De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 29 juni pagina 5

29 juni 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 366 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ik begin met mg te beklagen, dat men in het tochtig prodomus van den tempel het fraaye beeld van den Heer Miedema, een levensgrooten natuurlijk stervende, die het kruisbeeld kust (in gebronsd pleister), geplaatst heeft; in den pronaos (in engeren zin), niet minder tochtig, te midden van eenige min beduidende stukken, het fraaye Oosterbeeksche landschap van den Heer Schulman; het gevoelige 'goed geschilderde In het gebed van Asohenbroick te Dusseldorp; het lieve, wel wat kleingeestig gepenceelde Oud deuntje van Edouard Putzeys (waar de kataloog Pntzjjer van maakt) «d den Stal van Josse Impens. 't Is weinig gastvrij, een Dusseldorper, Luikenaar en Brusselaar aldus te bejegenen. Het beeldwerk ontbreekt weer ongeveer, op deze ten-toon-stelling. Tot mijn leedwezen kan ik het standbeeld van Van der WerfF niet bewonde ren. Ondank* de plompheid, staat het niet vast. Het linker onderbeen schuilt wech achter bet rechter; de aktie is beteekenisloos. Met den de gen wordt de toga van achteren opgewipt, terwijl de degen ongeveer twee voet buiten den plint uitsteekt, en dus weinig duurzaam zal zijn. ' En dat nog wel die degen, waar men vroeger zeide, dat Van der Werff zich méhad willen laten ombrengen, ten einde zijn medeburgers te voe den! Nu was het wel moeilijk, sints dit theatrale moment voor d« latere kritiek verbleekt, Van der Werff te charakterizeeren. Men laat hem wel, 70 jaar na «ij a doodr op het Trippenhuis in een landschap staan (te mid den van boomen namelijk, met een kamerverlichting), maar dat brengt ons niet Verder met den wakkeren Oud-Mennoniet. Ik ben benieuwd naar dieht n ondioht, bij de onthulling. De zelfde onzekerheid zal heerschen bij de onthulling van Hugo de Groot, daar de jury, uit gebrek aan bekendheid met het waarlijk groote charakter van den Armiuiaan, het verkeerde model bek*6ond heeft. En de Heer StrackéJr., die zelf een uitmuntend projekt gemaakt had! 't Ia jammer, als een volk zoo weinig standbeelden heeft, dat men dan nog op beelden als Willem II, Thorbecke en nu deze weer moet wijzen. Be -borstbeelden van den Heer B. van Hovfl behouden hunne waarde. Othello en Aïda van den Milanees Calvi zijn meesterwerken van de «liereerste qualiteit. Zoo ooit dan is hier de vereeniging van brons en marmer op haar plaats. De Othello is prachtig; misschien steken de oog leden wat vél uit. Aïda is eene charaktervolle ^Egyptische. De beeldhou wer heeft pènnetjens aangebracht, die de oogschittering moeten voorstellen. Hoe is 't mogeiyk! De Brusselaar Polidore Comein leverde, in gebakken aarde, een allerliefst geslnyerd kopjen. Onverbeterlijk is het dunne voile-tjen uitgedrukt. Wie wil zoo iets voor fr. 200 zijn eigendom niet noemen? De werken van Quadrelli, Spillaert, Desenfans en Duwaerts protesteeren nadrukkelijk tegen mijne verklaring, dat er geene beeldhouwkunst ter ten-toon-stelling ia. Sommige kunstkenners hebben gezegd: Als je van het opgewonden portret van Mevrouw von T. (door den Weener von Angeli) komt, rust je uit voer het kalme van Mev. d. T. B. geb. B. door Bles;" anderen ge tuigen: Als je van het onbezielde portret No. 42 komt, adem je een nieuw leven in, als je verrukt wordt door No. 4." Met veel genoegen ontmoet ik werken van den Heer Bles op wat grooter schaal. In zijn geestige komposities heerscht wel eens een oppervlakkigheid van gelaatsuitdrukking «a draperie-behandeling, die u had doen twijfelen, of hij wel op grooter schaal een mooi portret schilderen kon. Maar 't is nu bewezen. Nochtans déwassen handtjens op No. 42 en vergelijk ze met die a, la Van op No. 4! A prof os van No. 392, 't heerlijk portret van den oud-minister" (!) Windthorst, door den Dusseldorpschen Sinkel, heeft men den wensch uitge sproten, dat de schilder een Nederlander mocht zijn. Welnu, hij is een Neder lander, wijnkooperszoon uit Gelderland. Ook het andere (deKkate) por tret eener jonge Dame van hem mag er wezen. Mij zijn gewijde kompozities van hem bekend, die even veel eer doen aan zijne opleiding tot een korrekt teekenaar als aan de tederheid zijner gemoedsstemming en het gezonde van zijn smaak. 't Is jammer, dat onze C. Bisschop alleen door het portret van eenige vruchten en glaswerk hier vertegenwoordigd is, al is het uitmuntend. Be Barnes komen glansrijk voor den dag, in het portretvak. Voor-eerst dat van den Heer Loudon door Mej. Th. Schwartze. 't Is jammer, dat, tegen over dit fijn-blanke, beweeglijke, het stoute, krachtige van Prof. Heinsius niet gehangen is. 't Werd toch in den Haag nog niet geëxpozeerd? Mej. Waliy Moes heeft zich plotselijk op een groote hoogte geplaatst, met haar No. 268, bevallige jonge Dame, bijna en profil. In de pose der hauden is een streven naar natuurlijkheid; de linker laat echter, in dit opzicht, te wenschen. Het zelfde valt van de houding van haar slapend kind te zeggen. Mejufvrouw Pruys van der Hoeven is, insgelijks, veel vooruit gegaan. Het blonde kinderportret No. 158 vooral biedt veel natuur aan, en is in een aangeuamen toon gehouden. ? ? Mej. Bramine Hubrecht zal op nieuw inzien, dat zij wat timide geweest is, bij het schilderen van haar geëerden vader. Haai' rustig hoekjeu" eeu lezeresjen op een kanapee in half duister is harmonieus van kleur en krachtig, ondanks den halven toon. Mev. Bisschop is wel eens flinker opge treden. Het portret van Jonkv. de Brauw heb ik niet kunnen opsporen. Jui'v. Stoel debuteert verdienstelijk. Mej. Helene Gevers levert een goed get dachte schilderij, in zedigen toon, waarop, korrekt geteekend, een levensgroote kleine droomer" voorkomt; ook dit schijnt een portret te zijri. Ik zou er op willen aanmerken, dat zijn beide beenen niet onderscheiden ge* Doeg gecharakterizeerd zijn. Be Heer loke leverde met kool en krijt een sprekend portret van Bles. De Heer P. Josselin de Jong behoort voortaan tot onze beste portret» ?childera: zijn No. 189 en fait foi. Historiestukken zijn op deze tea-toon-stelling weinig voorhanden. De (stervende) Zoon van Titiaan" heeft zich voor mij verborgen gehouden. No. 92 wordt omschreven als: Dante zijn Verloren Paradijs bij Guido da Polenta voorlezende." Dante zjjn Verloren Paradijs.... het Verloriïi PwmiêK/js van Dante V ! Nu ja, wat komt het er op aan, als het kind maar een naam heeft! Intusschen de Heer Carel Dake is een te ernstig . om, aaajtem ,d.eze fout ia dea k.^ijj.pa te k.uaj?,e neem aan, dat hij de penfout gemaakt heeft. Maar wat te.zeggen van den Sekretaris der Commissie", die zoo iets laat staan! Ik weet natuurlijk wel, dat de bekwame Heer Gram perfekt weet, dat er nog wat meer aan vierd'halfhonderd jaar liggen tusschen Uaute en Milton; maar zo» wei nig aandacht, devotie, liefde! Hoe is 't mogelijk! Daar is, ia de schilderij. vrij veel harmonie, zoo «at kompozitie al» toon betreft; maar DAKTE,. staande bij Zulk een voorlezing, is minder eigenaardig. Dunte Stoet warende, zittende, of neergestort (come corpo morto), worden afgebeeld. De Heer Haaxman had wel gedaan de bron op te geven, waaruit hij de aanleiding putt'e voor zyn verdienstelijke teekening Bezoek by Prins Willem van Oranje te Delft". Cbarakteristiek ware geweest, indien deberoemde door den Graaf van der Marck gerechtelijk vermoorde Cornelius Musius aan dit bezoek had deelgenomen. De Kaïn van den Heer Josselin de Jong heeft ook goede-hoödanigheden; maar op de Kaïns onzer jonge schilders zou men eene bakende fransche uitdrukking met lichte wijziging kunnen toepassen: het win geen jeunes filles vouées au "bleu, maar het zijn des misérablcs voués aU livtdc. 's Heeren van Looys Een dagje buiten kwam al meer ter sprake. Zyne Eva treurende bij het Ijjk van Abel" is eene verdienstelijke naaktstudie, die recht geeft van hem een ernstige meèdinging te verwachten naar den grooten Akademieprijs. Op de keus der lijnen is een enkele aanmerking te maken: een arm van Abel repeteert de dijlijn van Eva. Het is aange naam te ondervinden, dat de kwekelmgen der Rijks-Akademie blijk geven te beseffen, dat de impressionistische landschap- en watersohilder* nog niet dermate het geheele schoonheidsterreia in beslag hebben genomen, of de Michelangeloos, Rafaëls, Titianen, del Sartoos, Rubensen, Corneliussen. Puy de Chavannes en dergelijken behoeven nog niet geheel achter de bank te worden geworpen. Tot ons genoegen is de Heer van Maasdyk weer flink voor den dag gekomen. Behalve een Liefhebber" in olieverw, prachtig van kleuraspekt, een weelderige Louis-Quatorziaan, heeft h\j eene fraaye kompozitie in potloodteekening geleverd uit de diplomatieke geschiedenis vaa Amsterdam. Wij hebben van dezen kunstenaar nog groote verwachtingen. De Heer Fraugois Paerka zond, heel uit Buda-Pest, een ft Verloren zoon" by de varkens. De toestand is goed uitgedrukt, maar de toon wat koud. Tot de merkwaardigste pogingen, om de historieele kunst ook in ons land eenigszins in leven te houden, behoort bet stuk van den Heer H. A. van Trigt: Luther, magister aan de Hoogeschool te Erfurt, deelt zij u vrienden onverhoeds zijn besluit mee, des anderen daags in het Augustij nerklooster te gaan". De-verscheidenheid der charakters ra goed herken baar in de uitdrukking, waarmee de verschillen ie dischgenoten dit be richt vernemen. Luther-zelf, hoe oordeelkundig en smaakvol ook verjeugdigd door den schilder, had, uit hoofde van de gebeurtenis, die hem het besluit deed nemen (de plotselijke dood van zijn vriend Alexius) wel wat meer weemoedigen ernst op zijn gelaat mogen hebben. Voor losheid van kompozitie zou de Heer v. T. altijd nog een voorbeeld kunnen nemen aan Mej. Jeanne Bongier, die wel maar een (/ewe-schilderij leverde, maar waar de tijd in de gebruiken en kostumen met zoo veel oordeel en kennis in is uitgedrukt, dat het voor een historiestuk (naar de mojïern* opvat ting) gelden kan. Jammer, dat het wat koket van kleur «is e'B enkele deelen buiten de proportie zijn. ?» l h Talrijk zijn de gcnre-siukkea. niet. Wij zullen de voorqaamlte %ve& langsgaan. Ik eindig dit eerste artikel over den Haag echter niet zonder;m\jn leedwezen te hebben uitgesproken, dat de Ned. Spectator, in aijn No. van 11 Juni, een stukjen, onderteekend v. d. N., opneemt, waarin op de onwaardigste wijze over de hooge graveerkunst gesproken tfej'd/ Toen ik, in het berghokjen, waar men de gewoonte heeft, ter HaSgScBe Tentoon-steiliug, de teekeniugen en de gravures op te hangen, afaël achter de deur vond geschoven, hield ik dit voor eene onachtzaamheid. Nu, in-tegendeel, schijnt het met opzet geschied te zijn. >, Ik veroorloof my aan deskundigen een paar vragen. Is de Sposalizio een merkwaardig en voortreffelijk kunststuk V Of vergissen zich al de theoristen, geschiedschrijvers en kunstenaars, die Italiëkennep? Verdient het toejuiching, dat dit meesterstuk uit Rafaëls eerste mwtier, deze bekoorlijke herinnering der lessen van Perugino gegraveerd*en 'daardoor gepopularizeerd werd? Is er een graveur in Europa, wietts tajenfcjhem eerder voorbestemde dit tafereel in prent te brengen, dan ^onze-Jrrofessor Rudolph Stang? Is hij er in geslaagd, met al het meesterschap vaij zijn vaste teekening en al de tederheid van zijn graveerijzer t Dal deskun digen spreken! En dit werk wordt in het orgaan der Hèereu''Vosmaer, Campbell enz. geminacht. Men doet een verdienstelijk hollandsch graveur den ondienst hem in vergelijking te brengen. De hartstocht moet hoog geklommen, de verblinding groot zijn, om zóó te kunnen handelen. Wij vertrouwen, dat Prol. Stang, die, ondanks de bejegening zyner benoeming in de Tweede Kamer, wel met zijn beroemden naam de hjst onzer nederlandsche Hoogleeraren heeft willen opluisteren, en wien het ernst is met het veelzijdig-maken der nederlandsche kunstkrachten, uit het /Speetóor-artikel niet besluiten zal tot de hoogte, waarop in Neder land de kunstkritiek staat, de heuschheid tegenover nieuwe medeburgers in het gemeenebest onzer kunst, en den opeu zin voor alle grootheid. ^ 17 Juni 1884. ' ~ Alb. Tb, PROFESSOR RUDOLF STANG. Na deu dommen aanval van v. d. N. in den Spectator van 14 dezer, kan het niet overtollig gerekend worden eenige biografische bijzonderhedea mede te deelen omtrent den grooten graveur, in het hoofd dezes vermeld, die niet ten onrechte door Dr. N. Beeck in zijn Handkxikon tot da weinige beroemde mannen gerekend wordt, wier naam verdient met gespatieerde letters te worden geschreven. Hij werd geboren den 26 Nov. 1831, te Dusseldorp. Reeds op zijn 15* jaar studeerde en werkte hij iu het atelier van den ver m aarden kopersnijvon Keiler, en had.de eer ajjfl meester .ter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl