De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 13 juli pagina 6

13 juli 1884 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 368 Big rozen bij vele doornen weggelegd, dat het een dure pliclit is, deze debutante den raad te geven het bij dit eene debuut te laten. Zij zal waarschijnlijk als de Raad van Beheer haar zal willen eugageeren onzsn raad niet opvolgen; in dat geval hoop ik voor haar en voor ons tooneel, dat zij in weerwil der gebreken ne groote actrice zal worden. Toen Een Ideaal uit was, keek ik met een glimlach naar het affiche, dat dit stuk voor vijf avonden aankondigt; ik twijfel er aan, of hot 5 avonden op het répertoire zal blijven, want behalve het slot van het tweede bedrijf is het zoo allerverschrikkelijkst flauw, dat het moeile kost, het geheel uit te zien. De heer Poolman is zeker nog nooit in de handen gevallen van een Duitsch Polizei-Commissar, anders zou hij waarschijnlijk een heel ander karakter van een Commissaris van Politie hebben gemaakt. Wat hij voorstelde, leek eenvoudig naar niets. En hiermede neem ik van mijno lezers voor dezen zomer afscheid, want de tijd der vacantie is gelukkig ook voor mij gekomen. 10/7 '85. 1,1. H. UIT BELGIË. Miskenning van den volksaard. Antwerpen in 1885. Gebrekkige catalogussen. Aristocratisme. Ornarnentatiekunst. Valsch begrip. De laatste toevlucht voor onze schouwburgbezoekers is Un lycée du jeunes filles, een tooneolstuk wat in den afgeloopen winter in een der kleinere theaters gegeven thans de eer geniet gepromoveerd te zijn tot den koninklijken schouwburg van den passage of Galeries SI. Ilubcrt. Het stuk is dus een degelijke oiscau de, passage, een trekvogel 'swinters hier, 's zomers daar. 't Is een recht zomerstuk, zegt de Tndcpendancc. Ik zeg het ook; want het is zoo gedecolleteerd ais alleen de Juli en Augustus hitte het toelaten; oi met andere woorden, als alleen zulke vurige schouwburgbezoekers toelaten, die, ondanks weer en wind, ondanks den heerlijksten zonneschijn, de liefelijkste avondschemering en 'tstergeflonker door 't halfdichte loof van het lois de Ja Cambre, voetlicht en versleten coulissen verkiezen, als er maar gespeeld wordt, qitancl même. Kef. zal zich, evenmin als bij vroegere gelegendheid, ook nu do moeite niet geven dit recht pikante stuk, goed voor de overprikkeldo verhemelten der van verveling on leegloopen vermoeide petits-tnaïtres, te ont leden. Het moge. den leners, en vooral onzen lezeressen voldoende zijn te vernemen dat 7e Ijycée de voorstelling is eener school gewijd aan de op voeding van meisjes gesproten uit moeders, die in sommige steden van Europa uitduilelijk eenen enkelen bepaalden wijk mogen bewonen; dametjes welke verlangen dat hare dochters, om zoo spoedig mogelijk een dergelijk lu cratief bestaan te verkrijgen als zij, onderricht ontvangen in alles wat onmiddellijk daartoe leiden kan. Van een werk dat op zulken grondslag gebouwd is de mindere of meerdere kunstwaarde te bespreken, acht Eef. eeue nuttelooze zaak, en daartoe de ruimte in De Amsterdammer te kostbaar. Des te eer omdat, Goddank, de voorstelling zudker zeden alleen bij een Fransch, en vooral aan een onnatuurlijk ver franse h t publiek of deal van 't publiek, doch in 't geheel niet in Nederland, lief hebbers vindt. Wij noemen 't evsnwel, dewijl do daadzaak, dat zulke voorstelling winst afwerpt, den toestand onzer maatschappij karakteriseert. Hoo groot is het verschil van den smaak des pubiicks van heden met dien uit do (Jagen, toen het volk zich verontwaardigde over hot toenemen van den tipaanschen invloed; uit de dagen dat men te Brussel voor Prins Willem I De verlossing der kinderen Isracls vertoonde; uit de dagen van den grooten bloei der kameren van Ilhetorica'', uit de dagen zeli's van don ruwen en platten Ogier! Toen had het tooneel ten minste neg een natio naal en zedelijk karakter, en was geene slechte nabootsing van 't buiten land aan de orde van den dag. Dien zelfstandigen, vadeiiandschen, populairen en door en door zedelijken toon vindt men heden uitsluitend nog op 't vlaamsche tooneel aangeslagen. Wij hebben ondertusschen bij verschillende gelegenheden onze lezers niet alleen doen opmerken wat op het gebied der nationale dramatische kunst wordt voortgebracht, maar tevens getoond, hoe, in de plastische kunsten in 't algemeen, van de eene zijde de kunstbeschermers (de regeeuing) en de kunstenaars zich op dwaalwegen begeven, daar waar zij meenen, door de ontwikkeling eener soort van kosmopolitische pracht eigen natuurlijken aanleg, eigen verleden en overleveringen wel te kunnen missen, en hoe van de andere zijde diezelfde mannen uitmuntend slagen in hnn streven, zoodra zij zich houden aan het aloud karakter des volks. Al moge het ook velen in Belgiëzelf met recht wat kleingeestig toeBchijcen zich te beroemen op een onafhankelijk koninkrijk van eene enkelo halve eeuw 't is toch eene waarheid dat de grooto tentoonstelling en andere kunstuitingen van het jaar 1880 (nog in ieders geheugen) bewe zen hebben tot wat grootsche ontwikkeling een ijverig volk in staat is, wanneer het zich in de eerste plaats, ja bijna uitsluitelijk bekommert om eigen aard en eigen zeden, om eigen particularismus. 't Is te veronderstellen dat de groote tentoonstelling1, die Antwerpen ons voor 't jaar 1885 belooft, dit opnieuw zal bewijzen, al wordt zij ook universclle genoemd. De zaak is met moeite en kracht op touw gezet, en wordt ijverig be dreven. De nationale kunst zal er de eerste plaats innemen. I)c KoninKyke maatschappij voor sclioonc kunsten heeft hot initiatief genomen, om zich met de stedelijke regeering te verstaan. Tusschen de voorwaarden der overeenkomst vindt men onder anderen het artikel dat het raogelijka Overschot aan geld dienen zal om den trapmuur van 't Stadhuis met muurschildering te versieren. De gewone dnejaarlijksche tentoon stelling van kunstwerken zal natuurlijk in deze grooto onderneming opgaan. Het is niet kwaad dat kleinere steden, gelijk nu weder Kortrijk en Dendermonde, tot aanmoediging hunner locale kunstenaars, tentoonstellingen. aankondigen, die nog dit jaar in Augustus en September worden geopend. Da groote driejaarlijksche tentoonstelling, welke dit jaar te Brussel moet plaats hebben, zal eerst lo. September toegankelijk zijn, en de geheele maand Oütober, tot in November geopend blijven. Een goede, een uitmuntende maatregel is het voorschrift dat geene schilderij (zonder bui tengen one reden) za! aangenomen worden, indien niet beneden aan de lijst wordt opgegeven wat het onderwerp en wat de naam des schilders is. Deze kleinigheid \4 gewichtiger dan men denkt. De kunstenaar, de kunstkenner en de reporter behoeven zulke aanduiding allerminst; ook de Catalogus voorziet in eeno mogelijke behoefte. Maar zij die bij hon derden zonder catologus de zalen doorloopen, die half bewust half onbe wust zich links en rechts meer door kleurenpracht dan iets anders laten aantrekken,dezulken die soms vrijen toegang hebben, soms half-entreo-dagea uitkiezen, zij kunnen een onberekenbaar nut'trekken uit hunne beschouwing, wanneer zij met eenen enkelen oogslag op de hoogto worden gesteld van de voorstelling en haren ontwerper. Is het niet de roeping van de kunst zich zooveel mogelijk to populariseer en V En is het niet eeu sterke dwang een catalogus te koop te bieden, die behalve zijne gebre ken, den toegangsprijs verdubbelt of verdrievoudigt? Het is een waar aristocratisme der besturen, als ware 't er op aange legd het gros van 't publiek zooveel mogelijk van het duurzaam kunst genot uit te sluiten! Mocht do commissie bij het opmaken van den catalogus zich dan ook spiegelen aan het voorbeeld van sommige andere tentoonstellingen in het buitenland, dan zou hare eer nog verhoogd worden! Namelijk men neme niet het stelsel aan der alphabetische orde, waarbjj het naslaan een uiterst vervelend tijdverlies is. Men verdesle den catalogus naar de volg orde der zalen, en schrijve de nummers door elkaar onverschillig hoe, doch zoo dat van bladzijde tot bladzijde da toeschouwer tegelijk met het kunstwerk ook het nummer daarvan in den catalogus voor zich heeft. Bijvoorbeeld: zaal ro. I, westelijke muur (of rechtsom) no. 212, 320, 1106, 'J," enz., noordelijke muur, no. 606, 517, 103, enz., verder aldus de oostelijke, en de zuidelijke wand. Vervolgens: zaal II, of zaal XI, welke ook, doch daar onmiddellijk nabij, op dezelfde wijs. Het zou eene groote besparing van moeite en tijd wezen, en de zaak is zeer gemakkelijk uit to voeren. 't Is een soort van onbewegelJjkheid dio sommige tentoonstcllings-commissies niet naar dit eenvoudige middel doet grijpen, om de kunst meer algemeen te daen kennen en schatten, smaak, gevoel en oordeel te verbe teren, 't Is verwonderlijk hoe of, ondanks de groote sommen die in Belgi tot kunstbevordering worden uitgegeven, juist, door dit gebrek aan eigenlijk beginsel, aan bewustheid hoe de kunstzaak roeht practiseh aan te grijpen, en door te zetten, de bal onophoudelijk wordt misgeslagen. .Ziehier daar van een ander voorbeeld. Men bespeurt bij de aankomende kunstenaars of beschaafde werklieden, gebrek aan vaardigheid in 't teekenen van versierselen, wat men noemt decoratieve kunst," Reeds in 't jaar 1879 zag de regeering dat groot gebrek der kunstitidustrie" in, en be noemde eene commissie om eene schooi van decoratieve kunst" in 't leven te roepen. Er sproot niets uit voort dan plannen en discussie. Se dert 18S2 kwam dia commissie weder herhaaldelijk bijeen, om een pro gramma vast te stellen. Doch men kon zich daarover niet verstaan, liet programma bleek overladen, onuitvoerbaar te zijn. De aeven leden der commissie werden op zijde geschoven, en de zaak aan drie heeren toever trouwd. Dozen voegden aan 't onderwijs do kruidkundo toe, doch maak ten overigens weinig verandering ia het oude plan. Men verminderde hoofdzakelijk hot onderwijs in do doorzichtkunde! Maar aan wio is de fout dezer vertraging ? Aan de geheele inrich ting onzer teeken-acaclemien. Aan menige vrucht onzer olficieele bouw en beeldkunstcnaars kan men zien dat zij niet het recht begrip hebben van het wezen der ornamenten, of der versiering. Van den eenen kant wordt een gebouw soms zoodanig met versierselen overladen dat de bouwkunstige lijnen er onder lijden; van den andereu kant meent men dat de ernst van eeu gebouw afhangt van de af wezenheid van versierse len. Bestudeert men de ornameutatie niet als uitvloeisel van de bouw kunst zelve, als onderdeel, als blo e m en blad van den boom dien men 't gebouw noemt, dan zal men altoos over een stelsel van onder wijs in 't oruamentteekencn blijven haspelen, men z,il te veel of te wei nig doen; in geen geval zal da leerling een juist begrip van den organischen samenhang tusschen gebouw en ornament krijgen, en voortdurend meenen : om eenen muur, om een gebouw recht fraai te maken moet men er versierselen aan ophangen of kleven en in de school moet men lecren zulke versierselen te teekcnen. Een volkomen valsch be«rip! Geea ornament is juist, gced en recht op zijne plaats of het moet eene architectonische lijn tot voortbrenger hebben, er door gemotiveerd zijn. Alle andere ornameutkunst is basterdkunst en kan al leen geduld worden, zooals men voor enkele gelegenheden gemaakte bloemen duldt, gestoken in eeno guirlande van echte lauweren of pijnloof, of bij buitengewone feesten venetiaanscho lantaarns hangt in de wandeldreven, niet om van deze de eigenaardige schoonheid te verheilen, maar alleen als tijdelijke illustratie. Brussel, 8 Juli 183d, M. A. LETTERKUNDE. B O NB O N O'S. EEN SATIRE DOOR WILLEM PAAP. (1) Nagevolgde Humor is altijd valse!:, iïlullatuli; Idti'ii. Helaas, ja! het (is) maar plagiaat! }y'il!ein Paap, Bombono's, bl. '13. (Vervol g.) II. Voor een satirieus is waarheidsliefde een hoogst bedenkelijke eigenschap. Zij verloidt hem tot de oprechtheid van het nuchtere proza. In haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl