Historisch Archief 1877-1940
r
TT
DE AMSTERD
Parjjs belegerd! Heel het land
Besmet door dat beleg, ten prooi aan wrok en schand!
Uhlanen, die nabij Irène's slot verschenen,
Bezochten 't veld, met hen was de oogst geheel verdwenen.
Met den geneesheer bracht de eerwaarde dorpspastoor
Zijne avonden veelal bij haar familie door;
En werd er toenmaals veel van 't strijdgevaar gesproken,
Irène's hoop was door geen voorgevoel verbroken;
Boger lag nog te Metz, gewis, hij was 'gezond,
Hjj schreef toch 't was reeds lang ik ben niet eens gewond J
n bange zorg trotseert zij, liefde geeft haar krachten;
Den rozenkrans aan 't hart, zóó blijft zy hoopvol wachten.
IL
Op zeekren morgen deed een schrik Irene ontwaken;
Ver aan het eind van 't park weerklonk het vreeslijk kraken,
't Geknetter van 't geweer, des vijands moordend vuur. *
Sloeg de angst haar om het hart, het was slechts kort van duur;
Zij wil zoo als Roger voortaan koelbloedig wezen,
En weldra is geen vrees meer op 't gelaat te lezen.
Ze is kalm, ze kleedt zich, bidt daarna een ruimen stond,
En heeft bij de ochtendgroete een glimlach om haar mond.
't Bleek een schermutsling slechts, 't was spoedig afgeloopen;
Wat Bèiersch krijgsvolk was vrij haastig afgedropen,
Toen franc-tireurs, vol moed en even vlug ter been,
Hen joegen op de vlucht, 't Werd stil zooala voorheen.
Irene sprak: 'k Wil 'me aan een ambulance wijden."
Juist lag nabij den weg, ten prooi aan bitter lijden,
Een Beiersch officier, zwaar aan den hals gewond.
Men tilt het jonge mensch behoedzaam van den grond;
Op een matras gevleid, zijn oogen dicht geslagen,
Doodsbleek en bloedend wordt bij naar 't kasteel gedragen,
Alwaar Irène's hulp den vreemden lijder wacht.
Tot kalmte spoort zij aan, en even lief als zacht,
Geeft zij het volk bevel, dat men den zwaar gewonde
Naar 't slaapvertrek geleid', waarin zoo menig stonde,
Boger, bij zijn bezoek aan 't slot, te rusten lag.
Deo ouden dienaar, die toen wat verwonderd zag,
Berispt zij zacht; dan bergt zij jas en mantel, beiden
Doorweekt van 's krijgsmans bloed. Schier uitgeput van 't lyden,
Legt men den vreemdeling op 't sierlijk bed ter neer.
De dokter komt weldra voor 't eerst verband, en weer
?Is zij nabij, en helpt en ondersteunt den vreemde,
In wiens gebroken oog dank en verwondring zweemde.
Dan zet zjj zich en maakt, steeds 't hoofd naar hem gericht,
Het pluksel voor zjjn woud; aldus verstond zij plicht.
Den avond van dien d»g was op des dokters wezen,
Maar al te zeer, veel angst, veel bange zorg;te lezen.
Stil voor zich preevlend sprak hij: 't bloed stijgt naar het hoofd,
De pols is zeer gejaagd, de koorts is fel, 't belooft
Niets goeds en 't zal een nacht van zorg en onrust geven."
Irene vroeg ontsteld: ge houdt hem toch in 't leven?"
B Wie weet het ? Zoo de koorts zich niet bedwingen laat,
Verklaar 'k u, dat die kans al zeer ongunstig staat.
't Is noodig dat van nacht hem iemand bl\jv' bewaken,
Op wiens getrouwe zorg en hulp ik staat kan maken...."
- Welnu, ik zelf...
Toch niet, belast daar iemand mee,
,Een uwer knechts...."
,0 neen; want 'k hoop, dat zoo Roger
Gewond mocht ztjn en hulp behoefde, een Duitsche vrouw
Ook hem verzorgen moge, als ik deea' hier, zoo trouw."
De dokter nam haar hand en sprak: Alzoo, tot morgen,
a Vertrouw ik hem aan u en zult gij voor hem zorgen.
Geef hem die medicijn getrouw om het kwartier;
Wacht u voor 't minst verzuim, een leven geldt het hier;
BIk wensen u morgen vroeg meer hoop te kunnen geven."
Am Jt siekbed is daarna Irene alleen gebleven.
III.
Na een minuut of wat sprak haar de D uit schar aan: '
De dokter en ook gij, zoo 't scheen, waart in den waan,
Dat 'k ingeslapen was; neen, alles mocht ik hooreu,
Geen woord van hem, geen klank van u ging mij verloren;
«Mijn hartelijke dank blijve u steeds toegedacht,.
BEn niet het minst van haar die mij daar ginder wacht.''
Irene fluistert: Stil, o spreek niet overbodig,
,Ik bid u, blijf bedaard, want kalme rust is noodig."
Daar 'keen gelofte deed, bezweer 'k n, hoor mij aan,
«En komt müu stervensuur,^'k, heb dan mijn plicht gedaan."
'f Welaan, ik luister, spreek."
Het is een maand geleden;
,'tHad plaats voor Metz, o, fel, ja gruwlijk was gestreden.
Helaas, daar heeft mijn zwaard ean Fransch soldaat doorboord....!"
Irene gansch ontsteld bij 't hooren van dat woord,
Verbergt haar bleek gelaat.
Wjj werden uitgezonden
Naar zeekre stulp of keet, waar de uwen zich bevonden.
Het oog en oor gericht, en stil, zooals op jacht
De jager 't wild bespiedt, sloop in dien donkren nacht
Ons volk, sterk in getal, in haast onhoorbre passen,
't Ontbloot rapier ter hand, langs boom en struikgewassen.
Ik was aan 't hoofd, en stiet een schildwacht die daar stond,
Mijn sabel in den rug. Geen kreet kwam uit zijn mond
Toen hij ter aarde viel. Het krot werd ras genomen,
De troep was dra gedood, niet n is er ontkomen."
Irene bracht haar hand voor 't oog.
'k Verliet ontsteld
Het bloedig tafereel, en zag bij 't slachtingsveld
't Werd op dat oogenblik juist door de maan beschenen,
Die zich een uitweg zocht, door zwarte wolken henen
Een krijgsman uitgestrekt, zoo 't scheen in stervensnood,
Zich wringend heen en weer, en worstlend met den dood,
Helaas, hij was het wel, nog heb 'k zijn beeld voor oogen,
Kg was het, dien ik straks doorboord had. Diep bewogen,
vTot hulp bereid, knielde ik bij den gewonde neer;
Hij sprak: het is te laat, mij helpt geen bijstand meer;
Ge zijt een officier, vaa adel daarenboven
Misschien? Wat kan ik voor u doen? Mij slechts beloven,
Dat gij, zoo sprak hij en zy'n ha ad nam van zijn borst
Een gouden medaljon, geheel met bloed bemorst
Dit zendt.... naar.... en een snik nam zijn gedachte mede;
Haar naam bleef op zijn mond en rust met hem in vrede.
Des dooden laatsten wensch verlangde ik te voldoen,
Ik nam 't kleinood dus, rijk versierd met een blazoen;
Ik hoopte, vroeg of laat het haar te mogen geven
Wier beeld hem tot zijn dood was voor den geest gebleven.
Hier is het; o, het blij v' voortaan bij u bewaard,
Doch 'k bid u, zweer dat gij, zoo mij de dood niet spaart,
Den plicht volbrengen zult, dien 'k op mij heb genomen;
Slechts dan alleen vind 'k rust, dan moog de dood vrij komen."
En op het medaljoi, dat zij naar 's vreemdlings be
In handen neemt, hez-kent zij 't wapen van Roger!
De keel als dicht geschroefd, beneveld schier baar rede,
Gebroken 't hart, .... toch sprak zij: 'k zweer het, slaap in vrede."
IV.
De zieke scheen verlicht en na een korte poos
Lag hij in diepe rust. Zij stond bewegingloos,
Met hevig kloppend hart, met vuur en vlam in de oogen,
Het bonzend hoofd gestaag op 't medaljon gebogen.
Dat wapen zoo geëerd, waar thans zyn bloed aan kleeft..:
't Is 't wapen van Koger, dat in haar handen beeft. ' ???..
Hij is dus dood, Roger; verraderlijk gevallen;
Niet in den heeten strijd; verwijderd van hen allen,
Die hij helaas om hulp noch bijstand riep. En daar,
Hij, die thans rustig slaapt, hij is zijn moordenaar!
Hij trot hem in den rug, durft zich er op beroemen...
Zijn moordenaar is 't wel, kan zij hem anders noemen?
Tot hem sprak kort geleên Irene: slaap in vree;"
Hij sluimert zacht en haar is 't hart vol smart en wee.
Of 't noodlot daarbij wreed den spot drijft met haar lijden,
Moet ze aan dat wezen thans haar hulp en zorgen wijden;
Zooals een moeder waakt bij 't ziekbed van haar wicht,
Blijft tot den ochtendstond haar blik op hem gericht.
Nauwlettend meet zij hem 't genezend middel geven,
Die drank ze weet het toch redt hem wellicht het leven.
Zyn lot is in haar hand, hij is daarvan bewust,
Die man vertrouwt op haar en kalm ligt hij in rust.
't Kwartier is weldra om, zou zij 't wellicht vergeten?
Ginds wacht de medicijn reeds wél mag 't vreeslijk heeten!'
Maar hoe, terwijl allengs, gepaard aan bittre smart»
Een wreede haat ontkiemt in dat gebroken hart,
Terwijl ze raadloos is en nameloos te moede,
Terwijl er in haar ziel een grenzenlooze woede
Ontwaakt, een toorn als die, waarmee, naar 's Bijbels woord,
De veldheer Sisera door Jahel werd vermoord....
Dien Duitscher, dien zij vloekt, hem, die Roger deed snoven
Maar neen, dat is te veel, hem zou zij redding geven?
Terwijl nu juist haar hoofd, hare oogen zijn gericht
Daar, op dat blinkend zwaard; terwijl zij bijna zwicht,
Wanneer n oogwenk slechts, zij uit die blanke scheeda
Het wapen rukken wil, het moordend staal, waarmede
Dia beul, hij die thans slaapt, Roger heeft neergeveld;
Terwijl 't nu in haar kookt, terwijl haar woede zweltt
Zo.u zij uit pücïitgseyoel, of wel uit Jiefde en.achtjng