Historisch Archief 1877-1940
w
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR N E D E [l L A N H.
No. 337
1;.
Bche opstellen dezer Hoeren, verspreid in dit Weekblad en in den Spectator,
afleiden, dat men hier te doen had met een strooming van denkbeelden
en voorstellingen die als nieuw in ome kunst moest worden aangemerkt.
Met een strooming, bovendien, die, wel verre van zich vreedzaam naast
baar voort te bewegen, lijnrecht tegen de heerschende richting kwam
indruischon.
Eenige gevierde vertegenwoordigers dezer richting werden het doel harer
aanvallen; hetzij de aangevallenen zelf hunne bestrijders van antwoord
dienden, hetzij een schaar van middelmatiger kampvechters ter verdedi
ging hunner meesters het zwaard ontblootten: uit woord en wederwoord
bleek als om het duidelijkst, dat het niet alleen de gebruikelijke angst
kreten voor een hersenschim of de wei-bekende wonderlijke argumenten
eener tegenpartij waren, die de beweging met den naam van niemo
beeternpelden.
Tegelijkertijd en sedert toonden anderen zich denzelfden begrippen toege
daan ; begrippen, die voor het bespiegelend gedeelte hunne keurigste en
meestbezielde uitdrukking vonden in de voortreffelijke bladzijden, die Kloos
ter inleiding scheef bij de gedichten van Jacques Perk, onder toezicht
van den Heer Vosmaer. door hem gekozen en geschikt.
Niet zonder aarzeling gebruik ik, het nadere en korte kenschetsing
der bedoelde richtinpr, de uitdrukking Jong Holland;" een aanmatiging
van de zijde der jongeren; een sarkasme van den kant der ouderen.
Evenwel dient hier van deze strooming gerept; n'et slechts omdat vroe
ger de Heer Paap ter hare verdediging geestige en grondige opstellen
het licht heeft doen zien, maar ook en vooral, omdat zijne Bombono's
blijken vertoonen, dat zijne liefde nog niet is verflauwd. Veeleer is die
liefde krachtig toegenomen. Maar toegenomen in een geest, die voor de
homogeniteit met vroegere uitingen bedenkelijk kan worden. Een zekere
afkeer voor dichters" in het algemeen, heeft zich ontwikkeld uifc een
diepen haat aan een groep Nederlandsche dichters in 'tbizonder: ren
hartstocht, die Jong-Holland" ten eerste kenmerkt, zijn leden verbindt
en zijne voorwerpen kiest uit de breede rij die bij Ten Kate en Beets aan
vangt, De Genestet, De Rop en Honig bevat om pas te eindigen met den
laatsten bundel van Fiore Della Neve en het zooeven verschenen lied
van Louis Couperus.
Die omvattende afkeer, voortgesproten uit dezen beperkten haat, is
tij den heer Paap aangegroeid onder den invloed van Multatuli.
Nauw? keuriger gezegd: hij is klakkeloos, smakeloos, onoordeelkundig van Mul
tatuli overgenomen.
'Het hooge woord is er uit.
Het geheele werkje is een slaafsche en platte navolging van eenige
onbegrepen ideën" van dit onvergelijkelijk vernuft.
De schittering van het genie heeft de oogen blindgestraald; de stoute
schreden zijn met' waggelende voeten nagetreden; de kreten van ver
ontwaardiging nagestameld met valschen pathos; de diepe zin en do hooge
poëzie klinken hier als het bazelen van een kindermond; zooals deze
Oude zong, wegsleepend als de stormwind en als een kathedralen-koor
harmonisch, heeft deze jonge gepiept: een schreiend wicht of het schet
teren van een schoolknaap.
De paradoxale haat van Nederlands eerste publicist aan literaire kunst,
behoeft waarlijk niet langer dan men zelf wil een raadsel te blijven voor
ieder, die een blik verkiest te slaan in het levensboek van hem, die veel
geleden heeft. Multutuli: ook Jdoor toedoen van letterkunde", en niet
bet minst smartelijk.
Reeds de eerste bundel der Ideën lost dat raadsel op.
Men veroorlove eene aanhaling:
Ik heb niets te maken met kunst, kunstigheid, kunstelarij,
gekunsteldheid, kunstenmaken, en wat dies meer zij (Men) praat van kunst
talent tegen iemand die nooit dacht aan kunst. (Men) ziet slechts 'n hoek, 'n
menigte letters en woorden in zekere volgorde gedrukt op 't papier, in de
protesten tegen Nederlandsche schande en Nederlandsche misdaad! (Men
heeft) slechts geleerd klanken en frazen te beoordeelen en hoe!
waar daden geschied zijn."
En op duizend plaatsen redeneeringen als deze; wanhoopkreten van
een man, wiens levensleuze en strijdroep zoo flauwen weerklank vond.
Recht voor Havelaar! blijft de eeuw doorklinken als een dreigendmomento
mori, misbruik, bijgeloof en vooroordeel toegeroepen.
Recht voor Havelaar! geen mooi-vinderij" van het boek; het is
geen roman, die uw lof, het is werkelijkheid, die uwe tranen en uw toorn
eischt; het is geen kunstwerk, het is een verslag.
Er is een kleine schrede tusschen de conclusie van dit betoog, en de
stolling, dat kunstbeoefening een schuldeloos tijdverdrijf is voor zwakken
en laffen maar dat de sterken en dapperen een tijdroovende bezigheid
moeten schuwen, die uitgesteld dient tot de schooner dagen, als geen mis
dadigers of zotten te bestrijden en te ketenen meer overgebleven zijn.
In zeer eenvoudigen vorm vindt men deze paradox bij den Heer Paap
terug. Ook hij legt een voorkeur van daden" boven woorden" aan den
dag. En de betuiging van deze voorkeur mist niets van het grove en
onnoozele, dat dergelijke algemeene verklaringen pleegt te kenmerken.
Bladzijde 61 bevat deze strophe:
Moog vechten ginds in Atjeh, \vie er wil,.
Dat helden van den Haag en Buitenzorg
Den strijd voor recht niet vruohtloos strijden! Kil
Wachte op heur doodswa Neerlands Maged! Borg
Een Don Quichot aan 't hart een kreet, dat rill'
Het Land! .... Geloerde Tcunis zonder zorg
Leert vlijtig lesjens, tot zijn geest omspan
Heel 'tboekjen vol: Professor is eon Man.
Ik houd hot gedicht, waarvan de aangehaalde regels het laatste couplet
uitmaken voor het beste van het gandsche werkje ? maar: meent de Hee*
Paap in ernst dat hoogleeraren in de philologie hunnen tijd beter kunnen
besteden dan met studeeren en lesgeven in de philologie? Er behoort
een buitengewone mate van kortzichtigheid toe om niet te gclooven dat
BNeerlands Maged" het beste er bij zal varen, wanneer ieder harer zone».
zoo goed mogelijk zijn naast bijlig-genden plicht" vervult, hoogleeraren
in de philologie niet uitgezonderd.
Ik heb de onderhavige stelling een paradox genoemd, en het beste be
wijs dat ik gelijk heb is, dat de Heer P*ap nog snipperuurtjes heeft om
haar te betoogen. Waarom is de Heer Paap zelf niet in Atjeh aan het
vechten? \\aarom helpt hij de helden van den Haag en Buitenzorg niet
een handje? Niet alleen zou hij, zoo doende, zijn eigen beginselen grooter
getrouwheid hebben betoond, maar ook nuttiger werk gedaan dan het
schrijven van novellen".
Tot dezen onzin leidt liet verstandeloos navolgen. "Wat bij Multatuli
hemelval is, is bij Paap kinderpraat. Ds reusachtige gestalte, die de
Nederlandsche literatuur dezes eeuw beheerscht, is in deze bladzijden
gekarikaturiseerd. Multatuli's groote tegenstander, Johannes van Vloten,
en zelfs de lafheid van het Handelsblad, heeft hem niet zooveel kwaad
gedaan, als de Bonibonó's hem kunnen toebrengen. Want er zullen altijd
lieden gevonden worden, die de afdwalingen der leerlingen den meester
verwijten.
Er zullen zijn, die gaan twijfelen aan de innerlijke waarheid van Multa
tuli's groote en met drang van daad en woord bezielde vermaning, om
eindelijk het zwaarste te laten wegen wat het zwaarste is, om voor de
gewichtigste belangen des levens een evenredige mate van oplettendheid
gereed te houden, wanneer zij lezen, dat de heer Paap het een
hoogleeraar in de philologie kwalijk aeemt, dat hij niets anders wil zijn, dan
hoogïeeraar in de philologie.
En, al kan men misschien woorden aanwijzen, den doorluchtigen strijder
ontvallen in de hitte van het gevecht, die een andere, niet minder diepe
waarheid zouden schijnen aan te tasten, dat de vooruitgang der
menschhcid alleen en uitsluitend berust op da toename en doeltreffende versprei
ding van kennis, op de wetenschap van den aard der dingen", dan is de
wellicht te ontdekken tegenspraak ia Multatuli's leeringen slechts een
zwakke verontschuldiging voor een openbaar vereerder, wanneer hij door
eigen scherpzinnigheid de fout van den Meester niet bemanteld heeft; dat
bij haar niet bespeurde, doet aan het bestaan dier scherpzinnigheid twijfelen.
Overbodig bijna hieraan toe te voegen, dat de heer Paap nog niet het
naive tijdperk achter den rug heeft waarin men van zijn lievelings-auteur
tot zelfs de bizonderheden van uitdrukking poogt na to volgen. Citaten
in het tweede gedeelte van dit opstel, zullen den lezer overtuigen.
Voor den algemeenen indruk van het werkje is deze primitieve trek
niet gunstig.
Immers, bijna overal is Multatuli de boetprediker; spottend, dreigend,
vermanend; toornig, verontwaardigd, bitter; koel, scherp, verheven,
verpletternd: altijd en onafgebroken voert bij-zelf het woord en niet zelden
over of naar aanleiding van eigen ervaring of zieleleven. Een sterk
subjectieve toon, ten onrechte aan verwaandheid geweten of aan over
dreven ingenomenheid met zijn eigen persoon, beheerscht dientengevolge
al Multatuli's geschriften.
De heer Paap veroorlooft zich in zijne zouteloozo bladzijden denzelfden
toon. Ook hij tracht beurtelings grappig en ernstig te zijn; ook hij be
proeft sijn eigen mecning niet onder stoelen of banken te steken. Maar
de gemeenplaatsen zijner redeneering, de duidelijke ongerijmdheden eii de
waardeloosheid van het geheel als literair voortbrengsel, zijn oorzaak
dat in den eubjectieven toon niets den aandacht trekt dan sporen van
pedanterie, die zelfs den eenvoudigen lezer vruchteloos doen vragen waar
om deze vorm" zoo weinig evenredig is aan dezen iuhoud".
(*) Amsterdam, bij Wilms & Co.
Amst., Juni '84.
(Slot vo'ffl).
F. VAN DER GOES.
EEN BELANGRIJK BOEKJE.
*%
Soeial Problems, bij Henry George.
Het schijnt in een klein land als het onze, meer dan in grootere, ge
woonte te zijn, zaken to verbinden aan persoonlijkheden, en eerst dan,
wanneer hij, die voor een beginsel strijdt, door louter personeel»
redenen de deelneming of de nieuwsgierigheid van het publiek opwekt,
begint de aandacht recht levendig te worden voor het beginsel zelf.
Men is, m. i. veel te veel gewend, opvattingen, meeningen en
partijvragen onverbreekbaar te verbinden met personen, zoodat een billijke,
rechtvaardige beoordeeling menigmaal schipbreuk lijdt op persoonlijke
voor- of tegen-ingenomer.heid.
Niemand zal mij deze bewering betwisten, en wij zijn er allen van
overtuigd; wat er ook door woord of geschrift gedaan wordt, om ons
aan logische oordeelvelling te gewennen, wij blijven doorzondigen, en
niemand onzer zal, met de hand op het hart, durven getuigen, dat hg
zich nimmer aan dat vergrijp (uitvloeisel van een zeker esprit de clocher)
Echuldig maakte.
Buitengewoon viel mij ten zooveelsten male die waarheid op, bij lezing
van de verschillende oordeelvellingen der pers in zake Dr. H. C. Muller
en de Amsterdamsche curatoren. Toevalligerwijze had ik dien zondvloed
te doorworstelen, juist toen ik bezig was aan de lectuur van Soeial
'Problems by Hcnry George.
Men hoort tegenwoordig weer met zekere stemverheffing uit den
boezem der meest heterogene partgen gewagen van noodzakelijke
hervormingen in het raderwerk onzer maatschappij, en bijna niemand
durft stoutweg een lans breken voor de bewering, dat alles gaat, zooals
het behoort; zelfs het getal dergenen, die vooruitgang zien, slinkt
dagelijks.
Deze zoekt steun bij het geloof der vaderen, gene sluit zich vol ver
wachting aan bij eene nieuwe partij, die omverwerping van den gebeeleu
maatschappelijken toestand als eerste voorwaarde tot verbetering noemt;
een derde meent door hervorming in onderdeelen tot het gewenschte doel
te komen. Een overgroot deel der menschen, hetzij innig overtuigd van
de noodeluosheid des idealiseerens, hetzij te mat of te onverschillig, om