Historisch Archief 1877-1940
No. 370
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ze in 't kloppend hart des Jongelings verwekte,
Hoog hief ze zich, een droom in 't starend oog,
Een wond'ren glimlach om den zoeten mond;
Eeur sneeuwen boezem welfde zich ontbloot)
Do draperie zeeg vau de litikcrkeupe,
In breede plooien 't onderlijf omprtugend,
De ronding van het been mor half verhelend,
En heure ving'ren wrongen 't marmen floers
Van voren vaat in weelderigen kuoop....
De leerling ziet, na een oogenblik, in deze godinnegesfalte een vrouw,
en als de meester, zijne nieuwsgierigheid vergevend, zij u hart uitstort voor
hem en klaagt dat hij het gedroomde ideaal nimmer bereiken zal, raadt
de leerling hem:
Ween, meester, niet, nog zijt ge niet verloren t
Verdroom niet moor, maar, o, geniet hot leven l
Dan zult ge 'tateeds u vluchtende geluk
BÜzijn dart'le vleug'len grijpen, eu
Hartstoehthjk het u aan den boezem prangen l"
Wat is mij 't leven," klonk het wederwoord,
Waar troosteloos een diepe zucht in trilde,
Indien 't me niet mijn gulden droomen geeft?
Ia dit uw trooat, zoo kan die mij niet bateu;
Ik wil azuur, en gij, ge biedt ona slijk!"
Ge wilt de starren, en ik bied u bloemen J
O laat de starren, vriend, in 's hemels blauw l
Ze zouden u verblinden, kondt ge hooger,
Tot in beur schitterende stralen zweven,
En neem de bloemen, die zoo lieflijk geuren."
Het spreekt van zelf dat hij den meester niet overreedt; de dialoog
iesluit met:
Wat gij genieten noemt, ia geen genot
Voor mij . . , ..."
En da meester keert terug naar het ideale beeld dat hij tracht te schep
pen, ongetroost, en
Zijn blikken sprekend van een brekend hart,
Hoe traan op traau die blikken ook ornfloorsde ...,
In deze enkele regels kon niet uitkomen al het frisache, harmonische,
?en te midden van al de weelde het eenvoudige, waarmede bier het
oude vraagstuk is weergegeven. Droomend minnen" geeft een vorm
aan de stemming, waarin- de geheele bundel den lezer brengt.
Scaramouche (IV.)
Monographie dit clidteau de Viandcn,
dédiée a sa Majestélo Eoi Grand-Duc
Guillaume III, Prinoe d'Oracge-Nassau,
comte-nó de Vianden, par Charles Arendt,
architecte de l'Etat, membre effeetif do
la scction historique de FIn'stituut R. G.
D. Luxembourg, V. Biick, 1814. Grand
in folio 20 pages et 21 planchca eu
héliogravure. 25 francs.
Onder Luxemburgs landouwen is er een, die meer dan eenige andere
een onweerstaanbare aantrekkingskracht oefent op den oudheidkundige
en den artist, zoowel als op den waren vriend der natuur. Die paarl aan
de kroon van het zoo schoone groothertogdom is Vianden, een stadje, op
twaalf kilometers afstand ten N. O. van Diekirch, aan den oever der Or
gelegen. Haar raam komt van den wortel Vicn, dat in Gallie rotsachtig
beteekende.
Het romantische natuurschoon, hetwelk de weg derwaarts, van welke
zijde men Vianden nadert, oplevert; de pittoreske ligging van het stedeke;
de indrukwekkende bouwvallen van den aiouden stamburcht, waar het
eerat van de Nederlanden do banier der Nassau's wapperde, en die het
bestrijkt en in uitgestrektheid en schoonheid de meest geprezen ruïne
van de Rijnoevers verre overtreffen, de geschiedkundige herinneringen aan
dit oord vastgeknoopt, dit alles schenkt daaraan eene hooge belangrijkheid.
Voor den Nederlander heeft het eene aantrekkelijkheid te meer. Die klas
sieke plek immers was de bakermat van dien tak der Kassau's, die zich
in ons vaderland vestigde, die met opoffering vaa goed en bloed aan het
Spaansche dwangjuk zich hielp ontworstelen, en na met roem zich te
hebben overdekt, daar in 1815 de koninklijke waardigheid verwierf. In
Vianden droegen do stamhouders van ons huis Oranje-Nassau voor eeuwen
reeds de grafelijke kroon en waren er niet souvereine macht bekleed.
Maakt Vianden thans, hoe kwistig de natuur en haar bekoorlijkheden zich
ten toon spreiden, den indruk van vervallen grootheid, zij, die eens de hoofd
stad van een uitgestrekt graafschap, de zetel van een schitterend hof, thans
niets meer is dan een eenvoudige plattelandsgemeente van ongeveer 1500
zielen, waar alleen nog eenige welvaart wordt verspreid door liet bezoek
van tal van vreemdelingen, die er als om strijd worden heengetrokken,
haar verleden geeft haar aanspraak op onze warme belangstelling, op
onzen eerbied. Hoe dus niet vaa harte de pogingen toe te juichen, aange
wend om dat glorierijk verleden voor onzen geest te doen herleven.
Dat was het doel, hetwelk de Heer Arendt zich voorstelde met den arbeid,
waarvan de resultaten in het hierboven vermeld werk zijn saamgevat,
een werk, aan welks vervaardiging hij twmtig jaren van zijn leven heeft
besteed.
Wij achten het een aangenamen plicht de aandacht onzer lezers op
deze prachtuitgave te vestigen; wat daarin het meest bewondering wekt
weten wij eigenlijk niet. De heerlijke typografische uitvoering die wed
ijveren kan met het beste wat het buitenland in dit opzicht oplevert,
of de fraaie afbeeldingen die. over 21 platen verspreid, voor ons liggen.
In elk geval moet het een gelukkige gedachte geacht worden, dat in een
wezenlijke prachtuitgave de geschiedenis en de gedenkteekens voor oogen
worden gestelij van den burcht, die op don huldigen dag nog onder de
schoonste des lands geteld wordt en zoo innig verbonden is aan de ge
schiedenis van ons geliefd Vorstenhuis.
(Niemand beter dan de Heer Arendt was opgewassen tegen die
groot-sche taak, welke hjj aanvaardde met de grootste toewijding. Architect,
voortreffelijk teekenaar en geschiedkundige tegader, toonde hij zich
voor de verschillende onderdeelen van zijn arbeid even goed berekend.
Hot werk voert ons geleidelijk, na ons de eigenaardigheden van het
slot uit een bouwkundig oogpunt te hebben geschetst, van poort tot
poort, van plein tot plein, van vertrek tot vertrek. Hier bewonderen w\j
de groote, indrukwekkende onderaardsche gewelven; daar de heerlijke
ridderstal; ginds de byzantijnsche zaal; elders de verrukkelijke slotkapel
of de sterke torens. De ouderdom der verschillenJe deelen van den
burcht, wiens stichting tot de negende of tiende eeuw opklimt, wordt
ons onthuld, evenals de verdedigingswerken nauwkeurig worden beschre
ven, die in verbinding met de natuurlijke sterke ligging van het slot,
Viandeu schier onneembaar maken. Maar ook de geschiedenis der graven
van Viandcn, die met de Huizen van Luxemburg, Bourscheid en Soleure
of Zolvern tot de oudste geslachten des lands behoorden en aan de
eerste vorstenhuizen van Europa vermaagschapt waren. De lotgevallen
van hun graafschap en van hun residentie vinden wij tot in de minste
bijzonderheden gemaald. Wij zien indrukwekkende gestalten voor ons
opl reden, die in oorlogstijd en vrede, op het slagveld, in de raadzaal,
in kloosters en op bisschoppelijke zetels hun naam met roem overdekten.
Niemand zal van ons vergen dat wij hier in bijzonderheden treden. De
'Heer Arendt heeft se et een meesterhand dit deel ook bewerkt. En van
niet minder waarde zyn de platen. Wjj achten het overbodig stuk voor
stuk ze te bespreken, 't Zij voldoende op te merken, dat wij, behalve een
gezicht op den burcht en een topografisch plan van het geheel, afbeel
dingen der verschillende gedeelten van het slot, en een voorstelling der
eigenaardigheden van den bouwtrant ontvangen, terwijl tevens een reeks
van tegels op de opengebleven ruimte is aangebracht. De wapens welke
aan het slot zich bevinden, de grafgesteenten van den in 1389 gestorven
Hendrik van Nassau, zoon van Johan Bastiaan van Nassau, van de ten
jarc 1400 overleden gravin van Spannheim, van de zalige Yolande van
Vianden en van hare moeder gravin Margarethe,benevens dat van graaf
Engelbert II, worden ons niet onthouden. Een afdruk van de oude kaart
\ari het graafschap en van twee oorkonden, betreffende Vianden en het
klooster Mariënthal, waar genoemde Yolande in 1248 de onherroepelijke
gelofte aflegde en dat zij dertig jaren lang van 1258?1288 als abdis met
krachtige hand bestuurde, besluiten op waardige wijze het geheel.
Wat zullen wij hier nog bijvoegen? Het werk kroont den meester,
aeggen wij mot den dichter. Het is in waarheid een kostbare, in alle opzich
ten uitnemend geslaagde arbeid, die ook in ons vaderland algemeeiie
bekendheid verdient. Arendls monograpliis zal op elke salontafel en in
elke boekerij naast de fraaiste Engelsche en Frausche prachtuitgaveu
ecu eervolle plaats innemen.
Amst. Juli 84. M. A. P.'
EEN NACHT AAN 'T ZIEKBED
(naar: La, Veillée, van Fr. Coppée.)
I.
Geen wanhoop in het hart, geen traan had ze in haar' oogenj
Nadat haar bruidegom ten strijde was getogen.
Irene de Gxandlief, zoo edel, rein van ziel,
Berustte kalm in 't lot, hoe smartlijk 't haar ook viel.
Weer droeg zij 't zwart gewaad, zooals zij kort geleden,
Getooid door 't zilvren kruis, in 't klooster zich moest kleejlea.'
Gesloten bleef 't klavier; nog slechts n enkle ring
Die aan haar vinger prijkte, een zoete erinnering
Aan 't onvergeetlijk uur, wel zalig in haar leven,
Toen zij Koger het hart voor eeuwig had gegeven.
Men zag haar nergens meer; stil was zij voor zich heen,
En stelde in niets belang, slechts dacht ze aan hem alleen,
Aan hem, den graaf Roger. Hij had het nieuws vernomen,
Van de eersta nederlaag, te midden zijner droomen
Van liefde en rein geluk. Een zucht, zoo diep als teer
Welde op, maar plots nam hij besluit als man van eer.
Een gouden medaljon, waar van Irènes haren
Een vlokje in prijkt, hij zal het trouw op 't hart bewaren";
En valt hem 't afscheid zwaar, trots zuchten en geween
Volgt hij zijn roepstem dra, en snelt ala krijgsman heen.
De strijd was schrikklijk fel,
Ze is schijnbaar onbewogen,
Irene, die Roger slechts zelden noemt. Hare oogen
Zien immer hoopvol uit, wanneer ze aan 't venster etaat, '->
En ginds ver op den weg, den postboó gadeslaat.
Maar is 't vergeefs, en wordt geen brief haar aangeboden,'
Dan volgt een droeve zucht, esn zucht het hart ontvloden.
Ze ontving bericht tot half Augustus, en haar ziel
Bleef onbeangst, ja, 't scheen of niets te vreezen viel.
liet laatst was hij te Metz; de vesting was genomen,
En van een vluchtling had Irene slechts vernomen,
Dat nog vóór 't jongst gevecht, Roger in leven was.
Den traan bedwong zij dien men in hare oogen las,
En kwam geen' tijding, toch behield zy moed tot leven.
Steeds vromer werd zij, trouw ging zij ter kerk, daarnev
Bezocht zij in het dorp hare armen meer dan ooit;
En waar zij 't langste toeft, en waar zij 't mildste strooit^
't Is in de schaanile hut, waar de arme moeders wonen,
\Yien dra de vuurge hoop op ]t weerzien hunner zonen
In 't niet verzinkt.