Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER,
Nog slechts weinige jaren en Nederland mag met recht wijzen op
een verdedigingsstelsel, sterker dan dat van e.enige Europeesche mogend
heid, dat niet anders dan een gewichtigen steun kan verschaffen, zelfs
tegen een o ver machtigen aanrander.
Dan volgt een lange reeks van verbeteringen in de uitrusting en orga
nisatie der onderdeelen van de levende strijdkrachten. Hervormingen zijn
aangebracht in de samenstelling van den generalen staf, de ictendauce,
den geneeskundigen dienst, het magazijnstelsel, htt treinvvczen, den
veldtelegraaf en het torpedowezen. Van niet minder gewicht zijn de wijzi
gingen in de bewapening en de oefening der troepen. Talrijke nieuwe en
vernieuwde inatructiën en voorschriften, waaronder vooral dio betreffende
de mobilisatie des legers werden in liet leven geroepen, opdat een ieder
zooveel mogelijk op de hoogte van zijn taak zou zijn. Eindelijk weid de
?toestand van het lager kader en van den soldaat verbeterd. Hoeveel er
ook voor een vlijtige hand nog overblijft op dit gebied, wij hebben rede
nen tot tevredenheid.
Geheel anders echter is het gesteld met de samenstelling en de getal
sterkte onzer levende strijdkrachten. Waren deze in '70 gebrekkig, zij zijn
het thans niet minder, nu alles om ons heen is vooruitgegaan en alleen
Nederland en Belgiënog met merkwaardige vasthoudendheid zich aan het
bestaande vastklampen. Onze strijdkrachten eischen jeugdig en frisch
bloed:; geen bepalingen of reglementen, hoe uitstekend zij ookzijn mogen,
Z\jn in staat om nieuw leven te brengen in een verouderd organisme.
Eerst als ook de beschaafde elementen in de gelederen des legers hebben
plaats genomen, dan zal de natie belangstelling gaan koesteren voor zijn
defensiewezen, dan zal de breede en diepe kloof die nog altijd tusschen
leger en volk bestaat, worden weggenomen.
Aan pogingen om het grootsche beginsel van den persoonlijken dienst
plicht te doen zegevieren, heeit het, vooral van de zijdo van het leger, niet
ontbroken. De oprichting en werking van het Antidienstvervangingsbond
met z\jn voormaligen ridderlijken voorzitter, den oud-Minister graaf van
Limburg Stirum; de pelgrimstochten, ondernomen door verdienstelijke
mannen in het leger, waaronder vooral de kapitein van Tuerenhout, heb
ben ongetwijfeld iets bijgedragen, om het ijs te doen breken; maar haar
werking was te beperkt. Ook het oorlogsbestuur had den moed tweemalen
achtereen wetsontwerpen in te dienen, waarin de afschaffing der
dienstvervanging werd gehuldigd; wij weten echter met welken uitslag.
Maar al te duidelijk bleek, vooral na verwerping van de ontwerpen
van '72 en '73, dat de bodem nog niet genoeg bearbeid was, om de vrucht
tot rijpheid te brengen. De weerzin tegen de vervulling van den
militairstaatsburgerlijken plicht, was sterker dan alle gevoelens van billijkheid
en vaderlandsliefde. Die weerzin kan alleen overwonnen worden door
wederzydsch verkeer, wederzijdsche waardeering van het burgerlijk en
liet militair element. Daarom had het oorlogsbestuur de toenadering
gemakkelijk moeten maken door de bevordering van het lager onderwijs
in het leger, door een minder afgezonderde opleiding tot den officiersrang,
en door bevordering van de oefening1 in den wapenhandel aan de hoo
gere burgerscholen en de gymnasia. De school is een machtige bondge
noot, vooral in ons land, waar zij bijna tegenwoordig bijua oppermachtig
den scepter zwaait. Zij kan oneindig veel voor het leger doen; van
hare hulp had daarom de regeering zich moeten verzekeren. Nog is het
niet te laat. Waar de maatschappelijke belangen zoo nauw verbonden
ziju, niet de militaire, daar is ook thans nog een voldoende reden aanwe
zig, om de hand tot een vriendschapsverbond uit te strekken. De midde
len tot het sluiten van zulk een verbond zijn door ons, wat de opleiding
tot officier en het lager onderwijs in het leger betreft in dit Weekblad
reeds vroeger behandeld. (Weekblad van 23 en 30 September '83 en van
11 Mei '84).
Met bovenstaande gegevens schijnt ook het raadsel opgelost waarom,
van de wetsontwerpen \an '64 en '65, '67, '69, '72, '77 en 81, voor zoover
Zij Kamer bereikt hebben, de bepalingen, die aan de schutterij een
hoogeren graad van bruikbaarheid zouden gegeven hebben, afstuitten op
op den onwil der Volksvertegenwoordiging. Noch de indeeling van mili
taire officieren, noch de gecombineerde oefeningen der schutterij met het
leger, noch de vordering van eischen van bekwaamheid voor de
schutterofficieren konden genade vinden in de oogen dier vertegenwoordiging.
Het was of ij begreep, dat deze maatregelen, zonder tot het gewenschle
doel te voeren, de voorloopers zouden zijn van groote moeilijkheden, die
ten slotte moesten leiden tot een radikale wijziging van de samenstelling
onzer levende strijdkrachten. Die maatregelen hadden maar al te zeer
de volslagen onbruikbaarheid van de schutterij aan den dag gebracht en
militaire Jasten op de schouders geworpen van een burgerwacht, die deze
niet had kunnen torschen.
Maar ook de regeering nam hare taak, hervorming der schutterij met
weinig ernst op. Ondanks dat artikel 37 van de sclratterijwet van '27
voorschrijft: de schutterijen zullen met geweren van het zelfde kaliber
als bij -het leger worden bewapend," werd eerst in '83 door de tegen
woordige .Regeering uitvoering aan deze bepaling gegeven. Van de uit
rusting der schutterij met kapotten, ransels en pionniergereedjchap is
nooit sprake geweest. Bepalingen omtrent de voorziening in het onder
goed der manschappen bij eventueele mobilisatie werden in geen der
ontwerpen aangetroffen.
Uit het bovenstaande blijkt voldoende, hoe leger noch schutterij, met
betrekking tot hun samenstelling aan de matigste eischen eener goedo
legermacht voldoen. Gelukkig begint dit denkbeeld thans meer en meer
baan te breken. Den oud-Minister den Beer Poortiigael komt voor ean
niet geringe mate de eer en de verdienste toe, den weg tot een radikale
wjjziging op dit gebied te hebben aangewezen. Aan zijne beide geschrif
ten :. De Noodzakelijkheid tot Grondwetsherziening voor de Defensie"
en Grondwetsherziening urgent vooral voor de Defensie" danken wij
vooral de richting die voor Hoofdstuk Defensie is ingeslagen, bij het samen
stellen van het Rapport door de commissie, benoemd ter voorbereiding
van de Grondwetsherziening, liet is als of die Commissie bij haren
ar369
beid het oog heeft gevestigd gehad op de voorstellen van den Oud-Mi
nister.
Zooals bekend is, is men algemeen van gevoelen, dat Grondwetsherzie
ning niet stipt noodzakelijk is voor een goede regeling onzer levende
strijdkrachten, doch dat die herziening den wetgever van vele knellende
banden zal bevrijden, waardoor zijn taak aanmerkelijk gemakkelijker zal
worden gemaakt. De commissie heeft zich daarbij op een ruim standpunt
geplaatst. Met weglating van alle bepalingen van de bestaande Grondwet,
omtrent loting, leeftijd van indiensttreding, duur der oefeningen; over de
splitsing der strijdkrachten in vrijwilligers, militie en schutterij bepaalt
artikel 181 van het ontwerp-gewijzigde Grondwet eenvoudig: Er is een
zee- en landmacht, bestaande uit vrijwilligers en dienstplichtigen. De wet
regelt den verplichten krijgsdienst. Zij regelt ook de verplichtingen op
Ie leggen aaa hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren." Daar
mede ij tevens gebroken met tweeërlei wapenmacht, een leger van vrij
willigers en een uit militie samengesteld.
Ook in andere opzichten heeft de commissie hare taak ruim opgevat.
Volgens avtikel 180 van meergenoemd ontwerp kan men ook nog op een
andere \vijzo zijne militaire diensten aan het Vaderland bewijzen dan
door het dragen der wapens, zooals art. 177 van de bestaande Grondwet
voor ieder Nederlander voorschrijft. Daardoor kunnen van elks bijzon
dere geschiktheid gebruik gemaakt worden en behoeft een geneesheer,
ingenieur of telegrafiat er niet langer met het geweer op schouder te
staan. Hierdoor wordt gebroken met alle noodelooze militaire oefeningen,
waardoor winst aan tijd en geld wordt verkregen, tijd voor het individu,
geld voor den Staat.
Do bepalingen in art. 187 van het ontwerp, omtrent den staat van
oorlog en beleg, moeten grondwettig worden vastgesteld. Ook daarin brengt
ons liet ontwerp een groote schrede verder.
Slechts in n opzicht hadden wij gewenscht, dat de commissie een
audcre zienswijze ware toegedaan, en wel met betrekking tot den inhoud
van art. 182 van het ontwerp, bepalende, dat, de dienstplichtigen te
land «iet dan met hunne toestemming buiten Europa worden gezonden".
Indien dit artikel zoodanig gesteld ware, dat aan den wetgever de gele
genheid geschonken werd, om in buitengewone gevallen een voordracht
te doen tot liet uitzenden van een deel der militie buiten Europa, dan
zou liet leger in Indio in den uitersten nood nog kunnen rekenen op hulp
uit Nederland. Hoeveel waarde wij intusschen ook aan een dergelijke
wijziging hechten, verklaren wij gaarne, dat de aanneming van het ontwerp,
zooals hut daar ligt met betrekking tot de defensie een zegen voor het
land zou zijn. Geen ontwerp is beter in staat om de stabiliteit der Grond
wet te bevorderen en daardoor den eerbied voor onze hoogste staatswet
te handhaven; geen ontwerp geeft meer gelegenheid om de reorganisatie
onzer levende strijdkrachten op de ruimste schaal uit te voeren. Wij
stellen ons voor, zulk een reorganisatie, gegrond op het ontwerp en op
hetgeen ons deze bladzijde uit de jongste geschiedenis van onze levende
strijdkrachten heeft geleerd, meer van nabij te beschouwen en aan het
oordeel van de lezers van dit blad te onderwerpen.
Cambreaux.
Haar het Noorsch.
VAN
L. 13 I L. L I JV Gr.
Boven de winkeldeur las men in groote vergulde letters op een
donkerblauwen achtergrond het opschrift:
FERNANDA OBARTH,
in Borduurwerken, enz, enz.
En er was ook inderdaad heel wat meer in den winkel te vin
den dan borduurwerk.
Yoor de vensters prijkten in de meest schilderachtige verschei
denheid vergulden kopjes en porseleinen vazen, portemonnaies en
parfumerieën, terracotta-beeldjes en galanterieën, poppen, arlekijns,
guttapercha ballen en groote glazen bekers vol knikkers.
Daarom vond men ook steeds een bewonderende schaar van het
aankomend geslacht met den vinger in den mond, en de neuzen
tegen de vensterglazen gedrukt, voor juffrouw Obarth's woning.
Een houleu trapje leidde van het trottoir naar het heiligdom,
den winkel, die er recht zindelijk en keurig uitzag. Da kasten
waren vol met galanterieën, speelgoed en wol, vooral wol in allerlei
kleuren en soorten, dat in pakken naar de verschillende nuancee
ringen gerangschikt lag.
Een deur voerde tot het allerheiligste, de huiskamer van de
eigenares. Het was een gezellige karner met een rood tapijt en
met rood trijp bekleede meubels. Voor de vensters stonden fraaie
planten in potten, die met sneeuwwit papier bedekt waren; en
het schrijftafeltje, de console onder den spiegel en de tagère in
den hoek van het vertrek waren als overladen met snuisterijen
en portretten.
Aan de zoidering hijig een lichtkroon met rose gaas omgeven,