Historisch Archief 1877-1940
A M S T E R D A M M ER, WEEKBLAD V O O R NEDER L A N D.
No. 307
f
de volgende: De priesters bedachten nog iets slimmer?. Maar hier werd
eindelp: hét spreekwoord bewaarheid, wie het onderste uit de kan wil
htbben enz En het arme onwetende volk liet zich bedotten." Maar
niet altijd zou het volk zich willig laten scheren," dergelijke zinsneden
hadden wij liever niet in dit werk aangetroifen.
De kerkhervorming is vooral indirect van onberekenbaar nut gewesst
voor het vrije denken. Die eerste groote scheuring in de christelijke kerk
van West-Europa had tallooze afscheidingen ten gevolge en het gelooven
p gezag begon langzamerhand bij den denkenden mensch te verdwijnen.
Maar voor het volk was de verandering, die de kerkhervorming teweeg
bracht, niet in alle opzichten zoo gunstig als men het meermalen laat
voorkomen. In de plaats der katholieke leer, die op gezag werd aange
nomen, kwam de protestantsche, die evenmin een toonbeeld van logica
was en die ook op gezag werd geloofd. De predikant verving den pastoor
en dat de predikanten nog in de 17e en 18e eeuw een veel grooteren
invloed" op het volk bezaten, dan de pastoors misschien ooit hadden
gehad, is bekend. Ook de wreedheid hield gelijken tred; merkwaardig is
het, dat er in protestantsche landen, veel meer heksen werden verbrand
dan in katholieke. Edele mannen trof men onder de geestelijken van
weerszijden aan; schurken eveneens.
Wij hebben bij dit punt even stilgestaan, in de hoop, dat de schrijver
zich in het vervolg zal wachten voor partijdigheid. Plet zou jammer
wezen, wanneer zjja werk daardoor moest worden ontsierd. De eerste
aflevering is overigens boeiend en met vuur geschreven; een oordeel hopen
wij uit te spreken, wanneer het geschrift is voltooid. Op sommige onnauw
keurigheden in deze aflevering komen wij dan misschien nog terug.
De Vader des Vaderlands zal verschijnen in 20 afleveringen ;\ f 0,05.
Om de drie weken verschijnt een aflevering, die steeds met een kleurige
plaat zal worden versierd. Dr. K.
Volksliedjes van Plet Vluchtig. Haarlem, W. Gcsler.
Hjfi die geen vreemdeling is in de Nederlandsche L'jt'erkunde, weet
dat de Volksliederen tot de zonnigste plekjes bahooren in den vaak zoo
killen beemd onzer litteratuur. De liederen der Middeleeuwen, de
amoreuse" en boertighe" dichtjes van Crederode, Starter, Luyken en
oovele anderen, bevatten gewoonlijk meer poëzie dan d e ellenlange verzen
hunnertijdgenooten,welke volgens sommigen zoo onnavolgbaarschoon" zijn.
Maar de tijden zijn veranderd. Denkt iemand aan waiv poëzie, wanneer
hij van onze vroegere volksliederen hoort spreken, tegenwooi'd'g schijnen
volkslied en poëzia niet mier samen te haoran. Pi>t Vluchtig, van wiens
Volksliedjes" wij een tweeden druk hebben te vermelden, schrijft dan
Ook vóór zijn bundeltje:
BAan den Lezer:
De machtige Vorstinne
Van 't dichterlijk gebied
Komt h'er U niet begroeten:
"?? Zij toeft in andrer lied ;
Dooli treft go waavlieidsspranken
In deze Liedjes aan,
Dan heeft misschien da rijmer
Geen imtlcoa werk godaan."
Wij stemmen den schryver gaarne toe, dat er in zijn werk geen dich
terlijke gedachten voorkomen. Maar waartoe w.is het noodig, dat vooruit
aan te kondigen? De waarheid van zijn bewering toch ligt zóó voor de
hand, dat niemand zoa kunnen twijfelen, ook al was het woord Aan
den Lezer" in de pen gebleven. Men oordeele:
Arbeid adeltl 'k Blijf het zeggen,
Als er soms een aadlijk Hansje
Niet doet, leeft als vroolijk Fransje,"
Dat komt, wijl hij niets floen KAN,
Hij is dom en lui, do man."
riet volgende geeft misschien nog beter de gemiddelde hoogte te kennen,
waarop de Volksliedjes staan:
Ziet ge mooigekleede hoeren
Fraai gedoste dames gaan,
Dan benijdt ge wis hun kleêren,
Die zoo gehoon, zoo prachtig staan.
Ee, welk snit en welk fatsoen
Geven zij u niet te aanschouwen?
't Allerlaatst kleedijseizoen
Bloeit aan voeten, hoofd en mouwen;
Haar welk is nu bet fatsoen
Dat zij in hun harten voên?"
Eet valt moeilijk den schrijver der geestige Haagsche Hopjes" te her
kennen in den drogen rijmelaar der Volksliedjes. Alleen in No. XX en
No. XXV vindt men sprankjes poëzie; maar veel is het niet. De
waarhridsspranken" zijn erg Hieronymus-aehtig. Wij betwijfelen of zij in den
smaak van het volk vallen.
Het boekje ziet er netjes uit en is goedkoop.
K. A. E.
Een liederïtrans. poëzie van C. E. Broms.
Haarlem, bij W. Gosler.
Ivoorachtig perkament, roode en zwarte letters, onafgesneden papier
met den fijnen geur van de Oud-Hollandsche fabriek, randjes om iedere
pagina de uitgever heeft het zijne gedaan om aan den
Liederkians" een kiesch en kostbaar voorkomen te geven. Heeft hij ook een
goede keus gedaan door dat alles te besteden aan de ontboezemingen
van den heer C. E. Broms ?
De dichter zalf is niet pretentieus;
'tNeed'rigst is mij hoog genoeg,
kiest bij als motto, en het blijkt uib de meeste verzen, dat hij met
iets zeer need'rigs" al spoedig tevreden is, en het hoog genoeg" acht
om het zijnen lezers op te disschen.
Behalve eene opdracht aan Ilendiik Jan Schimmel, wiens mederedac
teur aan Nc'lcrland do heer Broms 'wordt, bevat do bundel drie soorten
van verzen: I. Uit eigen hof. II. Ter herinnering.III. Uit dea vreemde.
Het eerste gedicht Uit eigen hof" heet Dichtkunst :
Rijkdom van don geest dea inenschen,
Der gedachten overvloed,
Uitgestort in de célsto vormen
Door het dichterlijk gemoed...
De banaliteit van deze vier eerste regels typeert vrij wel den bundel.
Of wij verder citeeren:
Hoe vermeestert gij het harte,
Da» daar luistert naar uw toon,
of:
of:
Dichtkunst, 't koude woord herscheppend,
Tot een hamelsche muziek . . .
Wat op aarde valle of nijge,
Diehtkust' zonno volgt haar spoor....
Het zal niemand gelukken iets nieuws, fraais of diehterlijkg in deza
aaneengeregen gemeenplaatsen te ontdekken.
Hot tvveedo gedicht Zepliyr catalogiseert de uiterlijkheden, die opeen
volgende dichters in den zomeravond getroffen hebben, zonder dat do
persoonlijke stempel van G. E. Drouia op eenige wijze het gedichtje tot
zijn. eigendom maakt.
Zacht en lieflijk lenteluchtje
Dartel zuchtje,
Spelend met der bloemen keur l
Komt gij langs verjongde dreven
Herwaarts zweven,
Zwargtr nog van bloomengour.
In de volgende coupletten komen aan de rij de dalen met hun frisschen
bloemenpracht", de duinen met hun kruinen", het ezelbosebje, -waar da
zangerscharea tonen paren", het maanlicht, de zodenbank, en tenslotte:
'k Hield haar leest met do arm omatrengclJ
Ganscli verengeld.
Zalig door der lie.'de macht l"
Toch is er eene nieuwigheid in:
,,'k "Werd beluisterd
Door het avondzangerskinii!"
Dit kind schijnt niot de spruit van een bas of tenor te zijn, maar een
vogel, krekel of kikker, alleen ttr wille van het rijm zoo in de lengte
getrokken, althans:
'k Hoorde later hem herhalen
A's 'k ging dwalen,
Langs do plek, waar 'k had bemind I"
Zullen wij de andere pond f s nagaan? Naar buiten", Het viooltje"
Dat kleene bloempje?
waarom toch niet klein", zooals het Hollandsehe woord is?
't Beeld der need'righeid vertoont ge,
Bedelt niet om lof en eer l
Mijmeren," Herinnering en hoop", In liet meisjesalbum", Deugd",
uit alias blijkt met ijzeren consequentie de leidende gedachte:
't Need'rigst is mij lieog genoeg.
Volgen een zevental Liederen van minne."
Do toekomst was mij duister,
En duister 's levens baan,
Ik tastte rond en dwaalde;]
'k Was met mij zelf begaan...,
Do bruid komt,
Geen slaap sloot mijn oogleu'n des avonds meer tos,
tot hij weer alleen zwerft.
Als 't duiater
Den luister
Van 't Zonlicht vervangt,
En d'avond,
Zoo lavend
De velden omhangt.
Dan komen
Hij herdenkt
en hij wenscht
Mijn droomen,
Gekleed in den rouw.
Hoe de liefde
i! ij martelde en griefde,
Ach rustte ik maar zacht
Onder 't loover:
Van de derde afdeeling, de vertalingen, is, waai' de dichter reeds in
zijn oorspronkelijke verzen geen afschrik van alledaagechheden en
stoplappen vertoont, niet veel te verwachten. Meer aandacht verdient
de tweede afdeeling: Ter herinnering.
Vraagt men bij zulke verzen, als: aan mijn schoonmoeder", aan
Justus van Maurik", aan J. H. Hooijer", aan F. Smit Kleine" en aan
Thérèse Schwartze" wel dea betrokken personen eerst verlof, om er
hun naam boven te laten drukken ? Men kan zich voorstellen, dat een
teergevoelige kunstenares, een man van naam en consideratie, er iets
compromitteerends in kunnen vinden, in niet onberispelijke verzen be
zongen te worden, liet wierookvat wordt er zoo slingerend gezwaaid;
zullen de patiënten niet meenen het tegen den neus te krijgen? Zoo
bont portant tot Justus van Maurik:
Wiens kunstvermogen zwichtte ook niet voor uw talent?
tot Smit Kleine:
De lauwer kroont u, volvoer uw taak!
past beter aan het dessert met Cantemerle, dan zoo gedrukt op het
brutalo papier.
Hiermede zij tevens de vraag beantwoord of ik de verzen van Broms
de woelde van Gosler's uitgave waard acht.
Scaramouche.