De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 20 juli pagina 8

20 juli 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, Nog slechts weinige jaren en Nederland mag met recht wijzen op een verdedigingsstelsel, sterker dan dat van e.enige Europeesche mogend heid, dat niet anders dan een gewichtigen steun kan verschaffen, zelfs tegen een o ver machtigen aanrander. Dan volgt een lange reeks van verbeteringen in de uitrusting en orga nisatie der onderdeelen van de levende strijdkrachten. Hervormingen zijn aangebracht in de samenstelling van den generalen staf, de ictendauce, den geneeskundigen dienst, het magazijnstelsel, htt treinvvczen, den veldtelegraaf en het torpedowezen. Van niet minder gewicht zijn de wijzi gingen in de bewapening en de oefening der troepen. Talrijke nieuwe en vernieuwde inatructiën en voorschriften, waaronder vooral dio betreffende de mobilisatie des legers werden in liet leven geroepen, opdat een ieder zooveel mogelijk op de hoogte van zijn taak zou zijn. Eindelijk weid de ?toestand van het lager kader en van den soldaat verbeterd. Hoeveel er ook voor een vlijtige hand nog overblijft op dit gebied, wij hebben rede nen tot tevredenheid. Geheel anders echter is het gesteld met de samenstelling en de getal sterkte onzer levende strijdkrachten. Waren deze in '70 gebrekkig, zij zijn het thans niet minder, nu alles om ons heen is vooruitgegaan en alleen Nederland en Belgiënog met merkwaardige vasthoudendheid zich aan het bestaande vastklampen. Onze strijdkrachten eischen jeugdig en frisch bloed:; geen bepalingen of reglementen, hoe uitstekend zij ookzijn mogen, Z\jn in staat om nieuw leven te brengen in een verouderd organisme. Eerst als ook de beschaafde elementen in de gelederen des legers hebben plaats genomen, dan zal de natie belangstelling gaan koesteren voor zijn defensiewezen, dan zal de breede en diepe kloof die nog altijd tusschen leger en volk bestaat, worden weggenomen. Aan pogingen om het grootsche beginsel van den persoonlijken dienst plicht te doen zegevieren, heeit het, vooral van de zijdo van het leger, niet ontbroken. De oprichting en werking van het Antidienstvervangingsbond met z\jn voormaligen ridderlijken voorzitter, den oud-Minister graaf van Limburg Stirum; de pelgrimstochten, ondernomen door verdienstelijke mannen in het leger, waaronder vooral de kapitein van Tuerenhout, heb ben ongetwijfeld iets bijgedragen, om het ijs te doen breken; maar haar werking was te beperkt. Ook het oorlogsbestuur had den moed tweemalen achtereen wetsontwerpen in te dienen, waarin de afschaffing der dienstvervanging werd gehuldigd; wij weten echter met welken uitslag. Maar al te duidelijk bleek, vooral na verwerping van de ontwerpen van '72 en '73, dat de bodem nog niet genoeg bearbeid was, om de vrucht tot rijpheid te brengen. De weerzin tegen de vervulling van den militairstaatsburgerlijken plicht, was sterker dan alle gevoelens van billijkheid en vaderlandsliefde. Die weerzin kan alleen overwonnen worden door wederzydsch verkeer, wederzijdsche waardeering van het burgerlijk en liet militair element. Daarom had het oorlogsbestuur de toenadering gemakkelijk moeten maken door de bevordering van het lager onderwijs in het leger, door een minder afgezonderde opleiding tot den officiersrang, en door bevordering van de oefening1 in den wapenhandel aan de hoo gere burgerscholen en de gymnasia. De school is een machtige bondge noot, vooral in ons land, waar zij bijna tegenwoordig bijua oppermachtig den scepter zwaait. Zij kan oneindig veel voor het leger doen; van hare hulp had daarom de regeering zich moeten verzekeren. Nog is het niet te laat. Waar de maatschappelijke belangen zoo nauw verbonden ziju, niet de militaire, daar is ook thans nog een voldoende reden aanwe zig, om de hand tot een vriendschapsverbond uit te strekken. De midde len tot het sluiten van zulk een verbond zijn door ons, wat de opleiding tot officier en het lager onderwijs in het leger betreft in dit Weekblad reeds vroeger behandeld. (Weekblad van 23 en 30 September '83 en van 11 Mei '84). Met bovenstaande gegevens schijnt ook het raadsel opgelost waarom, van de wetsontwerpen \an '64 en '65, '67, '69, '72, '77 en 81, voor zoover Zij Kamer bereikt hebben, de bepalingen, die aan de schutterij een hoogeren graad van bruikbaarheid zouden gegeven hebben, afstuitten op op den onwil der Volksvertegenwoordiging. Noch de indeeling van mili taire officieren, noch de gecombineerde oefeningen der schutterij met het leger, noch de vordering van eischen van bekwaamheid voor de schutterofficieren konden genade vinden in de oogen dier vertegenwoordiging. Het was of ij begreep, dat deze maatregelen, zonder tot het gewenschle doel te voeren, de voorloopers zouden zijn van groote moeilijkheden, die ten slotte moesten leiden tot een radikale wijziging van de samenstelling onzer levende strijdkrachten. Die maatregelen hadden maar al te zeer de volslagen onbruikbaarheid van de schutterij aan den dag gebracht en militaire Jasten op de schouders geworpen van een burgerwacht, die deze niet had kunnen torschen. Maar ook de regeering nam hare taak, hervorming der schutterij met weinig ernst op. Ondanks dat artikel 37 van de sclratterijwet van '27 voorschrijft: de schutterijen zullen met geweren van het zelfde kaliber als bij -het leger worden bewapend," werd eerst in '83 door de tegen woordige .Regeering uitvoering aan deze bepaling gegeven. Van de uit rusting der schutterij met kapotten, ransels en pionniergereedjchap is nooit sprake geweest. Bepalingen omtrent de voorziening in het onder goed der manschappen bij eventueele mobilisatie werden in geen der ontwerpen aangetroffen. Uit het bovenstaande blijkt voldoende, hoe leger noch schutterij, met betrekking tot hun samenstelling aan de matigste eischen eener goedo legermacht voldoen. Gelukkig begint dit denkbeeld thans meer en meer baan te breken. Den oud-Minister den Beer Poortiigael komt voor ean niet geringe mate de eer en de verdienste toe, den weg tot een radikale wjjziging op dit gebied te hebben aangewezen. Aan zijne beide geschrif ten :. De Noodzakelijkheid tot Grondwetsherziening voor de Defensie" en Grondwetsherziening urgent vooral voor de Defensie" danken wij vooral de richting die voor Hoofdstuk Defensie is ingeslagen, bij het samen stellen van het Rapport door de commissie, benoemd ter voorbereiding van de Grondwetsherziening, liet is als of die Commissie bij haren ar369 beid het oog heeft gevestigd gehad op de voorstellen van den Oud-Mi nister. Zooals bekend is, is men algemeen van gevoelen, dat Grondwetsherzie ning niet stipt noodzakelijk is voor een goede regeling onzer levende strijdkrachten, doch dat die herziening den wetgever van vele knellende banden zal bevrijden, waardoor zijn taak aanmerkelijk gemakkelijker zal worden gemaakt. De commissie heeft zich daarbij op een ruim standpunt geplaatst. Met weglating van alle bepalingen van de bestaande Grondwet, omtrent loting, leeftijd van indiensttreding, duur der oefeningen; over de splitsing der strijdkrachten in vrijwilligers, militie en schutterij bepaalt artikel 181 van het ontwerp-gewijzigde Grondwet eenvoudig: Er is een zee- en landmacht, bestaande uit vrijwilligers en dienstplichtigen. De wet regelt den verplichten krijgsdienst. Zij regelt ook de verplichtingen op Ie leggen aaa hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren." Daar mede ij tevens gebroken met tweeërlei wapenmacht, een leger van vrij willigers en een uit militie samengesteld. Ook in andere opzichten heeft de commissie hare taak ruim opgevat. Volgens avtikel 180 van meergenoemd ontwerp kan men ook nog op een andere \vijzo zijne militaire diensten aan het Vaderland bewijzen dan door het dragen der wapens, zooals art. 177 van de bestaande Grondwet voor ieder Nederlander voorschrijft. Daardoor kunnen van elks bijzon dere geschiktheid gebruik gemaakt worden en behoeft een geneesheer, ingenieur of telegrafiat er niet langer met het geweer op schouder te staan. Hierdoor wordt gebroken met alle noodelooze militaire oefeningen, waardoor winst aan tijd en geld wordt verkregen, tijd voor het individu, geld voor den Staat. Do bepalingen in art. 187 van het ontwerp, omtrent den staat van oorlog en beleg, moeten grondwettig worden vastgesteld. Ook daarin brengt ons liet ontwerp een groote schrede verder. Slechts in n opzicht hadden wij gewenscht, dat de commissie een audcre zienswijze ware toegedaan, en wel met betrekking tot den inhoud van art. 182 van het ontwerp, bepalende, dat, de dienstplichtigen te land «iet dan met hunne toestemming buiten Europa worden gezonden". Indien dit artikel zoodanig gesteld ware, dat aan den wetgever de gele genheid geschonken werd, om in buitengewone gevallen een voordracht te doen tot liet uitzenden van een deel der militie buiten Europa, dan zou liet leger in Indio in den uitersten nood nog kunnen rekenen op hulp uit Nederland. Hoeveel waarde wij intusschen ook aan een dergelijke wijziging hechten, verklaren wij gaarne, dat de aanneming van het ontwerp, zooals hut daar ligt met betrekking tot de defensie een zegen voor het land zou zijn. Geen ontwerp is beter in staat om de stabiliteit der Grond wet te bevorderen en daardoor den eerbied voor onze hoogste staatswet te handhaven; geen ontwerp geeft meer gelegenheid om de reorganisatie onzer levende strijdkrachten op de ruimste schaal uit te voeren. Wij stellen ons voor, zulk een reorganisatie, gegrond op het ontwerp en op hetgeen ons deze bladzijde uit de jongste geschiedenis van onze levende strijdkrachten heeft geleerd, meer van nabij te beschouwen en aan het oordeel van de lezers van dit blad te onderwerpen. Cambreaux. Haar het Noorsch. VAN L. 13 I L. L I JV Gr. Boven de winkeldeur las men in groote vergulde letters op een donkerblauwen achtergrond het opschrift: FERNANDA OBARTH, in Borduurwerken, enz, enz. En er was ook inderdaad heel wat meer in den winkel te vin den dan borduurwerk. Yoor de vensters prijkten in de meest schilderachtige verschei denheid vergulden kopjes en porseleinen vazen, portemonnaies en parfumerieën, terracotta-beeldjes en galanterieën, poppen, arlekijns, guttapercha ballen en groote glazen bekers vol knikkers. Daarom vond men ook steeds een bewonderende schaar van het aankomend geslacht met den vinger in den mond, en de neuzen tegen de vensterglazen gedrukt, voor juffrouw Obarth's woning. Een houleu trapje leidde van het trottoir naar het heiligdom, den winkel, die er recht zindelijk en keurig uitzag. Da kasten waren vol met galanterieën, speelgoed en wol, vooral wol in allerlei kleuren en soorten, dat in pakken naar de verschillende nuancee ringen gerangschikt lag. Een deur voerde tot het allerheiligste, de huiskamer van de eigenares. Het was een gezellige karner met een rood tapijt en met rood trijp bekleede meubels. Voor de vensters stonden fraaie planten in potten, die met sneeuwwit papier bedekt waren; en het schrijftafeltje, de console onder den spiegel en de tagère in den hoek van het vertrek waren als overladen met snuisterijen en portretten. Aan de zoidering hijig een lichtkroon met rose gaas omgeven,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl