De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 29 juni pagina 10

29 juni 1884 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO-@R NEDERLAND. Wo. 366 harer vreugde, en snelde weg. De kleine grap ergerde hem; ont stemd richtte hij zijne schreden naar het huis in het bosch. Het was niet enkel een schertsend gezegde van Mathilde, dat zij het aan haar zoontje moest vertellen. Inderdaad vertrouwde zij alles aan die kleine rooskleurige oortjes toe, wat haar hart ver vulde. »Maak maar gauw, dat je groot wordt mijn ventje," sprak zij dan, »en leer spoedig loope.n en praten; nu kijkt hij je nau welijks aan. Je bent mijn eenige hoop; mogelijk steel je zijn hart wel, en dan krijg ik er een stukje van, nietwaar! Of'^al je mij ook later alleen maar achten? Ach, men kan geen staat ma ken op jelui mannen!" En het kleine manneke juichte en spar telde op haren schoot. Voorloopig echter gaf hij alleen aanleiding tot eene vreemdsoor tige scène tusschen zijn oudrenpaar en dat wel ter oorzake van zijn kleertjes. Wörlein had, gelijk vele mannen, het zwak zich om allerlei kleinigheden in het huishouden te bekommeren. Mathilde liet hem stil zijnen gang gaan, en maakte er geene aan merking op, ook niet, toen hij op zekeren dag bij gelegenheid van eene audiëntie, geheel gereed om in zijn rijtuig te stappen, met het blauwe ordelintje in zijn knoopsgat, een doek nam, er (het lofwerk van eene schilderij-lijst, waarop hij stof meende te ontdekken, begon af te stoffen, maar het komieke beeld van den stofafnemenden s ridder" bleef haar in de herinnering als een ka rakteristiek prentje. Nu was het, nadat weken lang de zon gesche nen had, regenachtig weer geworden, en bij gevolg kondewasch van den jongen heer niet langer in de open lucht gedroogd wor den. Vlak boven den hoofdingang van het groote gemakkelijk ingerichte huis, dat ook geriefelijke zolders bezat, bevond zich in den gevel eene halfronde opening, welke waarschijnlijk in vroeger tijd, bij het optassen der korenschoven, had dienst gedaan. Voor deze opening, omdat het daar zoo flink tochtte, werden thans de luiers neer gehangen, die vroolijk wapperend over den tuin heen, tot op den straatweg te zien waren. Wörlein was woedend toen hij, tegen etenstijd thuis komend, dat vlaggen gewaar werd. »Het lijkt wel, of er hier een bleeker woont," zeide hij, »na het eten zullen we dat goedje eene andere plaats geven!" Mathilde antwoordde niets; zij moest hem in stilte gelijk geven, maar toch krenkte haar zijne verontwaardiging; het waren immers de luiers van haren zoon, die toch ook zijn zoon was. Zij ging de kamer uit, en gaf bevel het goed elders op te hangen. Na het eten, toen zij volstrekt niet meer aan het geval dacht, hoorde zij haar man in de gereedschapskamer scharrelen; spoedig daarop verscheen hij met eenen grooten hamer en een ? aantal spijkers in de hand. > Willen wij ?" vroeg hij op zijne werktuigen wijzend. Zij werd rood en ging naar de secrétaire, waar, zijn ridderorde geborgen lag, haalde het kruisje te voor schijn, en kwam er mede naar hem toe, als om het hem aan te doen. Doch eensklaps kreeg zij berouw over hare daad, en met het blauwe lintje in de hand, bleef zij sprakeloos voor hem staan, en zag met smeekende vochtige oogen naar hem op. Hij wist niet dadelijk wat hij er van denken moest; toen ech ter steeg ook hem het bloed naar de slapen, en verlegen lachend riep hij uit: » Wacht jou deugniet! Dat heb je daar eens goed bedacht! Ja, ja, men moet maar eene gouvernante tot vrouw neb ben, wil men zijne opvoeding voltooien. Zonder een woord te zeggen, houdt zij de welsprekendste redevoeringen over de welvoegelijkheid. Wel zeker, aanschouwelijk onderricht!" Hij trok haar naar zich toe en drukte zijne lippen op haar gol vend haar. »Zoo, dus aan mijn kruis moet ik denken? Nu, daar denk ik aan, meer dan mij lief is l" Met een zucht liet hij haar los, en zij haastte zich te zeggen dat de wasch reeds eene andere plaats had gekregen. Zijne woor den gouvernante" en »kruis" deden haar verdriet, en zoo was al de vreugde weg, die zij anders zou gevoeld hebben over de goedhartigheid, waarmede hij haar grap had opgenomen, sik ben in zijne oogen nog steeds de pedante schoolmamsel, en hoe wij aan elkander gekomen zijn, dat kan hij pok maar niet ver geten." Op zekeren dag kwam hij bij haar in de kleedkamer, waar zij bezig was de kasten op te redderen. »Dat treft," zeide hij, »er staat buiten eene arme vrouw, die vraagt, of je niet het een of ander oud kleedingstuk voor haar hebt." sik heb niets, gaf zij ten antwoord, zonder zich in haren ar beid te laten storen. >Wat?" riep hij, daar zie ik toch kleedjes hangen, waar je bent uitgegroeid mijn kind, sedert je het edele gilde der vrouwen en moeders toebehoort. Kijk, daar hangt zoowaar het gebloemde japonnetje, waarmede je er zoo allerliefst uitzaagt. En hier...." Zij rees schielijk overeind uit hare knielende houding en plaatste zich, terwijl een diepe blos hare wangen kleurde, afwerend voor de kast. »Die kleederen geef ik niet", zeide zij, en hare stem beefde. » Waarom niet?" vroeg hij verbaasd over hare opgewondenheid. »Waarom niet als ik vragen mag?'' Moet ik u zeggen, waarom dat gebloemde japonnetje mi) liet is? had zij willen vragen, maar zij bracht de woorden niet over hare lippen. »Dat is mijn Willigis-rad", antwoordde zij. »Je Willigis-rad?" herhaalde hij. »Ik heb wel eens van Willigis gehoord, en ook wel eens van het rad van Ixion, maar een rad van Willigis ik schaam mij het te moeten bekennen weet ik waarlijk niet thuis te brengen. Het zou mij genoegen doen door je ingelicht te worden". »De gouvernante heeft nu geen tijd", antwoordde zij bits.» Een andermaal". Hij ging hoofdschuddend heen, en zij boog zich weer over de stapeltjes linnen, waarop heimelijke tranen nederdruppelden. Toen zij later de woonkamer binnentrad, stond Frits voor de geopende boekenkast en zette juist het laatste deel der encylopedie weg. Zij glimlachte bij het denkbeeld, dat hij in de W. had gezocht; maar daar hij niets zeide en haar alleen half verwonderd, half ontroerd aanzag, zweeg ook zij. De volgende dagen was hij hartelijker en sprak minder fransch dan sedert geruimen tijd. Maar het huisje aan den boschrand liet hem geen rust, juist omdat hij daar nog altijd geene vorderingen gemaakt had, en langzamerhand verviel hij weer in zijne werktuigelijke beleefdheid. Kleine misvattingen en oneenigheden, die dan dikwijls slechts ten deele werden bijgelegd, kwamen al vaker en vaker voor, en de beleefde toon der echtelieden begon zich door iets scherps, iets stekeligs te kenmerken. In Mathilde's hart rees eene gedachte, die haar schrik aanjoeg: zou het met de achting...? O, mocht ze hem toch maar zonder omwegen, maar blindelings liefhebben, dan zou zij alles over het hoofd kunnen zien, dan zou alles goed worden! (Wordt vervolgd.) SCHAAKSPEL. No. 26. Van den oud-redacteur van Si ZWABT. WIT. Wit speelt TOOI en geeft in 3 zetten mat. (Wit 4 en Zwart 5 stukken met K. E-4). QPfcOSSING VAN SCHAAKPBOBLEEM No. 1 2 3 1 2 2 1 a 3 i a 3 i 2 i 2 3 D 3 D 4!1 C 5 nt D 4 (a 07?G 3 + K. E, Pd. D 6 mat. (a) K. E 4 (b C 7 G 3 K. nt. Pd. ot C K. of Pd. geeft mat. Op 2 G 5 volgt G 3 nt G 4 mat. (b) D. _ G 3 + G 2 Hl E. P 5 mat. (o) F S G 4 (d D. G 3 + Ad libitum B. F 7 of D 3 mat. (d) ... K. F 2 (« C 7 G 3 mat. G 5 G 4 C 7 G 3 ? K. E 4 G 3 nt G 4 mat. 5ntD4 G 4 INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Juist is No. 24 opgelost door W. v. H. te Delft; D. te Rotterdam; 7. te W,; 3, H. N. to Venlo; J. J. A. te Amsterdam; (Juist in 2 zetten; bij uitzondering geven wij wel, ook slecht tegenspel aan ter verduidelijking). W. d V. Dank TOOI UW» inlichting, die wy zullen opvolgen. Het andere zal getoetst worden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl