De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 6 juli pagina 5

6 juli 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 367 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NEDERLAND. De 'herstellende d et den Heer Wilm Steelink eer aan. De Heer Stroebel handhaaft zijn manier en roem; maar waarom geen belangrijker onderwerpen gezocht? Het werk van den Hear Toefaert is niet kwaad; maar de OudlieidsJienner hangt wel wat in den muur. Mej. Bertha Valkenburg heeft een Krullenjongen geleverd, met veel charakter en effekt. De Heer P. van der Velden noemt een stuk Getroost: 't is een grove grootvader, met bijbel, en een kleinkind met een pop. De Koopman in oude schoenen van den Heer Voerman is zeer fraai. In zijn Treurdagen domineert het grijs wel wat. De Oude mannetjens" van Brussel, door Hubert Vos zijn weinig aange naam. Ik heb bij de historiestukken vergeten over de onwaarschijnlijkheid te spreken, dat Paus Paulus III in overweging zou zitten voor het kwalijk wijkende portret van Luther. Jufv. Wandscheer levert, in haar bekende manier, twee verdienstelijke vrouwengestalten. Ik heb e enige ^«re-atukken, om deze of gene reden, onbehandeld ge laten. 4 Juli, '84. * Alb. Th. AAN PROF. ALB. THIJM. WelEdel ZeerGeleerde Heer In uw schrijven betreffende de Haagsche Tent. van Kunstwerken voor komende in het Weekblad van de Amsterdammer dato 29 Juni 11. komt een zinsnede voor die mij, qua lid der commissie van plaatsing, zeer ver droten heeft en waartegen ik behoefte gevoel protest aan te teekenen. Over de meesterlijke gravures van prof. Kudolf Stang sprekende, zegt TI gedacht te hebben dat deze uit onachtzaamhrid achter de deur gescliowaren. Vergun IE ij hieromtrent eene verklaring. De plaats achter de duur is, in het ellendige hokje (ongelukkig genoeg het eenig beschikbare voor gravures, teekeningen et.) de beste wat het licht betreft. Nergens in het geheele kamertje zouden de gravures zoo goed te zien zijn geweest als juist daar, vlak naast het raam, en om die reden zijn zij daar geplaatst. Het tweede punt van beschuldiging, bij u opgekomen na de lezing van een artikel in den Ned. Spectator, als zouden wij OPZETTELIJK die fraaie gravures slecht geplaatst hebben, en wel in overeenstemming van denkbeeldee met den schrijver van bedoeld artikel, is pijnlijker nog. De veronderstelling van een dergelijke verblindheicl bij toinstenaars, (door hunne collega's afgevaardigd ter behartiging hunner belangen) is bedroevend en geeft blijk van een slechten dunk dien ik meen dat wij niet verdiend hebben. .Dat leeken, (enkele niet te na gesproken) ongerijmdheden .uitkramen, daaraan is een ieder en zijn vooral wij, schilders, gewoon, ook hesft dit weinig te beteekenen, zelfs al staat het gedrukt in den Spectator; van kunstenaars echter mag men een beter begrip verwachten en zou'lo het in strijd daarmede handelen, schandelijk zijn; reden waarom ik ten sterkste tegen deze veronderstelling protesteer. In de hoop dat doze regelen u de overtuiging mogen geven dat wij ter goeder trouw gehandeld hebben en geen medeplichtigen zijn van den ATed. Spectator, heb ik do eer te zijn met de meeste hoogachting: Wel Edel Zeer Geleerde Heer Uw dienstwillige dienaar D. A. Cr AM;;, Katwijk aan Zee, 3 Ju'i 1884. lid der commissie van plaatsing voor de Tent, te 's Gravenhage*. Niets kon mij aangenamer zijn dan dat een kunstenaar als de Heer Artz zoo nadrukkelijk ook alle schijnbare medeplichtigheid aan de zotte verontwaarding der burijn-graveerkunst afwijst, waar de Ned. Spectator zijne kolommen voor opengesteld heeft. Ik geef gaarne toe, dat de plaats achter de deur in het haagscho hokje" jen betrekkelijk goed licht had. Mijne klacht over dat hokje" zelve blijf ik voegen bij die des Heercn Artz. Wanneer niet nu en dan uit de hofstad ons stemmen in de ooren klon ken, die de tolken zijn van esn zeer exkluzievcn gsest, zouden wij, Am sterdammers, minder gevaar loopen ons in de bedoelingen der haagscha kunstvrienden te vergissen. 4 Juli. Am. Ta UIT BELGIË, Vlaamsche ontwikkeling. "Wereldtaal. Chassez la nature elle revjent au galop", zegt het fransche spreekwoord. Men zou het niet met onrecht op onze jonge vlaamsche dichters kunnen toepassen. Van hunne eerste kindschheid af worden de meeste knapen naar de kostschool, d. i. het bisschoppelijk college gezonden, om aldaar tot hommes poliques" te worden gevormd. Dit. wil met andere woorden zeggen: zij worden aangehouden tot het uitsluitelijk kennen der fransche taal, en tot het gebruik dier taai om te strijden voor de hand having der kerkelijke hiërarchie met alle hare vertakkingen. De laatste wet op de middelbare scholen, die tot strekking had eenige vakken door middel der nederlandsche taal te doen onderwijzen, is tot nog too eene doode letter gebleven; enkele teekenen van leven zijn slechts hier en daar herkenbaar; doch de prefecten en directeuren hebben op aanraden van den minister goed gevonden bij de ouders hunner scho lieren N.B.! aan te vragen of zij de toepassing der wet verlangen, en do meeste ouders hebben met neen!" geantwoord. Dit geldt van do Atheneuma ea aiadcre Btede.hj.ke middelbara^jscholea iu -^JVlaarggcha landwelke van den staat gegrond zgn en niet door kostgangers worden be zocht. De bisschoppelijke kostscholen, vrij zijnde, storen zich aan de nieuwe besluiten der kamers om geene myte". Men gaat dus voort fransqiiïllons, tweeslachtige wezens te vormeiij gelijk te voren. Daarom is het een groot wonder, en behoort er bijzondere aanleg en kracht toe, tegen deze opvoeding in, de aloude dietsche natuur nog te handhaven en als vlaameche dichter uit dien franschen vijzel te springen, die slechts bestemd schijnt om den persoonlijken aanleg te vermorselen. Werkelijk wordt hier bovengenoemd spreekwoord bevestigd; al is het ook niet, dat die natuur overal en altijd au galop terugkeert, eeniga krachtige naturen handhaven zich toch. Eene dezer iwas de vroeggestorvea Albrecht Eodenbach, die mij bij 't vermelden van Georges ^Rodenbach natuurlijk voor den geest moest komen. Deze Rodenbach, lange jaren een studiemakker en lijdensgezel van den ?<in Holland meer bekenden en begaafden Polydorus Demont, of Pol de Mont, heeft, behalve eene reeks van keurige gedichten 1), waar waarheid en fijnheid van gevoel met kracht en schilderachtigheid van uitdrukking wedijveren, ook een spel in vijf bedrijven" 2) nagelaten met name Gudrun, waarin de strijd tusschen de Romeinen en de bewoners der kusten van West-Vlaanderen op meesterlijke wijze wordt verdicht, en door de nevelen van bloeddorst, wraakzucht, naijver heen, de liefde voor den geboorte grond, de reinste liefde tusschen man en vrouw, en het opkomenda Christendom met zachten luister heenschemeren. Gudrun stemt slechts door den titel met het beroemde heldendicht overeen, waarvan de ont dekking der handschriften, in nederlandsche (wel de oorspronkelijke) sprake, nog altoos met de hoogste branding des ongedulds door alle kunstminiiaars wordt afgewacht. Dit spel (met eenige bekortingen) zal eene groote aanwinst zijn voor het tooneel, zoo niet nog meer voor alle gezelschappen, die zich met dramatische kuast bezighouden. Hoe ver wijkt zulk een frisch, nationaal, natuurlijk werk niet af van de gemaakte fransch-belgische poëzie! En toch is er een punt van overeenkomst tusschen den bundel Ilivcf ?mondain van Georges en het boekdeel van Albrecht Rodenbach. Het zijn beiden geene boeken voor) distributions de prix, wat hier in 't land een eerst vereischto is om een werk verkoopbaar te maken. Doch züzijn liet uit zeer verschillende gronden. Georges Rodenbach's werk is het niet, omdat knapen, die de school verlaten, beter doen, wat'gezondereu kost en minder gepommadeerde en gefardeerde heldinnen-te leeren schatten; en Albrechts werk niet, omdat .... omdat dq schalk in <ie voorrede optreedt tegen de distributeurs zelven, en hun verwijt, dat zij bij hun onderwijs den geest en de natuur der jongelingschap miskennen en de knapen maken tot datgene wat velen (met allen eerbied voor hunne oversten) niet willen worden. Zulk een onderwijs is berekend op jongelingen, die geen andere zelfstandigheid van trachten kennen dan zweren bij het woord des meesters", en daarbij het hoofd nederleggen. De heer Prayon van Zuylen geeft in het Nederlandsch-museum eene studie over de toekomstige wereldtaal. Zij zal het Engelsch zijn, ver klaart de heer Prayon, tegelijk betreurende, dat de tijd hem niet toelaat deze veronderstelling op philologischeu grond te bevestigen. Wij moeten dus in elk geval niet te veel vlaamsch leeren! Brussel, 24 Juni, 1884. M. A. 1) Eerste GeJicliten, Rouaolaro, Juliua (Je Moestere, 1878. 2) Gent, Ad. Koste, 18Ü2. LETTERKUNDE. BOlïBONO'S. EEN SATIRE DOOR WILLEM PAAP. (*) Nagevolgde Humor is altijd valsch, Mitltatuli, Idcën. Belaas, ja I het (ie) maar plagiaat! Willem Paaja, Sombono's, bl. i3, Er is geen reden om te onderstellen, dat de Heer Paap zich aan mis leiding van zijn uitgevers zou hebben schuldig gemaakt; evenmin is er grond om te denken dat, wanneer hij in de bladen gedurende eenige dagen esn in zwaren rouwrand gevat bericht ontdekt had, 't welk den aard en de strekking van zijn werkje, hierboven genoemd, verkecrdelijk omschreef, niet da maatregelen zou hebben aangewend, die een schrijver ten dienste staan, wanneer tegen zijn wil of niet overeenkomstig zijne bedoeling, voor zijn arbeid reklame wordt gemaakt. Men mag dus, houd ik het er voor, aannemen, dat de bedoelde rouwrand woorden omlijst, die het pogen van den auteur niet al te kwalijk omschrijven. In den vorm eener novelle geeft dit werkje eene geestige en scherpe satire op het begunstigen van familieleden bij benoemingen, zittingen onzer Kamers, Academische geleerdheid, den tegenwoordigen toeetand onzer belletiïe, zeker genre van schilderkunst enz. enz." Aldus de aankondiging van de Bonibono's: als de tekst van een preek het natuurlijk uitgangspunt eener vergelijking tusschen het streven van den auteur en de hoogte door hem bereikt. I. De Heer Paap s in de literatuur geen onbekende. Het gezag-hebbend tijdschrift De Gids heeft voor twee jaren zffn naam en dien van den Heer Willem Kloos gerangschikt onder die van eenig jongere beoefenaars der Nederlandsche literatuur, wier gedichten en lite* raire beschouwingen" meenigeen te hoog en te wonderlijk" voorkwamen.' Inderdaad zou iemand, met de geschiedenis der letteren eenigermate ,vje.rU'O.Uff,dj uit- da strekking vaa da

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl