Historisch Archief 1877-1940
369
DE A M STERDAM M ER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
weken achtereen naar de examenzalen in de provinciale hoofdsteden trek
ken, zonder dat er iemand notitie van neemt, behalve de er bij betrok
kenen en de logementhouders van 2en, 3en of minderen rang; onder die
menigte candidaten voor de akte van onderwijzer of onderwijzeres zijn
niet alleen de aanstaande opvoeders van wat men ons volk" noemt,
daaronder is ook de toekomstige onderwijzer van uw veelbelovend zoontje
of kleinzooBtje, de gouvernante uwer dochter. Gij weet wellicht reeds
bij ondervinding hoe moeilijk het is de kinderen te leiden en tot iets"
te vormen! In den tegenwoordigen tijd natuurlijk: mijn onderwerp heeft
ook de verdienste der actualiteit!
' De lezer zal nu wel inzien dat mijn onderwerp er een is! Och, dat nn
de chroniqueur en zijn verlegenheid nog bestond of dat hij mij zijn pen
gelegateerd had! Dan leefde ik niet onder den druk van een die zich bi)
een behandeling of verhandeling moet bepalen!
' Van de wet van 1857 is Men begonnen veel goeds te zeggen... l na
laar dood! Een machtige fractie van Men beweert vooral de scorpioenen
en andere leelijke dingen van Rebabeam te voelen, nu zij Salomo
doodgeagiteerd heeft! Nu, die wet had haar bijzondere deugden, de regeling
der examens o.a. haar eigenaardige voordeelen:
Het afnemen der examens was toen opgedragen aan een commissie,
gevormd uit schoolopzieners. Deze waren en werkten gedurende vier
of meer weken samen, steunden elkander, lichtten elkander voor, zoodat
er een zekere homogeniteit kon ontslaan. De gesprekken, buiten de
examennren gevoerd, konden een flanwen indruk verscherpen, een
onjuisten verbeteren en de beoordeeling van een candidaat dichter bij de
waarheid brengen. Hoorde ik het laatst nog niet in sommige commissien
voor de hoofdakte de Bredasche o.a. prijzen dat zij gedurende al
de examenweken voortdurend prettig samenleefde, zelfs samenwoonde?
Die regeling had echter ook schaduwzijden, donkere schaduwzijden:
Ongerymd is het toch het examineeren op te dragen aan mannen, die
noch door hun werkkring, noch door hun studie, vertrouwd zijn geworden
met de bijzonderheden der onderwijzersstudie en die toch door de benoe
ming tot schoolopziener, het schoolbezoek, noch de studie van een
leerbcefc er zoo konden ingewijd raken, dat de kunst goed te vragen en te
onderscheiden, hen gewerd. Talrijk waren dan ook de treurige aardig
heden, tot troost der gedropenen" verteld o. a. van den schoolopziener,
die in het vergelijken van twee provinciën vergelijkende aardrijkskunde
zog, van een ander, die altijd het stokpaardje der verschillende tweede
naamvallen bereed, van een derde, die een lijstje met vragen en daar
achter aangeduide antwoorden vóór zich had, eindelijk van meer dan een,
van wie gold, wat een deugniet naar aanleiding van zekere kennis, die
noch voor de school, noch voor de vorming der onderwijzers van waarde
was, in Het Schoolblad schreef: De candidaat leert het voor het examen
om het onmiddellijk daarna weer te vergeten; de schoolopziener leert het
eveneens om .... het vóór een volgend examen weer te leeren! Zij zitten
hoogernstig vragende en antwoordende tegenover elkander, zonder in
lachen uit te barsten over de comedie, die zij spelen".
Die regeling was dus een plaag voor de schoolopzieners en een ramp
voor studie, die tot africhting werd. Een goede daad van den Wetgever
was het daar n eind aan te maken. Voor de hoofdacte kwam een exa
men-commissie, bestaande uit deskundigen; voor de hulpacte een com
missie van schoolopzieners, bijgestaan door deskundigen. Verdient het
eerste allen lof, het laatste moet halfwerk hceten. Want, wat zien wij
gebeuren?
Voorzitter is meestal een districtsschoolopziener, indertijd benoemd om
dat hjj geschikt scheen voor het hanteeren van het zwaard der Wet",
wiens kennis van onderwtjzersstudie c.a. bezwaarlijk meer kan zijn dan
een compilatie van hetgeen tijdschriften en bladen verspreid aanbieden,
hoogst zelden getoetst aan ervaring.
Verder bestaat de commissie uit arrondissemcntsschoolopzieners, in
den regel ook zeer bekwame mannen, maar van wie in sterkere mate
geldt wat van hun voorzitter g zegd is. Die commissie regelt de wijze,
waarop het examen zal afgenomen worden, d. w. z. maakt den rooster
van werkzaamheden, benoemt de deskundigen.... regelt dus alleen het
niUrlijTte van het examen. Het innerlijke ligt in de handen der deskun
digen, benoemd zonder dat vooraf hun een verklaring van beginselen"
gevraagd is, zonder dat de commissie zich vooraf overtuigd heeft wat
bij hare mindere bevoegdheid in deze te oordeelen trouwens moeilijk is
dat der deskundigen opvatting van 't zoo ruime programma, zijn
waardeeriug enz. enz goed genoemd mag worden. Dat verschil van opvatting
en waardeering mogelijk is blijkt telkens. Vergelijk o. a. het percentage
der geslaagden bij 't voorjaarsexamen in de verschillende provinciën, dat
wat de mannelijke candidatea aangaat, in Overijsel 79, in Utrecht 75 en
in Gelderland 34 is.
? Zetelt nu in het jeugdige Geldersche hersenmerg zooveel minder kracht
dan in dat van Overijsel's of Utrecht's zonen? Heeft Gelderland niet even
goede normaalscholen? Of moet de oorzaak gezocht worden in verschil
van waardeering ? Wat A zeer goed noemt, heet bij B. goed en wellicht
bij C vrij goed. Of in verschil in opvatting van 't paogramma? Terwijl
da eene deskundige voor Nederlandsche taai een onderzoek instelt naar
hetgeen U en velen en ook ik onder taalkundige ontwikkeling verstaan
en wat het programma er onder rekent te behooren, kan een ander veel
gewicht hechten aan bekendheid met de regels voor de spelling" (*) en
meer ballast, die, vermoed ik, zelfs de Redactie van dit blad overboord
heeft laten vallen zoodat zij zelfs op 't examen een 4 (=r onvoldoende)
Voor lief zou moeten nemen.
Of ik nu geen recht had van beginselen" te spreken?
Ware het nu slechts, dat de deskundigen tijdens het examen onderling
of met de schoolopzieners samen leefden, d. i. van gedachten wisselden l
Och neen! De deskundigen zitten uren achter elkander te examineeren,
terwijl de schoolopzieners als bijzitters toehooren en mede beoordeelen.
Hebben zjj hun werk gedaan, dan leveren zjj hun puntenlijst in en snellen
naar (rein of tram. Wat zouden zij ook andera? De commissie verzamelt
de punten en beraadslaagt en wel met opzettelijke uitsluiting der des
kundigen (zie Het Sclwoïblad van 16 Juni) over toelating of afwijzing.
Hoe die vaststelling der punten mogelijk is, schijnt mij een raadsel. Exa-,
minator en bijzitter kennen elkanders beginselen niet, hebben geen tjjd
van gedachten te wisselen, want de klokslag die het einde van 't examen
van den eenen candidaat aankondigt, wijst het begin van 't onderzoek
voor een ander aan. Hoe nu als bij 't verzamelen der punten bljjkt dat
de schoolopziener een hooger of lager cijfer dan de reeds vertrokken
deskundige heeft opgeteekend? De schoolopziener, die zich den geheelen
langen dag vlijtig en ernstig met het vervelende, eentonige to snoeren
heelt bezig gehouden, mag toch wel bij zijn eigen cijfers zweren. Hoe
dan? Het gemiddelde nemen, zegt gij. Maar dat is een cijfer, door geen
van beide goedgekeurd.
Het treurige van de zaak is, dat iedere misslag der examencommissia
of deskundigen neerkomt op de lagere school en op zoo menig braaf,
werkzaam gezin, gedrukt door uitgaven voor een zoon, dien men om zijn
veelbelovenden aanleg niet op zijn twaalfde of dertiende jaar productief
wilde maken en voor wien men zich nu nog langer opofferingen moet
getroosten.
Het geneesmiddel is hetzelfde als dat de minister heeft aangewtnd voor
de hoofdonder wijzers-examens:
Ontsla de schoolopzieners van hun vervelende taak, dagen achter el
kander toehoorder te zijn en alleen het uiterlijke van het examen te
regelen, benoem een commissie van deskundigen, die weken
achterelkander samen zijnde en bij elkander als bijzitter optredende, elkander
tot klaarheid zullen helpen, komen over wat moeilijk, wat gemakkelijk
is, over wat hoog, wat laag moet aapgeslagen worden.
De school, de belangen der 2600 adspiranten eijschen het en de schat
kist lijdt er niet bij.
Wil de Minister daarbij nog de examencommissiën uitnoodigen telkens
een verslag in te zenden als dat de Bredasche Commissie uit eigen be
weging, de andere op zijn vraag zonden, dan wordt er samenwerking
tusschen examinatoren en normaalonderwijzers, harmonie tusschen
opleidings- en examentheorie mogelijk, terwijl de gebreken van 't examen»
program daardoor onschadelijk gemaakt of door publieke bespreking
verdreven worden, II.
Waarom schrijft gij leeren met twee en lezen met n e l Waarom stolen met n o?
enz. Ik beloof den Lezer een 10, alïhij 't vlot zegt.
MILITAIRE ZAKEN.
EENE BLADZIJDE UIT DE JONGSTE GESCHIEDENIS VAN ONZE
LEVENDE STRIJDKRACHTEN. «~
Ruim dertien jaren zijn thans voorbijgegaan seJert het geluid der
Fransche en Duitsche vuurmonden over de velden van Oostelijk Frankrijk
weerklonk.
Kort maar hevig was de worstelstrijd, die in de gedenkwaardige jaren
'70 en '71 werd gestreden tusschen twee volken, welke elkander sinds
eeuwen een onverzoenlijken haat schijnen gezworen te hebben.
In angstige verwachting, van wat de naaste toekomst brengen zou,
sloeg het oude Europa deze nieuwe beroering gade. Wie kon in dezen
bangen tijd bepalen, hoever de oorlogsfakkel zijn rood schijnsel nog zou
werpen ?
Onder de natiën, die, meer dan andere, in spanning den afloop van
deze bloedige wereldgebeurtenis verbeidden, behoorde ook het
Nederlandsche volk. Door den langen vrede in slaap gewiegd, werd Neder»
land in den korten tijd van vier jaren voor de tweede maal met ruwe
hand gewekt en er aan herinnerd, dat een volk hetwelk prijs stelt op
zijne Staatkundige onafhankelijkheid, op het behoud van zijn zeden, zijn
gewoonten en bovenal van zijn duurgekochte en zoo zeer gewaardeerde
vrijheid, meer dan geldelijke, ook persoonlijke offers moet veil hebben.
Met ongekenden haast, zoo niet met overhaasting, werden alle
beschik"bare strijdkrachten opgeroepen, en, gedurende twee maanden stond de
Nederlandsche strijdmacht gereed, of liever bereidde zij zich voor om elke
aanranding der Staatkundige vrijheid met de wapens in de hand te keeren.
Gewichtige tijd van spanning, waarin menigeen met beklemd hart ds
toekomst inzag en toch niet vermoedde, hoe na ook wij aan den strijd
stonden! Maar gelukkig zoover kwam het niet. Voor Nederland bepaalde
zich de machtsontwikkeling slechts tot een kostbare proef, die den staat
ruim 4 millioen gulden kostte en aan het Nederlandscho volk de pijnlijke
zekerheid schonk, dat zijn weerbaarheid in hoogst gebrekkigen staat
verkeerde.
Die toestand was ernstig, men verlangde onbewimpeld de waarheid to
vernemen. Nu, aan openhartigheid ontbrak het waarlijk niet. Met snij
denden ernst werd in de Tweede Kamer, bij de behandeling der
Oorlogsbegroeting voor het dienstjaar 1871, door de Commissie van Rapporteurs
de toestand bloot gelegd. Alle gebreken van het leger werden opgesomd,
breed uitgemeten en samengevat tot n groote grief tegen het toen
malige legerbestuur. Het scheen wel, alsof men niet begreep, dat dit
bestuur bezwaarlijk kon boeten voor al de tekortkomingen der voriga
regeeiÏDgen, maar bovenal voor de zoo laakbare lauwheid der natie, in
alles waar het militaire zaken betreft.
Het liet zich verwachten, dat, na de treurige ervaring in '70 opgedaan,
de achtereenvolgende regeeringen al het mogelijke in het werk zouden
stellen, om het geheele militaire raderwerk te reorganiseeren en te breken
met den slentergang, die tot dusverre gevolgd was.
Werkelijk zat de regeering niet stil. Wie de lijst der verbeteringen, ia
het laatste 10-tal jaren ingevoerd, onbevooroordeeld en met zaakkennis
raadpleegt, moet erkennen, dat veel ia verricht, om onze weerbaarheid in
een beter spoor te sturen.
Boven aan de lijst dier verbeteringen staat zonder eenigen twijfel de
regeling van ona vestingstelsel, vastgesteld by de vret van 13 April