De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 13 juli pagina 4

13 juli 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 3C8 plekken worden aangetroffen, Daarvan de uitwasemingen niet anders daa schadelijk voor de geüondheid kannen worden genoemd; wel is men hier en daar aan het dempen, en met deze demperjj kan ik vollen vrede hebben, maar met het oog er op dat in het zuiden 1,0, nu moet natuurlijk- de cholera er bjj te pas komen," riep myn gast heer kregelig, haal er nu maar metén de typhus ook bij en de bacteriën ?n de macroben en hoe al het vee heeteu mag dat men in later tyd ont dekt meent te hebbent Allemaal larie! de lui die zich geleerden believen te noemen zonden een mensen aan het verstand willen brengen dat hij opgegeten werd door bacteriën en ik verklaar niet een woord van waar heid dat ik nog nooit zoo'n beest heb gezien; verleden week heb ik met Jan den geheelen moestuin doorgezocht en wij vonden spinnekoppen en torren, warmen en rupsen, maar geen spoor van bacteriën hoor; vonden wjj wel een enkel exemplaar, Jan?" Heen, pa!" ? Daar hoort u het uit den mond van mijn onschuldigen zoon." Maar de cholera," waagde ik te opperen. Die komt hier niet," sprak Aquarius op beslisten toon, die kan hier niet komen; met een gemeentebestuur als het onze, dat alles in de puntjes beaorgt, zoodat er in onze stad geene enkele reclen tot klagen ia, is het eene gure onmogelijkheid." Maar de moerassen!" Je praat na wat je anderen hebt hooren zeggen, waarde heer! Wat is n moeras? Een moeras ia modder! Zoudt ge nu willen beweren dat ge in het meer dat m\jne woning omgeeft, iets anders dan helder vischwater aanschouwt? Hoeveel pond paling vingen wy van morgen, Jan? Twee en twintig pond, pa!', Daar hoort ge het al weer! Ik kan mij soms verschrikkelijk over de menschen ergeren; nu hebben zij het weder op de heupen om over de Jacob van Lennep- en Da-Costa-straten te klagen en toch is het in dia buurt heerlyk wonen en moet men al zeer kwaadwillig zijn om iets te aanschouwen of te ruiken wat abnormaal kan worden genoemd. De Am sterdammers verstaan geen andere kunst dan klagen: zij klagen over inkomsten-, patent-, straat- en honden-belasting, over dempen en ver sperren van den openbaren weg, over grachten, stink- en stof-overvloed, over het vernielen van het plaveisel en over slecht politie-toezicht, en ik aarzel geen oogenblik om te verklaren, dat de Amsterdammer niet enkel aan zyn traditioneele parapluie, maar ook aan zijne Jeremiades kenbaar is." Maar hebt 'üdan g«eüe enkele reden van ontevredenheid: de straat jeugd bjjv. en de honden ?" klaag, wat ik bidden mag, niet over de straatjeugd; onze jongens .grillen,en schreeuwen, gooien en smijten, maar zij zijn ook jong en jolig efl mCëtëeen pMjèhebben. Verleden week smeten zij twee en vijftig ruiten in mijne broeikassen stuk en ik heb kalm en bedaard den glazen maker latökomen, de ruiten weder laten maken en gedacht: Jugend hat keinen ,Tugend!" En de honden, wel mijn beste heer, ik ken eenpolitle-commissaris die dagelijks van uit déramen van zijn bureau aan tal Van die lieve diertjes (die steeds hun belasting-penning te huis hebben gelfttën) gi'atis Voedsel geeft: zou je misschien denken dat die gestrenge heer zulks doen zou wanneer de burgerij last van de honden had? At dat gezeur over de honden is louter opschroeverij van de bladen en ik ben overtuigd dat onze waardige burgemeester, wanneer hij de gratis voedering aanschouwt, zijn buik vasthoudt van het lachen." fizégemeenteraad " Man, hóe kom je er tee om er die bij te halen? Zoolang ik mij herinneren kan heeft die haast nooit iets anders gedaan dan mooi en goed vtndefl wat. Burg. en \Vethotiders mooi en goed vonden en wat dan 6dk steeds mooi ea goed was. Ik weet wel dat er menschen gevonden worden die b. v. zeggen: Onze gemeenteraadsleden wonen in de fraaiste Wijken del? stad eügaan des zomers naar buiten, zoodat zij er niemendal Iran wcteüwat de minder gefortaneerdefl te verduren en te lijden hebben", maal* dat is allemaal pure zotteklop en laster en ik houd mij overtuigd, dat onze vroede vaderen zich in alle zaken behoorlijk laten voorlichten n zich van veel dingen persoonlijk overtuigen." Gij zjjt dus volmaakt tevreden?" Volmaakt, waarde heer! Gij zult mij groot genoegen doen door, wanJüfeër ge ona gesprek publiek maakt, zulks zeer duidelijk te doen uitko men ; ik weet dat er menschen zijn, diömijne woorden vaak geheel anders uitleggen, dan ik ze bedoeld heb en mij tot de ontevredenen en mopper»»rS rekenen, op welke eer ik Volstrekt niet gesteld ben. Ge beschouwt Amsterdam dus...." Als een eenige stad mijnheer, die voor andere wereldsteden niet behoeft onder te doen; er moeten in eene grooto stad kuilen en gaten z^jn, waar door mca gevaar loopt hals en beenen te breken'; er moet gebroken en t^t worden, er moet een bijtend en blaffend honden-koor en wan? nd draaiorgel-geluid zijn, er moet...." Houdt op, mijnheer", riep ik ontzet, ge zoudt wellicht nog wel willen beweren dat ook de kleeden-klopperij binnen onze veste noodig is, en dat het niets om het lijf heeft wanneer, gelijk ik daareven zag. aan de Nassau-kade dagelijks uren-achtereen wolken van het smerigst stof mogen worden opgejaagd." Mbeïn dékleeilen dan soms op de binnenplaats van het Stadhuis Wordëtt Uitgeklopt?" Vroeg Aquarius sarrend. Ik wefd boos; ik zie niet in waarom dat niet eens heel goed zoude zljfl," zeide ik, mijn zinspreuk is: ieder wat van de stokvischvellen." Mina", riep Aquarius eensklaps vertoornd. Eene tullen-muis, die blijkbaar geluisterd had. stoof het vertrek binnen. Gooi defcen heer onmiddellijk de deur uit!" Mijnheer Aquarius," riep ik, dat is geen manier van doen, uwe han delwijze is in de hoogste mate onbeleefd en in strijd met alles wat " Ik zal tot drie tellen", riep de man, en wanneer je dan niet weg bent dan zal ik " Hij greep een hehgelstok n ik vond hot verstandiger om mij te verwij ? deren, maar kon toch niet nalaten om mij te wie«en en riep dus uit: Gij verjaagt mij! O, mijnheer Aquarius ik kan niet zeggen hoe plezier!*» ik er mij over gevoel dat er voor u iets in het vet ligt." De pijl trof doel: eensklaps liep hij peinzende op en neder en mom pelde: ligt er voor mij wat in het vet? Wat kan dat wezen? "Wat heb bon mijns vijanden nu weer voor?" Ik vond het niet nooilig nadere inlichtingen (e geven en ging. Jan zat aan het hek. Yindt u niet", sprak hij, dat pa wel iets weg heeft van zekeren Deenschen prins?" Die bij sommige weersgesteldheden dol was?" Precies", antwoordde Jan. Ik kon den jongen waarlijk geen ongelijk geven. Hoogachtend, mijnheer de redacteur. 'Uw Dw. Dienaar, Piet'Snuffel. BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT. De cholera! Verschrikkelijk woord! Hoe menigeen slaat hier niet de angst om het hart bij het hooren alleen van den naam dier moorddadige ziekte. En 't is niet te verwonderen als men bedenkt hoe voor 18 jaren die gevreesde vijand hier huisgehouden heeft. Driehonderd op nen dag werden er aangetast! De hand verstijfde die de Utrechtsclie Ct. vasthield waarin het te lezen stond. Driehonderd aangetast en van den vroegen morgen tot den laten avond had men de sombere wagens door de straten zien rijden om de lijken der slachtoffers naar buiten Tolsteeg" te brengen. 't Li pas achttien jaren geleden en de meesten der thans levenden her inneren zich nog welke ellendige toestanden uit onze achterbuurten aan liet licht werden gebracht door de verdienstelijke mannen, die toen de zoogenaamde cliolera-commissie vormden en moedig doordrongen in alle holen waar onreinheid en armoede gereed voedsel aan de ziekte gaven. 't Is pas neen, 't is al achttien jaar geleden en velen zullen vergeten zijn welke afschuwwekkende tooneelen er toen bekend werden en vele toestanden toen tijdelijk verbeterd, zullen thans wel weer door de onver schilligheid der menschen tot de vroegere misère zijn teruggekeerd. Misschien is het daarom niet kwaad enkele er van in Let geheugen teru^ te roepen; zeker weet ik dat veel, zeer veel, nog juist zoo is als in 1863. In Wijk C vond da cholera-commissie een echtpaar dat gewoon was de nachten gekleed en wel door te brengen, ieder op een stoel gezeten. Onmiddellijk werd een matras met dekens verstrekt, dat was toen liet eerste wat men deed. Man en vrouw brachten een gedeelte van n nacht op dien matras door, maar zaten spoedig weyr op hunne stoelen. Zij hadden geen oog kunnen dicht doen, verklaarden zij den uitdrager, bij wien zij den volgenden morgen hun beddegoed verkochten. In Wijk E (in de beruchte Boterstraat) lag een vrouw met vier kinderen in eene bedstede op stroo. Zij had de cholera, en onmiddellijk zorgde de commissie voor de uoodige matrassen en voor versterkende middelen, waaronder ook een halve flesch wijn. De man kwam dronken thuis, zette de halve fleacli voor den mond, dronk die uit, stopte zijn heele familie weer ia do bedstede, verkocht cle matrassen, verzoop de opbrengst eu kroop toen in het bewustzijn een goede daad te hebben verricht, bij vrouw en kinderen, van welke de eerste inmiddels overleden was. Dit laatste feit ontdekte haar echtgenoot echter eerst tosn hij des morgens ontwaakte. Ik zelf vond ofschoon niet tot de commissie behooreude ergens in een ellendig steegje een woning bestaande uit ne kamer, waarin eena bedstede. En in die bedstede lag een achtenswaardig ingezetene, man eu vader van vijf kinderen, uitgestrekt op het losse stroo, dat niet al te dikwijls vcrverscht werd. En hij lag daar al gedurende meer dan een jaar, want hij had een ziekte in de beenen en Icon niet loopen. Dat woordje want" is hier eigenlijk misplaalst; want" deze ingezetene had naar het Ziekenhuis kunnen gaan, maar" dat verd .. de hij, zooals hij mij te kennen gaf. Hij bleef bij zijne familie, in die bedstede, op dat vuile stroo, en daar dejeuneerde hij, daar gebruikte hij zija lunch, daar dineerde, daar avondmaalde hij en wat het ergste is dat alles verteerde hij daar eu verliet hem daar om door de vrouw des huizes buiten in een riool te worden geworpen. En als het winter was, dan bleef raam en deur geslo ten en de kleinste kinderen die nog niet uit werken gingen, bleven met, de verkleumde leden bij vader in bed een bed, God beter 't; daar menige jachthond den neus tegen zou optrekken en 's nachts lag de geheele familie daar eendrachtelijk in dat vunzige stroo bijeen. Toen ik er op een vroegen morgen onverwacht binnentrad, was da moeder bezig zichzelf en hare kinderen de hoofden te reinigen. Dat geschiedde bovou een bord dat tot hun servies behoorde en ik deinsde terug bij het levendig" tafereel dat dit bord mij te aanschouwen gat'. Ik beloofde later op den dag eens terug te komen. Zulke staaltjes zou ik met vele, ook uit onze dngen kunnen vermeer deren, maar ik wil mijn lezers den eetlust niet benemen. Dat is óók niet gewenscht als de cholera ophanden is! In '06 verloren v/e ook een oude bekende dame aan de cholera: Maria Provius, meer bekend onder haren Hollandschen naam : Mie Props. Zoolang ik haar heb gekend was het esne dame op wie niets te zeegen viel, dan dat zij met zwavelstokken liep; maar in haar jeugd, toen zij nog ,.in haar kracht" was, in den tijd der lanciers, moet zij voor geen tien van die soldaten in volle wapenrusting achteruit gegaan zijn. Dat werd haar altijd tot haar eer nagegeven. Toch schenen haar beenen onder die herhaalde schermut selingen met lanciers en ander gewapend volk eenigszins geleden te hebben. Het laatste gedeelte van haar veelbewogen leven legde zij althans met behulp van een langen kruk onder den rechterarm af. Ook deze Maria Provius viel ala een slachtoffer der cholera. Ik zie haar org, toen zij uit haar huisje gehaald werd om naar het choltiragasthnis te worden overgebracht. Als een Maegera verzette zij zich tegen de mannen die haar in de ter overdi-dging bestemde krib wilden brengen. Zij had nog nooit in het Gasthuis gelegen dat kon men bij de pelisie gaan wapen, verze kerde zij vloekend en nu bedankte zij er ook voov. liet mocht niet baten zy heeft den laatsten snik niet ia haar eigen woning mogen geven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl