Historisch Archief 1877-1940
l ??
naam heet hij tm chat nn chat". Zoo dit geen tegenspraak zal uitlok
ken, zal het evenmin iemand overtuigen. De waarheid wil niet gehoord
worden, omdat zij on-interessant is. Een paradox is vermakelijker en
nuttiger dan een axiom'a.
De onvoldaanheid, waarmede men het boekje van den heer Paap uit
de handen legt, heeft, geloof ik, gedeeltelijk haar oorzaak in overwegingen
pis deze.
Waarom, vraagt men zich af, heeft de heer Paap zioh de moeite gege
ven, eenigen duidelijk te herkennen personen fantastische namen te
Bchenken, hun zotte of schandelijke figuren te doen slaan, hen handelende
pa sprekende voor te stellen, wanneer het veel gemakkelijker zou
geVeest zijn, diezelfde lieden in een openbaar geschrift aan den spot en de
verachting hunner medeburgers prijs te geven, door kategorisch hunne
zwak- en laagheden te beschrijven?
Wanneer de heer Paap had gezegd: Glanco Bombono is een literaire
ploert van de naarste soort; dit en dat heeft hij geschreven, gezegd, ge
daan, en daarom heb ik en alle fatsoenlijke menschen een grooten hekel
aan hem, zou geen schepsel hem hebben tegengesproken. Hij had zijn
mispunt zelfs niet behoeven te herdoopea. Hij had zich niet op kosten
moeten jagen van geest en verbeelding, die hem, in dit werkje, bijna geheel
hunnen dienst geweigerd hebben. Zooals de schilderij nu is uitgevallen,
nu de scherts zouteloos en de ernst opgeschroefd is, maken de pogingen
tot fantazie en vernuft, die de kunstvorm der novelle uitmaken, den
indruk van tastbare overdrijving en goedkoope aardigheden.
Zooals de Bonibono's zijn geteekend, schijnen zij levenlooze karikaturen;
?wanschapenheden, die niemand belang inboezemen, noch iemands lachlust
opwekken, noch verontwaardiging. Het zal wel waar wezen, dat deze
snuiters de leelijke woorden verdienen, die de schrijver in of tusschen de
regels hun geeft, maar juist deze gemakkelijke overwinning maakt dat
wij hier onmogelijk een zegepraal kunnen toejuichen, die bevochten heet
op de strafwaardige individuen, betrokken bij het begunstigen van familie
leden bij benoemingen, zittingen onzer Kamers, Academische geleerdheid,
den tegenwoordigen toestand onzer belletrie, zeksr genre van schilder
kunst, enz. enz/'
Deze kool, dacht ons, zou een betere sop eischen.
Het allerverdienstelijkst werk, Glauco c.s. aan de kaak te stelten, mist
zijn doel, en met verpletterende kracht vliegt ds bal terug naar hem, die
zoo onhandig kaatste.
III.'
Ik wensch den lezer in kennis te brengen mot liot geslacht der
Bombono's en met eenige zijtakken van de familie, da do Pluto's', de Loki's ea
de Bosco's."
Aldus luidt een beknopt plan de campagne,' op bladzijde n.
En nu vervolgt de Heer Paap met de mededeeling dat dit geslacht"
zich kenmerkt door ijdelheid tn opgeb'azenheid. Hoc heeft hij evenwel
goed gevonden dit bericht in te kleetlen:
Wat de genealogie van dit geslacht betreft, ben ik niet ougnnegen.
God zelf voor den eersten Bonibono te houden. Kaar vi-ler gevoelen
immers ging hij wat al te parmantig aan Mczes vertellen, dat iju werk
goed was, en dat, hij in et;n ommesientje van aes dagen een prachtvollo
schepping had tot stand gebracht."
Een profane flauwiteit als deze slordige regels bevatten, bederft den
indruk, dien de schrijver zich voorstelt, en lokt do vraag uit, waarom de heer
Paap zich niet bepaalt heeft tot de bekendmaking: De Eombono's zijn
een pedant ras," als hem het vermogen ontbrak haar geastig of treffend
in te kleeden.
Als hij voorts op blz 7, de lotgevallen en het karakter van Glauco
Bchetst, tracht hij een loopje te nemen met zijne vevecrir.g van Vondo!:
Want Vondel dut was zijn dichter! Over hem kon hij spreken
een ganschen avond! Voor zijn standbeeld had hij gestreden op een
nutslezing! Over dat standbeeld had hij zelfs geschreven in een onzer bladen!
Toen hij dan ook na zijn aankomst de straat, waar Vondel prijkte,
binnenreed, overweldigde hem de aanblik van de schini rijns dichters en
teeder met zijn blauwe oogen zijn vrouw aanziende, zeide hij zacht df
verzen:
Waar werd oprechter trouw
«Dan tusschea man en vrouw....
eri wijl hij het niet verder zende, herhaalde hij in tecdre mijmering.,
Waar werd oprechter trouw... .'*
Waar hier de satire steekt, mag ds drommel weten. Dat een echtgenoot
een bekenden lofzang van don huwelijkstrouw aanhaalt, dat hij daarbij
zijn vrouw teeder aanziet; dat diezelfde echtgenoot over Vondel een
ganschen avond spreken kan; voor zijn standbeeld strijdt op een
uutslezing; dat hij zeli's een artikel over dat standbeeld schrijft in een onzer
bladen men moot al buitengewoon goodlachsch zijn, om bij do vermel
ding van deze wetenswaardigheden de geringste kitteling te ondervinden.
Zou wederom de heer Paap niet beter hebben gedaan met i e schrijven :
.?Glanco Bombono behoorde tot diöaanstootelijke bende, die hun onpo
tisch gemoed en beperkt verstand zoeken te verbergen onder een vertoon
van geestdrift, waarmede de beste zaak dikwijls grootelijks benadeeld wordt.
Men zou den auteur op zijn woord geloofd hebben, terwijl de mislukte
poging tot scherts thans aan de satire alle kracht ontneemt.
BI. 8 levert het bewijs, dat, hoe bedaarder de lieer Paap te werk gaaf,
hoe beter hij slaagt. Deze pagina behoort tot de beste van het werkje;
misschien is de volgende aanhaling de gelukkigste, die een zorgvuldige
bloemlezing zou kunnen te voorschijn bresgen:
Hij, Clauco, had namelijk een paar jaren geleden een werkje uitge*
geven getiteld.
Goethe'a Faust, in nederlandsc proza vtj) 2) overgebracht door Glaaco
Bombono.
; .dat 4e- v^rtflüag ^ tetffi
was van een aanJtomeling op letterkundig gebied, en dat het naar ctiena
meening naar diens bescheiden meening natuurlijk een bestaande
leemte aanvulde in onze vertaalliteratuur.
Het werkje werd gunstig ontvangen en de bladen waren eenstemmig
in den lof voor de fraaie uitvoering en den billijken prijs van vijf ea
twintig cents. Vooral trof het chocolade-kleurig omslag de aandacht der
critici.
Een hunner zeide zelfs:
Allen die hart hebben voor ome vertaal-literatuur, sallen met ve
lgenocgen deze eerste lettervrucht ter hand nemen van den Heer Bombono.
Wy belioorcn geenszins tot hen, die allyd willen vitten. Neen, de taak
der kritiek is in de eerste plaats te ici/zen op liet goede. En van dit
standpunt der waardeering gesien uit het oogpunt der deugdelijke oude
school, begroeten wij op het gebied der belletrie met ingenomenheid het werkje
wan Gocthe's vertaler.
Hebben wij aldus op het sohoone van zijn arbeid gewezen, gaarne laten
wij aan anderen over, er de vlekjes in te vinden, die hun naijverige oogen
ook zeker hier wel zullen ontdekken."
Men kan geen Hollandsch tijdschrift of dagblad ter hand nemen, zonder
het voorbeeld van kritiek als deze aan te treffen. De Heer Paap heeft
wel gedaan met zijn model getrouw na te bootsen; met genoegen mist
men hier sporen van geforceerde grappigheid en de kromme sprongen
eener fantazie, die in het geheele boekje vruchteloos tracht een vlucht
te nemen.
In dezen trant biedt schier elke bladzijde teekenen aan van het ramp
zalige der gedachte, eenige denkbeelden en meeningen het licht te doen
zien, in den kunstvorm der satire. Het gevolg is geweest, dat zij een vul
gair en onbeduidend aanzien vertoonen, en derhalve hunne beteekenia
jammerlijk kwijt gaan.
Het bestek laat nog slechts enkele aanhalingen toe:
Prof. Lozki had diep geput uit de bronnen, en zijn werk was zoo grondig,
zoo grondsoppkf, dat de reuk er van voldoende was om de studenten een
moeraskoorts te bezorgen, 't Was dan ook gean wonder, dat ze op de
examens zaten te ylen, als er gesproken werd van Eomeinsch Hecht.
Wio schitterend ylde, kreeg cum laude."
Over de waardeering van het spel met de begrippen diepe bronnen"
en grondig werk" kan men verschillen, maar ik geloof dat er maar n
woord bestaat om den toon der beide laatste zinsneden aan te duiden:
het is zwetsen; het is de toon van iemaud, die niet bedacht heeft wat
men al in zijn mars dient te voeren, om in het ogenbaar eenig geloof
te vinden.
En men noeme het niet onredelijk, den satiricus op deze wijze aan zijn
woord te houden. Het is hier de Heer Paap, die Kijne meening te kennen
geeft in. zaken, waarover het publiek hem nog niet het recht heeft gege
ven to oordooien. Weinigen zal het belang inboazeraen hem te hooren;
nog minder Ea) men hem geloovon. Hier inderdaad ware de novelle" op
lutru pLiats geweest; hier had de schrijver zich niet niets minder mogen
tevred, n stellen daa m ut het tafereel der dwaasheden, die hij nu in eenige
uit een satiriek oogpunt onbeduidende phrases, aan onze minachting poogt
over to leveren.
Voorbeelden van tekortkomingen als deze bevatten bladzijden 11 en 12,
waar de auteur gewaagt van het tijdschrift De Inktkoker, de glorie van
Glanco en het omgaan der Borboco's:
Om kiem bij te zetten aan zijn naam richtte hij verder tijdschriften
op. Daarin was hij een w.iar genie. Had hij het plan den
maandelijkschen misdruk van ons gezegend vaderland met een misdruk te verrijken,
dan bedacht hij slim als hij was een nieuwe leus" of vlag". Met
het geprijk en gewapper daarvan lokte hij eenigo der hommes en place
en het tijdschrift ging de wereld in met op het titelblad de woorden:
Hoofdredacteur: Glauco Bombono.
De eigenlijke roeui van den heer Bombono dateert evenwel van den
dag waarop hij voor het eerst De Inktkoker uitgaf, zijn letterkundig
weel.blad.
In een prospectus had hij gezegd, dat, hij daarin zoa kijken uit het
oogpunt der waardeering en dat er onder zijn vlag" geen onnoodig ge
vit zou plaats hebben.
Aan deze leuze" bleef hij getrouw en nimmer liet een vervolgde op
het gebied der belletrie te vergeefs den kreet hooren:
A la rescoussc, Glauco Bombono!
Zoo werd hij weldra de Heiland en Zaligmaker van allen, die als aan
geschoten hazen rondkruipen aan den voet van den Heiicon, en dit corps
van kreupelen en lammen begroette uit dankbaarheid hun Verlosser met
den titel: Glauco Bombono, de letterkundige."
Ieder, die met den toestand onzer belletrie bekend is, zal geen moeite
hebben deze schets in zijne gedachte aan te vullen en den pseudoniem
to vertalen. Maar waartoe dit ordinaire proza, hier een plaats gegeven?
De minachting voor de lammen en kreupelen wordt er waarlijk niet
door gerechtvaardigd.
(Slot volgt.)
Juli '84. F. van der Goea.
(1) Amsterdam, bij Wilins £ Co.
3) Hier en elders is de cursioTecïing van steller dezes.
L. LEEFSON, Voor onsen Jckinen! een bui
deltje fabeltjes. Roeselaere, Da Seyn^
Verhougstrate.
Indien slechts drie of vier fabeldichters den toets der eeuwen doorstaan
nebben, en ieders vonden voor meer dan de helft van die zijner voorgan
gers nagevolgd waren, is dit wel een bewijs hoe buiteugewoon deeischea
van het schijnbaar zoo eenvoudige genre zijn. Het mag dan ook een ver
blijdend verschijnsel heeten, wanneer van de vijftig fabelen die de heer
Leefsou geeft, zeker een dertigtal niet ten eenenmale verwerpelijk en zelfa
een -drie- of viezfea.1 bepaadd eene aanwinst voor de kinderliteratuur kun
nen .genoemd «arde». Er iielieart afljo^sel Jtet e,eae jggfle iabel, zs$& ai