De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 27 juli pagina 5

27 juli 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 370 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ze in 't kloppend hart des Jongelings verwekte, Hoog hief ze zich, een droom in 't starend oog, Een wond'ren glimlach om den zoeten mond; Eeur sneeuwen boezem welfde zich ontbloot) Do draperie zeeg vau de litikcrkeupe, In breede plooien 't onderlijf omprtugend, De ronding van het been mor half verhelend, En heure ving'ren wrongen 't marmen floers Van voren vaat in weelderigen kuoop.... De leerling ziet, na een oogenblik, in deze godinnegesfalte een vrouw, en als de meester, zijne nieuwsgierigheid vergevend, zij u hart uitstort voor hem en klaagt dat hij het gedroomde ideaal nimmer bereiken zal, raadt de leerling hem: Ween, meester, niet, nog zijt ge niet verloren t Verdroom niet moor, maar, o, geniet hot leven l Dan zult ge 'tateeds u vluchtende geluk BÜzijn dart'le vleug'len grijpen, eu Hartstoehthjk het u aan den boezem prangen l" Wat is mij 't leven," klonk het wederwoord, Waar troosteloos een diepe zucht in trilde, Indien 't me niet mijn gulden droomen geeft? Ia dit uw trooat, zoo kan die mij niet bateu; Ik wil azuur, en gij, ge biedt ona slijk!" Ge wilt de starren, en ik bied u bloemen J O laat de starren, vriend, in 's hemels blauw l Ze zouden u verblinden, kondt ge hooger, Tot in beur schitterende stralen zweven, En neem de bloemen, die zoo lieflijk geuren." Het spreekt van zelf dat hij den meester niet overreedt; de dialoog iesluit met: Wat gij genieten noemt, ia geen genot Voor mij . . , ..." En da meester keert terug naar het ideale beeld dat hij tracht te schep pen, ongetroost, en Zijn blikken sprekend van een brekend hart, Hoe traan op traau die blikken ook ornfloorsde ..., In deze enkele regels kon niet uitkomen al het frisache, harmonische, ?en te midden van al de weelde het eenvoudige, waarmede bier het oude vraagstuk is weergegeven. Droomend minnen" geeft een vorm aan de stemming, waarin- de geheele bundel den lezer brengt. Scaramouche (IV.) Monographie dit clidteau de Viandcn, dédiée a sa Majestélo Eoi Grand-Duc Guillaume III, Prinoe d'Oracge-Nassau, comte-nó de Vianden, par Charles Arendt, architecte de l'Etat, membre effeetif do la scction historique de FIn'stituut R. G. D. Luxembourg, V. Biick, 1814. Grand in folio 20 pages et 21 planchca eu héliogravure. 25 francs. Onder Luxemburgs landouwen is er een, die meer dan eenige andere een onweerstaanbare aantrekkingskracht oefent op den oudheidkundige en den artist, zoowel als op den waren vriend der natuur. Die paarl aan de kroon van het zoo schoone groothertogdom is Vianden, een stadje, op twaalf kilometers afstand ten N. O. van Diekirch, aan den oever der Or gelegen. Haar raam komt van den wortel Vicn, dat in Gallie rotsachtig beteekende. Het romantische natuurschoon, hetwelk de weg derwaarts, van welke zijde men Vianden nadert, oplevert; de pittoreske ligging van het stedeke; de indrukwekkende bouwvallen van den aiouden stamburcht, waar het eerat van de Nederlanden do banier der Nassau's wapperde, en die het bestrijkt en in uitgestrektheid en schoonheid de meest geprezen ruïne van de Rijnoevers verre overtreffen, de geschiedkundige herinneringen aan dit oord vastgeknoopt, dit alles schenkt daaraan eene hooge belangrijkheid. Voor den Nederlander heeft het eene aantrekkelijkheid te meer. Die klas sieke plek immers was de bakermat van dien tak der Kassau's, die zich in ons vaderland vestigde, die met opoffering vaa goed en bloed aan het Spaansche dwangjuk zich hielp ontworstelen, en na met roem zich te hebben overdekt, daar in 1815 de koninklijke waardigheid verwierf. In Vianden droegen do stamhouders van ons huis Oranje-Nassau voor eeuwen reeds de grafelijke kroon en waren er niet souvereine macht bekleed. Maakt Vianden thans, hoe kwistig de natuur en haar bekoorlijkheden zich ten toon spreiden, den indruk van vervallen grootheid, zij, die eens de hoofd stad van een uitgestrekt graafschap, de zetel van een schitterend hof, thans niets meer is dan een eenvoudige plattelandsgemeente van ongeveer 1500 zielen, waar alleen nog eenige welvaart wordt verspreid door liet bezoek van tal van vreemdelingen, die er als om strijd worden heengetrokken, haar verleden geeft haar aanspraak op onze warme belangstelling, op onzen eerbied. Hoe dus niet vaa harte de pogingen toe te juichen, aange wend om dat glorierijk verleden voor onzen geest te doen herleven. Dat was het doel, hetwelk de Heer Arendt zich voorstelde met den arbeid, waarvan de resultaten in het hierboven vermeld werk zijn saamgevat, een werk, aan welks vervaardiging hij twmtig jaren van zijn leven heeft besteed. Wij achten het een aangenamen plicht de aandacht onzer lezers op deze prachtuitgave te vestigen; wat daarin het meest bewondering wekt weten wij eigenlijk niet. De heerlijke typografische uitvoering die wed ijveren kan met het beste wat het buitenland in dit opzicht oplevert, of de fraaie afbeeldingen die. over 21 platen verspreid, voor ons liggen. In elk geval moet het een gelukkige gedachte geacht worden, dat in een wezenlijke prachtuitgave de geschiedenis en de gedenkteekens voor oogen worden gestelij van den burcht, die op don huldigen dag nog onder de schoonste des lands geteld wordt en zoo innig verbonden is aan de ge schiedenis van ons geliefd Vorstenhuis. (Niemand beter dan de Heer Arendt was opgewassen tegen die groot-sche taak, welke hjj aanvaardde met de grootste toewijding. Architect, voortreffelijk teekenaar en geschiedkundige tegader, toonde hij zich voor de verschillende onderdeelen van zijn arbeid even goed berekend. Hot werk voert ons geleidelijk, na ons de eigenaardigheden van het slot uit een bouwkundig oogpunt te hebben geschetst, van poort tot poort, van plein tot plein, van vertrek tot vertrek. Hier bewonderen w\j de groote, indrukwekkende onderaardsche gewelven; daar de heerlijke ridderstal; ginds de byzantijnsche zaal; elders de verrukkelijke slotkapel of de sterke torens. De ouderdom der verschillenJe deelen van den burcht, wiens stichting tot de negende of tiende eeuw opklimt, wordt ons onthuld, evenals de verdedigingswerken nauwkeurig worden beschre ven, die in verbinding met de natuurlijke sterke ligging van het slot, Viandeu schier onneembaar maken. Maar ook de geschiedenis der graven van Viandcn, die met de Huizen van Luxemburg, Bourscheid en Soleure of Zolvern tot de oudste geslachten des lands behoorden en aan de eerste vorstenhuizen van Europa vermaagschapt waren. De lotgevallen van hun graafschap en van hun residentie vinden wij tot in de minste bijzonderheden gemaald. Wij zien indrukwekkende gestalten voor ons opl reden, die in oorlogstijd en vrede, op het slagveld, in de raadzaal, in kloosters en op bisschoppelijke zetels hun naam met roem overdekten. Niemand zal van ons vergen dat wij hier in bijzonderheden treden. De 'Heer Arendt heeft se et een meesterhand dit deel ook bewerkt. En van niet minder waarde zyn de platen. Wjj achten het overbodig stuk voor stuk ze te bespreken, 't Zij voldoende op te merken, dat wij, behalve een gezicht op den burcht en een topografisch plan van het geheel, afbeel dingen der verschillende gedeelten van het slot, en een voorstelling der eigenaardigheden van den bouwtrant ontvangen, terwijl tevens een reeks van tegels op de opengebleven ruimte is aangebracht. De wapens welke aan het slot zich bevinden, de grafgesteenten van den in 1389 gestorven Hendrik van Nassau, zoon van Johan Bastiaan van Nassau, van de ten jarc 1400 overleden gravin van Spannheim, van de zalige Yolande van Vianden en van hare moeder gravin Margarethe,benevens dat van graaf Engelbert II, worden ons niet onthouden. Een afdruk van de oude kaart \ari het graafschap en van twee oorkonden, betreffende Vianden en het klooster Mariënthal, waar genoemde Yolande in 1248 de onherroepelijke gelofte aflegde en dat zij dertig jaren lang van 1258?1288 als abdis met krachtige hand bestuurde, besluiten op waardige wijze het geheel. Wat zullen wij hier nog bijvoegen? Het werk kroont den meester, aeggen wij mot den dichter. Het is in waarheid een kostbare, in alle opzich ten uitnemend geslaagde arbeid, die ook in ons vaderland algemeeiie bekendheid verdient. Arendls monograpliis zal op elke salontafel en in elke boekerij naast de fraaiste Engelsche en Frausche prachtuitgaveu ecu eervolle plaats innemen. Amst. Juli 84. M. A. P.' EEN NACHT AAN 'T ZIEKBED (naar: La, Veillée, van Fr. Coppée.) I. Geen wanhoop in het hart, geen traan had ze in haar' oogenj Nadat haar bruidegom ten strijde was getogen. Irene de Gxandlief, zoo edel, rein van ziel, Berustte kalm in 't lot, hoe smartlijk 't haar ook viel. Weer droeg zij 't zwart gewaad, zooals zij kort geleden, Getooid door 't zilvren kruis, in 't klooster zich moest kleejlea.' Gesloten bleef 't klavier; nog slechts n enkle ring Die aan haar vinger prijkte, een zoete erinnering Aan 't onvergeetlijk uur, wel zalig in haar leven, Toen zij Koger het hart voor eeuwig had gegeven. Men zag haar nergens meer; stil was zij voor zich heen, En stelde in niets belang, slechts dacht ze aan hem alleen, Aan hem, den graaf Roger. Hij had het nieuws vernomen, Van de eersta nederlaag, te midden zijner droomen Van liefde en rein geluk. Een zucht, zoo diep als teer Welde op, maar plots nam hij besluit als man van eer. Een gouden medaljon, waar van Irènes haren Een vlokje in prijkt, hij zal het trouw op 't hart bewaren"; En valt hem 't afscheid zwaar, trots zuchten en geween Volgt hij zijn roepstem dra, en snelt ala krijgsman heen. De strijd was schrikklijk fel, Ze is schijnbaar onbewogen, Irene, die Roger slechts zelden noemt. Hare oogen Zien immer hoopvol uit, wanneer ze aan 't venster etaat, '-> En ginds ver op den weg, den postboó gadeslaat. Maar is 't vergeefs, en wordt geen brief haar aangeboden,' Dan volgt een droeve zucht, esn zucht het hart ontvloden. Ze ontving bericht tot half Augustus, en haar ziel Bleef onbeangst, ja, 't scheen of niets te vreezen viel. liet laatst was hij te Metz; de vesting was genomen, En van een vluchtling had Irene slechts vernomen, Dat nog vóór 't jongst gevecht, Roger in leven was. Den traan bedwong zij dien men in hare oogen las, En kwam geen' tijding, toch behield zy moed tot leven. Steeds vromer werd zij, trouw ging zij ter kerk, daarnev Bezocht zij in het dorp hare armen meer dan ooit; En waar zij 't langste toeft, en waar zij 't mildste strooit^ 't Is in de schaanile hut, waar de arme moeders wonen, \Yien dra de vuurge hoop op ]t weerzien hunner zonen In 't niet verzinkt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl