Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO-@R NEDERLAND.
Wo. 366
harer vreugde, en snelde weg. De kleine grap ergerde hem; ont
stemd richtte hij zijne schreden naar het huis in het bosch.
Het was niet enkel een schertsend gezegde van Mathilde, dat
zij het aan haar zoontje moest vertellen. Inderdaad vertrouwde zij
alles aan die kleine rooskleurige oortjes toe, wat haar hart ver
vulde. »Maak maar gauw, dat je groot wordt mijn ventje," sprak
zij dan, »en leer spoedig loope.n en praten; nu kijkt hij je nau
welijks aan. Je bent mijn eenige hoop; mogelijk steel je zijn
hart wel, en dan krijg ik er een stukje van, nietwaar! Of'^al je
mij ook later alleen maar achten? Ach, men kan geen staat ma
ken op jelui mannen!" En het kleine manneke juichte en spar
telde op haren schoot.
Voorloopig echter gaf hij alleen aanleiding tot eene vreemdsoor
tige scène tusschen zijn oudrenpaar en dat wel ter oorzake van
zijn kleertjes. Wörlein had, gelijk vele mannen, het zwak zich
om allerlei kleinigheden in het huishouden te bekommeren.
Mathilde liet hem stil zijnen gang gaan, en maakte er geene aan
merking op, ook niet, toen hij op zekeren dag bij gelegenheid
van eene audiëntie, geheel gereed om in zijn rijtuig te stappen,
met het blauwe ordelintje in zijn knoopsgat, een doek nam, er
(het lofwerk van eene schilderij-lijst, waarop hij stof meende te
ontdekken, begon af te stoffen, maar het komieke beeld van den
stofafnemenden s ridder" bleef haar in de herinnering als een ka
rakteristiek prentje. Nu was het, nadat weken lang de zon gesche
nen had, regenachtig weer geworden, en bij gevolg kondewasch
van den jongen heer niet langer in de open lucht gedroogd wor
den. Vlak boven den hoofdingang van het groote gemakkelijk
ingerichte huis, dat ook geriefelijke zolders bezat, bevond zich in
den gevel eene halfronde opening, welke waarschijnlijk in vroeger
tijd, bij het optassen der korenschoven, had dienst gedaan. Voor
deze opening, omdat het daar zoo flink tochtte, werden thans de
luiers neer gehangen, die vroolijk wapperend over den tuin heen,
tot op den straatweg te zien waren.
Wörlein was woedend toen hij, tegen etenstijd thuis komend,
dat vlaggen gewaar werd. »Het lijkt wel, of er hier een bleeker
woont," zeide hij, »na het eten zullen we dat goedje eene andere
plaats geven!" Mathilde antwoordde niets; zij moest hem in stilte
gelijk geven, maar toch krenkte haar zijne verontwaardiging; het
waren immers de luiers van haren zoon, die toch ook zijn zoon
was. Zij ging de kamer uit, en gaf bevel het goed elders op te
hangen. Na het eten, toen zij volstrekt niet meer aan het geval
dacht, hoorde zij haar man in de gereedschapskamer scharrelen;
spoedig daarop verscheen hij met eenen grooten hamer en een
? aantal spijkers in de hand. > Willen wij ?" vroeg hij op zijne
werktuigen wijzend. Zij werd rood en ging naar de secrétaire,
waar, zijn ridderorde geborgen lag, haalde het kruisje te voor
schijn, en kwam er mede naar hem toe, als om het hem aan te
doen. Doch eensklaps kreeg zij berouw over hare daad, en met
het blauwe lintje in de hand, bleef zij sprakeloos voor hem staan,
en zag met smeekende vochtige oogen naar hem op.
Hij wist niet dadelijk wat hij er van denken moest; toen ech
ter steeg ook hem het bloed naar de slapen, en verlegen lachend
riep hij uit: » Wacht jou deugniet! Dat heb je daar eens goed
bedacht! Ja, ja, men moet maar eene gouvernante tot vrouw neb
ben, wil men zijne opvoeding voltooien. Zonder een woord te
zeggen, houdt zij de welsprekendste redevoeringen over de
welvoegelijkheid. Wel zeker, aanschouwelijk onderricht!"
Hij trok haar naar zich toe en drukte zijne lippen op haar gol
vend haar. »Zoo, dus aan mijn kruis moet ik denken? Nu, daar
denk ik aan, meer dan mij lief is l"
Met een zucht liet hij haar los, en zij haastte zich te zeggen
dat de wasch reeds eene andere plaats had gekregen. Zijne woor
den gouvernante" en »kruis" deden haar verdriet, en zoo was
al de vreugde weg, die zij anders zou gevoeld hebben over de
goedhartigheid, waarmede hij haar grap had opgenomen, sik
ben in zijne oogen nog steeds de pedante schoolmamsel, en hoe
wij aan elkander gekomen zijn, dat kan hij pok maar niet ver
geten."
Op zekeren dag kwam hij bij haar in de kleedkamer, waar zij
bezig was de kasten op te redderen. »Dat treft," zeide hij, »er
staat buiten eene arme vrouw, die vraagt, of je niet het een of
ander oud kleedingstuk voor haar hebt."
sik heb niets, gaf zij ten antwoord, zonder zich in haren ar
beid te laten storen.
>Wat?" riep hij, daar zie ik toch kleedjes hangen, waar je
bent uitgegroeid mijn kind, sedert je het edele gilde der vrouwen
en moeders toebehoort. Kijk, daar hangt zoowaar het gebloemde
japonnetje, waarmede je er zoo allerliefst uitzaagt. En hier...."
Zij rees schielijk overeind uit hare knielende houding en plaatste
zich, terwijl een diepe blos hare wangen kleurde, afwerend voor
de kast. »Die kleederen geef ik niet", zeide zij, en hare stem
beefde.
» Waarom niet?" vroeg hij verbaasd over hare opgewondenheid.
»Waarom niet als ik vragen mag?''
Moet ik u zeggen, waarom dat gebloemde japonnetje mi) liet is?
had zij willen vragen, maar zij bracht de woorden niet over hare
lippen. »Dat is mijn Willigis-rad", antwoordde zij.
»Je Willigis-rad?" herhaalde hij. »Ik heb wel eens van Willigis
gehoord, en ook wel eens van het rad van Ixion, maar een rad
van Willigis ik schaam mij het te moeten bekennen weet
ik waarlijk niet thuis te brengen. Het zou mij genoegen doen
door je ingelicht te worden".
»De gouvernante heeft nu geen tijd", antwoordde zij bits.» Een
andermaal".
Hij ging hoofdschuddend heen, en zij boog zich weer over de
stapeltjes linnen, waarop heimelijke tranen nederdruppelden. Toen
zij later de woonkamer binnentrad, stond Frits voor de geopende
boekenkast en zette juist het laatste deel der encylopedie weg.
Zij glimlachte bij het denkbeeld, dat hij in de W. had gezocht;
maar daar hij niets zeide en haar alleen half verwonderd, half
ontroerd aanzag, zweeg ook zij.
De volgende dagen was hij hartelijker en sprak minder fransch
dan sedert geruimen tijd. Maar het huisje aan den boschrand liet
hem geen rust, juist omdat hij daar nog altijd geene vorderingen
gemaakt had, en langzamerhand verviel hij weer in zijne
werktuigelijke beleefdheid. Kleine misvattingen en oneenigheden, die
dan dikwijls slechts ten deele werden bijgelegd, kwamen al vaker
en vaker voor, en de beleefde toon der echtelieden begon zich door
iets scherps, iets stekeligs te kenmerken. In Mathilde's hart rees
eene gedachte, die haar schrik aanjoeg: zou het met de achting...?
O, mocht ze hem toch maar zonder omwegen, maar blindelings
liefhebben, dan zou zij alles over het hoofd kunnen zien, dan zou
alles goed worden! (Wordt vervolgd.)
SCHAAKSPEL.
No. 26.
Van den oud-redacteur van Si
ZWABT.
WIT.
Wit speelt TOOI en geeft in 3 zetten mat.
(Wit 4 en Zwart 5 stukken met K. E-4).
QPfcOSSING VAN SCHAAKPBOBLEEM No.
1
2
3
1
2
2
1
a
3
i
a
3
i
2
i
2
3
D 3 D 4!1 C 5 nt D 4 (a
07?G 3 + K. E,
Pd. D 6 mat.
(a)
K. E 4 (b
C 7 G 3 K. nt. Pd. ot C
K. of Pd. geeft mat. Op 2 G 5
volgt G 3 nt G 4 mat.
(b)
D. _ G 3 + G 2 Hl
E. P 5 mat.
(o)
F S G 4 (d
D. G 3 + Ad libitum
B. F 7 of D 3 mat.
(d)
... K. F 2 («
C 7 G 3 mat.
G 5 G 4
C 7 G 3 ? K. E 4
G 3 nt G 4 mat.
5ntD4
G 4
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Juist is No. 24 opgelost door W. v. H. te Delft; D. te Rotterdam; 7. te W,; 3,
H. N. to Venlo; J. J. A. te Amsterdam; (Juist in 2 zetten; bij uitzondering geven
wij wel, ook slecht tegenspel aan ter verduidelijking). W. d V. Dank TOOI UW»
inlichting, die wy zullen opvolgen. Het andere zal getoetst worden.