Historisch Archief 1877-1940
No. 370
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
dienaar van de Koningin der aarde heuscher had kunnen behandelen."
De Voorzitter: k sommeer den heer Snapgraag om zich duidelijker
nit te drukken."
De heer Snapgraag: Volgaarne, mijnheer de voorzitter; de journalist
deelde mij mede dat een heer met een wit vest aan en een gouden lorgnet
op den neus hem had afgesnauwd en de woorden had uitgesproken: wij
hebben met de Pp h h er r s s" niets te maken."
De Voorzitter: Mag ik de heeren doen opmerken dat ik een zwart
yest ea geen bril draag."
Nadat de heer Snapgraag nog verteld had dat de journalist had gezegd,.
dat, wonderlijkerwijze steeds heeren met witte vesten en gouden lorgnetten
zich zoo onhensch gedroegen, was het incident afgeloopen.
Het doet den voorzitter recht leed om, ook uit naam zijner mede-direc
teuren, te moeten verklaren dat heeren commissarissen zich weinig aan de
zaken laten gelegen liggen en, om eene term te gebruiken die burgerrecht
heeft verkregen, Gods water over Gods akker laten loopen."
Een der aanwezenden maakt op dit oogenblik de opmerking dat hij'
het woord water" in Amsterdam misplaatst acht. (Hilariteit.)
De heer Sekuur, commissaris der maatschappij vat het woord op en
betoogt dat de voorzitter niet schijnt te weten wat een commissaris eener
maatschappij is; ik heb", zegt ZEd. de benoeming van commissaris
aangenomen, omdat het chic staat om zulk een baantje te bekleeden,
omdat ik ook wal om een baantje verlegen was en omdat ik heel goed
de toegestane praesentie-gelden kan gebruiken."
De lieer Divars, protesteert ten sterkste tegen de woorden van den
vorigen spreker: een commissaris moet iemand zijn wien raen ten volle
vertrouwen kan, die het dagelijksch bestuur der maatschappij controleert,
sleads een oogje in het zeil houdt, voor de belangen der aandeelhouders
waakt, en
De heer Selcuur: Wanneer dat allemaal waar is zoude de duivel geen
commissaris willen zijn (gelach) en ik voor mij zoude er dus voor pas
sen (daverende toejuichingen).
De heer Wrevelig: Onze geachte voorzitter valt commissarissen hard,
maar ik wensch ZEd. in staat van beschuldiging te stellen; ik had een
maal zitting in een consortium, in den boezem waarvan eenige oneerlijke
handelwijzen plaats vonden "
De heer Spiis: Ik dacht dat een consortium altijd zoo iets van eene
dieven-bende weghad!" (teekenen van afkeuring en gelach;
de voorzitter roept den spreker tot de orde.)
)e heer Wrevelig: De mededeeling van den vorigen spreker heeft mij
doen vergeten wat ik eigenlijk zeggen wilde (uitbundige toejui
chingen), maar ik wensch toch de aandacht op het feit te vestigen
dat de directeur-voorzitter zijn zoontje in een mede-directeurschap heeft
gedraaid; ik wil niets ten nadeele van den jongenheer Aquarius [zeggen,
dien ik enkel als lui, pedant en ziekelijk ken "
De heer Aquarius junior vraagt het woord voor een persoonlijk feit.
De Voorzitter wenscht eerst de verdere mededeelingen van den heer
Wrevelig te hooren; de vergadering vereenigt zich met dit denkbeeld.
De heer Wrevelig, alsnu op nieuw het woord erlangende zegt, dat hij
het treurig vindt dat steeds zoontjes en neefjes van mannen die wat geld en
wat naam hebben, allerlei vette baantjes bekomen, terwijl nimmer naar
verstand en capaciteit gevraagd wordt.
Onder groote hilariteit der vergadering doet de heer Wite opmerken
dat het altijd zoo geweest is en wel altijd zoo blijven zal.
De Voorzitter geeft alsnu het woord aan den heer Aquarius junior die
er echter van afziet omdat hij aan zeker woord omtrent zure druiven
heeft gedacht en bij de woorden zweert: Beau possedentes".
De heer Kwestie zoude gaarne willen weten ot' men hedenavond enkel
met het doel is bijeengekomen om haarkloverijen te debiteeren en als
oude wijven te leuteren.
De Voorzitter verzoekt den spreker zich in zijne uitdrukkingen te mati
gen en doet opmerken, dat in elke vergadering ter wereld een schat van
dingen wordt gezegd, die niets om het lijf en met de eigenlijke zaak
niets te maken hebben; dat is nu eenmaal usance.
De heer Kwestie zegt dat dit antwoord hem koud laat en hij uit den
wensch, om thans eindelijk te mogen weten met welk doel deze vergade
ring is bijeen geroepen. :
Daar de vergadering met deze woorden instemt verklaart de voorzitter
dat het bestuur een voorstel ter tafel wenscht te brengen, om het kapi
taal der maatschappij aanzienlijk te vergrooten. :
Deze mededeelüig oefent zóó grooten indruk uit dat de vergadering
geruimen tijd moet geschorst worden.
Na de heropening wordt het woord het eerst verleend aan den heer
Bedaard, die verklaart aan het welslagen eener uit te schrijven leening
te twijfelen.
De voorzitter doet opmerken dat het plan zóó chaleureus door de ver«
gadering werd ontvangen, dat....
De heer Bedaard: Dat bewijst niemendal! Toen de Transvalers ten
onzent kwamen werden zij zoo warm ontvangen al men maar met moge
lijkheid verwachten kon; toen de portemonnaie-kwestie echter op het
tapijt kwam, was de geestdrift eensklaps beneden nul." (G e m o r.)
De heer Adrem: Ik wenseh den geachten spreker te doen opmerken
dat de Transvalers zelf schuld zijn dat hun leening niet volteekend is;
zij zijn niet met den geest der tijden medegegaan en waren zeker geslaagd,
wanneer zij eene leening met bons" hadden georganiseerd." (Dave
rende applaudissementen).
De Voorzitter verzoekt zich eenige oogenblikken met zjjn medebestuur
ders te mogen beraden.
Het bestuur trekt zich daarop in een zijvertrek terug en blijft twee uur
en drie kwartier in comité-generaal vergaderd, gedurende welk tijdver
loop de aandeelhouders zich met het spelen van dam" en domino" ver
maken en ververschingen werden rondgediend.
De vergadering wordt heropend,
Mijne hoeren,'' zegt de Voorstiter, het bestour heeft reeds bij
vluchtige bespreking ingezien, dat het geniale denkbeeld dea heeren Adrem
niet enkel overweging verdient, maar het besloot zelfs om het over ta
nemen, en dus, wanneer de vergadering daarin toestemt, eene bon"*
leening uit te schrjjven."
De bewijzen van bijval en instemming honden tien minuten onafgebro»
ken aan.
Zijn er wellicht heeren aanwezig," vervolgt de president, die ons om
trent de te geven bons, vingerwijzingen aan de hand kunnen doen."
De heer Livro-verro: Ik zit nog vol met fonds-artikelen, misschien zou«
den die, "
De, heer Noblis: Men moet de inschrijvers het uitzicht op ridder-ordea
openen; Ik weet een adres waar zij voor een prikje te krijgen zijn,"
De heer Speculantos: Ik heb een Chatwood-brandkast vol
amerikaansche spoorwegwaarden en offreer die beneden de markt omdat het voor
een goed doel is."
De heer Aquavinos: Ik heb nog zeventig ankera madera op hal va
fleschjes voorradig; misschien...."
De heer Nonpuros: Mijne magazijnen bevatten twee honderd mille fijne,
puike, gourige en prachtig brandende sigaren, die...."
De heer
Aangezien de onmogelijkheid bleek om alle sprekers die sigaren,
madera, fondsartikelen, spoorwegwaarden, papier, couverts, stalen pennen,
zeep, lak (?lak" werd zeer aangeboden) enz. enz., in voorraad hadden, te
volgen, zag de secretaris van het plan af om de aanbiedingen te notuleeren.
De heer Prudent vraagt, nadat overeengekomen is om de bon-kwestio
later afzonderlijk te behandelen, of het niet wenschelijk zoude zijn om de
fabriek ook in te richten voor de vervaardiging van houten beenen en
kcnstarmen; aan die artikelen zal z. i. in Amsterdam weldra geferek zijn.
De heer Favillis vindt deze opmerking zeer juist en zoude het bestuur
met den taak belast willen zien om een onderzoek in te stellen of er
mogelijkheid bestaat om kunstlongen in den handel te brengen; hij meent
dat ook daaraan in onze stad behoefte bestaat.
Nadat de heer Oculis nog de wenschelykheid heeft betoogd om
appendixneuzen te vervaardigen die alle verdachte geuren opvangen en den waren
neus sparen, brengt de voorzitter het voorstel in stemming om tot het
sluiten eener leening overtegaan.
Het wordt aangenomen met algemeene stemmen op eene no, die van
den heer Contrarie die, onder luide teekenen van afkeuring der vergade
ring verklaart: nimmer aan Schwindel", van welken aard ook, te
willen mede doen."
Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering, na rondvraag
en wederzijdscha dankbetuigingen, door den voorzitter gesloten.
AQUARIUS.
K U N S T.
l.
DE KINDSHEID VAN BACCHUS".
" Prof. Peter Janssen, van de Dusseldorper Akademie, heeft zich in 1868
eau naam gemaakt met zijne schilderij van Petrus, die Christus verloochent.
De toen 24-jarige kunstenaar deed alle eer aan zijn meester Eduard
Bendemann. In verschillende Duitsche hoofdsteden der kruist en ook in
ong land bestudeerde hij voorname oude meesters. Van 1869 tot 73 hield
hij zich bezig met de stoffeering der wanden van de groote raadhuiszaal
te Crefeld. In eene reeks kapitale schilderingen op doek stelde hij daar
de geschiedenis vóór van Herman den Cherusker. In het buitenland predikt
men nog nltijd de leer, dat openbare gebouwen monument.1*»! schil
derwerk vorderen. De wanden van kerken, paleizen, stadhuizen,
akademies, hallen, acht men diar geschikte vlakten aan te liied'en om
de geschiedenis des lands af te beelden en de glorie des volks
in zinnebeeld te brengen. Wij zijn hier in Holland nog niet tot die
ruimte van blik gekomen. Kale muren of behangselpapier vindt men
hier fraayer. Het zal dus ook eene geringe aanprijzing voor den Heey
Janssen strekken, als wij herinneren, dat hij ten jare '72 op de Beurs t
Bremen de kolonizatie der Oostzee-provinciën geschilderd heeft. In het
jaar '74 trad hij voor den dag met zijn stuk: Het gebed der Zwitsers
vóór Sempach." In '77 schilderde hij, in de CorneKus-zalen der
Berlijnsche National-Galerie", 12 tafereelen aan de Prcmetheus-zage ont
leend. Eerst ten vorigen jare werd de beschildering v»ltooid der groote
zaal in het raadhuis te Erfurt.
In andere landen van Europa acht men het geen doeawaardige weelde,
als gemeenten van 15,000 zielen, zooals Crefeld en Erfort, hunne raad
huizen met meesterlijke wandschilderingen, vercieren. Bij ons te lande
zijn er steden met 100, ja 3, 4 maal honderd-duizend inwoners, waar men
het eene baldadige geldverspilling zou noemen, als er aan zoo iets gedacht
werd. Wij misbruiken liever onze oude raadhuizen en verhanselen ze tot
slechte paleizen maar ik zou van Prof. Janssens Kindsheid van
Bacchus" spreken.
Dit kolossale doek, thanda in de Panorama-zaal ten-toon-gesteld, be
hoort, aan den Heer Em. Ph. Meyer te Berlijn, die, volgends het ter
kunstzale uitgereikt geschrift, het in zijn salon" zal opnemen.
Zonder ons aan deze bestemming gelegen te laten zijn, willen wij eecige
beschrijving van dit kunstwerk geven.
Men kent de geschiedenis der geboorte van Bacchus: hoe hij een zoon
was van Zeus-zelven, die het onvoldragen kind in zijne dij een schuil
plaats gaf, tot dat het voor goed geboren werd, en door den Oppergod
aan de verpleging der Nymfen van Nysa werd toevertrouwd.
Eene dezer Nymfen houdt het kind op den schoot, dat zich zeer ver*
maakt met het koncert, dat hem door een viertal muzikanten aan de
linkerzij van het tafereel wordt aangericht. De hoofdpersoon in dit
orchest is een Satyr van middelbaren leeftijd, die op de bekkens slaat; de
tweede is een dansende jonge dito, welke met klaphoutjens aan het werk
is; op den voorgrond zit, naast een jonge Nymf, die men op den rug ziet
«n dia op een fluit sohjjnt ta blazen, een derde Satyr, die de oudste