een goedkoope uitgave
verschenen.