Historisch Archief 1877-1940
No. 366
AHSTtffcD&HMER, WEEKfrLAB W&ft NEBERLANB.
HET ONVERANDERLIJKE.
(Uit Otta Spielbergs Der neue Phiïosoph für die Welt".)
D« oude waardige archaoeloog S. had WR eenigen zoon en dezen zoon
beminde hij boven alles. Hij hoedde hem «Is een diamant, en zoo veel
te meer bekommerde bet hem, toen hij op zekeren dag de ondekking
deed, dat zijn zoon door eene stille treurigheid overvallen was, dat hij
zijn vader met zekeren schroom uit den weg ging en met voorliefde de
eenzaamheid opzocht.
Dat liet den ouden man geen rast en eens verraste hij hem, dat hij
voor een opengeslagen boek zat en mijmerende niet in 't boek, maar
Toor zich uit in de lucht staarde.
Zoo nam hij hem geruimen tijd waar, en hem bekroop een diepe wee
moed, dat alle liefde en zorg aan hem ten koste gelegd, misschien zou
blijven ijdel en vergeefsch te zijn geweest, en dat een zielelijden, in 't
verborgen tot rijpheid gekomen, al de verwachtingen, die hij op zijn
eenigen zoon gebouwd had, zou kunnen vernietigen.
Terwijl hij zich over bet hoofd van den mijmerenden henenhoog, nam
hij zachtjes het open boek en zag dat het was Schopenhauer's Wil en
Voorstelling". Myn zoon," sprak h\j teeder en kalm, en lei zijn hand op
diens schouder, het is niet wel gedaan van u, dat gy achter mijn rug
een boek leest, 't welk ik u met de beste bedoeling ontzegd heb.
Verschrikt en tevens beschaamd stond Adalhert voor zijnen vader.
Maar deze ging voort.. Indien gij van de kennis der waarheid wilt
drinken, zoek haar dan aan hare bron op. Deze bron is het frissche
natuurlijke leven. Een boek, en inzonderheid dit, is altijd maar de uit
drukking van den indruk desgenen, die het geschreven heeft. Nu is de
wereld de eeuwig raadselachtige sfinx, van welke geen twee menschen
een gelijken indruk ontvangen. Aan een iegelijk vertoont zij zich anders;
een ieder kan beweren, dat hij ze met eigen oogen gezien heeft, maar
niemand kan zeggen, dat zij werkelijk zoo is, als h\j ze gezien heeft.
Daarenboven is dit boek eenzijdig met het hoofd alleen geschreven, en
reeds daarin ligt eene vervalsching van het werkelijke en waarachtige.
De wereld wil met hoofd en hart tegelijk opgevat zijn. Daarom hebben
wg beide; als ook het eene zich afgestooten voelt, dan zal toch het
andere zijn genot vinden. Daarom, foei! mijn zoon, zich achter den bril
van een ander te verschuilen, nog te meer van een mensch, wien de
mismoedigheid, de hoogmoed en de liefdeloosheid op het voorhoofd ge
schreven staan. Ligt niet de werkelijkheid, die toch in elk en vooral in
dit boek: slechts een praeparaat is, veel klaarder en levendiger voor u?
Sla toch uwe oogen op en zie rond u heen.... moet ik dan
de schande beleven een zoon te hebben, die de wereld niet aandurft,
maar zich lafhartig achter het schild van een sterker verschuilt.
Adalbert verliet het vertrek. Sinds was er nimmer meer sprake van
het gebeurde. De oude heer had de grondstelling, dezelide zaak niet
telkens te herkauwen, hetgeen geschied was te laten vergeten zijn en toe
te zien, hoe de zaak, van den verkeerden weg eenmaal afgewend, zich
verder uit eigen aandrift zon ontwikkelen.
Adalberts gelaatstrekken namen van dag tot dag een opgeruimder
uitdrukking aan, en zoo geschiedde het, dat hij op een morgen den
ouden heer omhelsde en hem vroeg: Papaatje, merkt ge niets ?"
Wat' dan?"
O zeker, papa, ge kgkt zoo guitig; ge weet het zeker al....."
Werkelijki niet, mgnJongen.
Papaatje, ik ben verliefd!"
Nu schaterde de oude heer het uit en liet zich door Adalbert by de
kwasten van zgn chambercloak grijpen en door de kamer rond sollen....
Papa ik ben aoo vroolijk; ik zou wel een walsje met je ^villen doen....
tralala.... tralala!"
Nu, myn zoon, ik geef je mijn zegen. De mensch leeft slechts eenmaal,
en daarom moet hij zich in zijn aanzijn verblijden, zooals ook bet lied
het zegt."
Na verloop van omstreeks een jaar sloop Adalbert op zijn teenen
papa's studeerkamer binnen. Deze zat in het hoekje van de sofa en
sliep. Adalbert ging achter zijn rug staan en kittelde den sluimerende
aan zgu hoofd. Meenende, dat de vliegen de rustveretoorders waren,
lichtte deze zgn hand op, en toen Adalbert zag, dat zijn vader wakker
geworden was, fluisterde hg hem in 't oor: Goeden dag, grootpapa!"
Sapperloot," spong de oude op, grootpapa ?"
Ja, papa, sedert een uur, en beide zijn welvarend, de jongen en da
moeder. Ach, vader, ik ben zoo gelukkig... ik ken van pleizier in de
lucht springen en boven op den kerktoren gaan staan en den heelen
wereld op den kop..,."
Pst! pst! mgn jongen.... bedaar wat'.vergeet je zelven zoo niet. Denkt
ge nog om dat boek?"
O, vader, bederf me daarmee mijn levenslust niet."
En toch waart ge er na aan toe, de oude stak zijn vinger op, om dit
V zelven te doen."
Voorbij, voorbij!"
Nu ia dat is voorby.'.'. ~. nadat gij zelf 't gevonden hebt dat da
wereld daarbuiten niet een ieder en een iegelyk bevredigen kan. Die
bevrediging hangt af van ieders smaak en stemming. Maar wij vinden
de wereld kant en klaar aanwezig, en zoo moeten we ze nemen als ze
is. Draagt zij onze sympathie niet weg, dan behandelen wij haar als een
Bocieteitskennis, det wil zeggen, hoogachtend maken wij haar ons compli
ment, maar keeren haar voor 't overige den rug toe. Te mokken en te
wrokken tegen de wereld is op zijn minst dwaas, daar zy ons niet vast
houdt en niet boeit... wij komen ongeroepen in de wereld. Onze zaak
is het daarom, handen en voeten te roeren, als wy gelijk de bezoe
kers in den schouwburg in de wereld eene goede plaats willen krijgen.
Wat bekommert de zee zich om de koraal? Deze moet zich vastzetten
op een rotsblok en daar oppassen, dat zij niet weggespoeld worde.
O, gij kunt niet gelooven, papa, hoe mijn gansene hart hangt aan het
Eden, dat ik mg zelf geschapen heb."
?Gaarne wil ik 't geloov.en, myu soo», en deze wereld, of dit Edea,
zooals gij het noemt, zal voor n, omdat gij het met de vlijt uwer banden en
met de kracht en poëzie der liefde hebt opgebouwd, steeds de schoonste
?wereld zijn."
Tien maanden daarna kwam Adelbert weder. Nu met tranen in da
oogen.
En?"
Mijn jongste is dood .... van nacht bliea hij den laatsten adem uit '.'.'.'.
ach, het was zoo'n verstandig kind! Hij trok zich al met de bandjes bij
den neus.... dat leek zoo diepdenkend, zoo philosophisch, als wilde hij
hiermede de eerste paragraaf van eene toekomst-ethica aanduiden:
Mensch, trek je bij je eigen neus!"
Adalbert wierp zich den ouden heer in de armen.... waarom moest
mij deze vreugde ontnomen worden? Ik zou kunnen morren tegen het
noodlot....
Mijn zoon, dat kunt ge niet, want daar hebt ge geen adres voor. U is
niemand iets schuldig, gij hebt ook van niemand iets te vorderen. Het
leven is een geleende zaak. Wij wandelen er maar doorheen, De langste
tijd >s die, waarin wij niet bestaan. Menschen zijn als lichten, die uitge
blazen worden.
In, welken afgrond zien wij daar noder!"
Mijn zoon, daarom verdient elke a conto genoten vreugde, elk by
voorbaat gesmaakt geluk de voorkeur boven al wat ons de hoop voor
spiegelt. Wij weten niet, wat de dag van morgen ons brengen kan.
Is dit niet ontzettend troosteloos?"
Slechts zoolang als wij er over morren eu tobben. Vooral niet tobben^
Adalbert! Het tobben verduistert den geest, als de schaduwen des nachts
den dag, al ware deze nog zoo zonnig-helder geweest. In het tobben
verlaat ons de moed om te leven; tobben maakt ons ondankbaar jegens
de liefderijkste omgeving."
Maar waarom werd mg bet kind eerst gegeven, als het mg toch
weder ontnomen wordt?"
Het is u noch gegeven noch genomen worden. Ziet gy de golven, die
opstijgen en weder verdwijnen ? Ziet gij de milliarden van blaasjes, die
in een eenvoudig glas water elkander verdringen en stoeten en weder
uit n spatten?"
Zijn wij dan niets meer dan golven en blaasjes?"
O mensch, denk slechts na over uwen oorsprong! zegt Socrates.
Dewijl ons veel gelukt is zijn wij veeleischend geworden, de gewoonte
deed het overige; maar een recht, dat onze eischen zou staven, waar in
de natuur zou dat geschreven staan?"
In de sterren zeggen de dichters."
De sterren weten daar niets van. Van der menschen noodlot weet
nauwelijks de opstijgende nevel te verhalen en de kreet van het oproerige
hart dringt niet door tot de onderste wolkenlaag. Stom volbrengen de
planeten haren kringloop.... zon en maan gaan op en onder en de wol
ken jagen en wentelen zich daar boven en daar onder heen.... Zoo was
het van eeuwigheid, zoo blijft het in eeuwigheid, en daarom, mijn zoon
geef u over aan den wil van het onveranderlyke....''
Ik moet!"
En wilt gij dankbaar zijn, indien ook karig de goederen des g-elftkj}
u toebedeeld zijn?^
Ik moet...."
Mijn zoon...."
O, vader, ik zou kunnen knarsen met de tanden en vunrspuwfiB
tegen het onveranderlijke, dat er een wereldbrand uit ontstonde!"
Adalbert ijlde weg. Met welgevallen keek de oude archaeoloog hem na,
terwijl hij bij zich zelven sprak: Ik zie het gaarne, als de kracht der
jeugd zich oefent aan hare ketenen, en er mede rammelt, dat ze stuk
springen. Des te huiselijker eu gezelliger zal zg zich op lateren leeftijd
in de schoone wereld weten in te richten." F. H. B. v. H.
JTIEIJWS VAX »E WEEK.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft Donderdag met 47 tegen
35 stemmen het wetsontwerp tot het heffen eener klassenbelasting ver
worpen.
De heer C. Bruinier alhier, zal de Lnxemburgsche Regeering als com«
missaris-generaal vertegenwoordigen op de aanstaande
Landbouw-tentoonstelling.
Zijn wij goed ingelicht, dan zal de Nieuwer-Amstelsche Salmoniakfabriek,
in den laatsten tijd zoo druk besproken, blijven bestaan, doch zullen alle
verbeteringen moeten worden ingevoerd, die het gemeentebestuur van
Nieuwer-Amstel zal noodig achten, om verdere klachten te voorkomen,
In eenige ingezonden stukken, opgenomen in het Nieuws van den Dag,
werden dezer dagen klachten besproken omtrent de geneeskundige be
handeling, de voeding, het verstrekken van schoon linnen en de tucht in
het Militair Hospitaal, alhier.
Naar wij vernemen, is door eene commissie van hoofdofficieren, onder
welke de generaal-inspecteur van den geneeskundigen dienst zich bevond»
een onderzoek naar de gegrondheid dier klachten ingesteld.
Graaf Van Bylandt, onze gezant te Londen, heeft aan den Minister
Granville een uitvoerig schryven omtrent de Nisero-za&k overhandig^
door hem, in overleg met de hoeren Van der Wijck en Pruys vaa def
Hoeven, opgesteld.
Met 10 tegen 4 stemmen werd heden door den Gemeenteraad van
Nieuwer-Amstel aan den heer Th. Sanders concessie verleend voor <
stoomtram van Amstelveen naar Amsterdam.