Historisch Archief 1877-1940
Kappèyne is dus gevallen.
Haarlem heeft zijn politiek doodvonnis onherroepelijk uitgesprolceai
639 van de 1663 stemmen.
639 tegen 1023 op den als politiek man nog onbekenden heer Duyvis.
Van de 297 kiezers, die bij de eerste stemming op andere candidaten
stemden of te huis bleven, zijn er 237 voor Duyvis en 60 voor Kappeyne
opgekomen.
Na van Houten's brief.
Na Kappeyne's reis naar de Zaan.
Na alles wat de vrienden hebben gedaan om den leider te redden.
Da leiders-geschiedenis is een lijdens-geschiedenis geworden.
Hopen we dat ze nu geëindigd is en dat de heeren van de
krachtmimsterie's der toeJcomst nu genezen zijn van hun droomen.
De laatste kaart ia uitgespeeld, 't spel is verloren; Kappeyne ia als
politiek man dood.
Het eenige bewijs van eerbied dat zgn volgelingen hem nu wel kunnen
geven, is hem stil te laten rusten in het graf en tot de levenden terug
te keeren.
Eenmaal wilde de heer Tak van Poortvliet ministerieel zjjn en bjj
leed er echec mee.
Als' tijdelijk President der Tweede Kamer stelde hij voor de
Nisero, iltterpellatie Vrijdag te doen plaatshebben. Ik meen daarmede ook inden
geest der Regeering te handelen".
Maar met 42 tegen 15 stemmen verwierp de Kamer zijn voorstel.
Wanneer de heer Tak ministerieel is, weet de vergadering als bij intuïtie
dat het beter is in anti-mjnisterieelen zin te beslissen.
De aanbieding van de wetsvoordracht nopens het Regedtschap ge
schiedde door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van,Justitie.
Maar de laatste was er alleen bij uit het oogpunt van deftigheid.
In 1850 liet Thorbecke het ontwerp door den Minister van Rosenthal
aanbieden en hij, de premier, vergezelde den Minister van justitie.
Thans hield de heer Heemskerk, als chef van het Kabinet, de korte
rede bij de overgaaf van het document.
Dat verschil teekent.
Thonbecke kon licht de kleine onderscheidingen van het
minister-pres!dentschap missen: men wist toch dat hij de premier was.
Heemskerk moet, dopr alles te doen en meester over zijn ambtsgenooten
te spelen, zyn suprematie toonen.
Veel nieuws heeft het Nisero"-debat ons niet geleerd. '
Behalve den heer Rutgers, die als steeds vlijmend scherp, maar volkomen
op do hoogte der zaak was, gaf geen der sprekers blijk van zeer ernstige
studie van de quaestie te hebben gemaakt.
De opmerking deswege, van den Minister van Buitenlandsche Zaken,
was volkomen juist. De heer Brantsen van de Zijp bv., hoe krachtig hij
overigens ook voor ons recht opkwam, vroeg nogmaals overlegging van
de nota aan de Eerste Kamer.
En toch was daags te voren, toen de heer Keuchenius er ook op
aandrong, reeds gezegd, dat die nota bereids was ingekomen en ter
griffie gedeponeerd.
Men mocht minstens verwachten, dat als een lid der Kamer een
verzoek tot de Regeering richt, by zich vooraf er van vergewist!, of er
niet reeds aan voldaan is.
Het is bij de discussie over de Nisero gebleken dat de Regeering zich
aan de voogdijschap van Groot-Britannie heeft onderworpen, onze eer en
)ns prestige in Indiëin de waagschaal heeft gesteld, om den Radjah van
fenom te toonen, dat hij van Engeland niets te verwachten had.
Dat was 't overheerschend motief.
En daarvoor was een zoo gevaarlijke vernedering noodig?
Ons dunkt een eenvoudige mededeeling van Engeland'» verbolgenheid
tegen den Radjah ware daartoe voldoende geweest.
"Of was dat te weinig omslachtig voor de diplomatie?
Onpartijdig leidde de heer Tak de vergaderingen der Kamer.
HU liet bij de Nisero"-quaestie de Atjeh-politiek tot op het kantje van
de schending der geheimzinnigheid bespreken.
En wat meer is: ha liet den heer Van der Hoeven zonder interruptie
aan een zijner medeleden het verwijt van valsche voorstelling der leiten",
nog wel, uit stijfhoofdigheid weigerachtig om zich te laten overtuigen",
dat is dus opzettelijk, tegen beter weten, naar het hoofd slingeren;
En dat medelid heette niet Gleichman of Blussémaar Rutgers van.
Rozenburg, een van de beste vrienden.
Het is lofwaardig of '.t was den heer President ontgaan.."..IJ
ONZE BLADEN.
Deze week bracht in hare eerste dagen de laatste tonen van den te-1
recht geruchtmakenden Kappeyne-strijd. Toen het laatsfe nommer van
dit Weekblad werd afgedrukt, bracht ons Dagblad een artikel, waarin
nogmaals het belang des lands werd gesteld en verdedigd tegenover de
candidatuur-Kapgeyne. Het Handelsblad, Kappeyae's oude viiead, di0:
«hem eerst had prijsgegeven, later cheen bg te draaien en de Behoefte
aan een leider zeer duidelijk zegde te gevoelen, nam op het laatste
oogenblik de voor eene courant zeldzame houding van wit papier" aan. De/
kiezers moesten het maar weten.
De Zaansche en Haarlemsche persen zuchtten in die dagen onder tal
van strooibiljetten voor de verschillende candidaten, die zich niet verhie
ven boven het peil, dat deze verkiezingsmid delen in den regel bereiken..
Een ander onderwerp van belang, dat vele bladen bezighield, was de
JTïsero-qoaestie. Het beleid van de Nederlandsche diplomatie werd gestreng
beoordeeld door het Vaderland, door ons Dagblad, en verschillende an
dere couranten. Het vond daarentegen vergoelijking, zooniet instemming
bühet Handelsblad. Deze oordeelvellingen waren echter evenals
het Kamerdebat <?van elk practisch resultaat verstoken, omdat
de buitenlandsche politiek aan de parlementaire leiding ontsnapt. ,
Zy stelt de parlementen voor faits accomplis, en zoowel de vertegenwoor
diging als de pers kunnen niet verder gaan, dan wenschen, dat deze za
ken steeds ter behandeling komen in bekwame handen, die kracht bezitten
ook voor meer dan den gewonen, zeer kalmen diplomatieken dienst .
van Nederland.
De Arnliem&clie Courant ontving eene mededeeling omtrent plannen
tot concentratie van het Nederlandsche gezag in Atjeh, waaraan zij een
artikel wijdde.
Mededeelingen omtrent de cholera kwamen voor in bijna iedere cou
rant. In het Nieuws van den Dag schreef Dr. Van de Plaats een artikel
over de ziekte en de voorbehoedmiddelen daartegen. Het Kon. Besluit,
dat de vuile wasch aan de grenzen doet aanhouden, gaf nieuwe stof in
dit opzicht. DeN.Rott.Ct. gaf den geest aan, waarin dit besluit moet wor
den uitgevoerd, doch uit latere mededeelingen. Week, dat de ambtenaren
aan de grenzen met dezen geest niet waren in kennis gesteld.
Ten slotte gaf het Regentschap, de gisteren in den geest der open
bare meening besliste quaestie, aanleiding tot eenige artikelen over be
zwaren van hoofdzakelijk formeelen aard.
BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT.
Wat een komkommertijd! Wij mogen van geluk spreken, dat we juist
1n dien tijd hier kermis hebben. Wij hebben dan toch niets te doen en
kunnen op ons gemak ons geld uitgeven en ons, al slenterende door de
Lepelstraat, laten desinfeeteeren door de daar opstijgende dampen van
natte spaanders, en heerrelijke" boter (men zou soms geneigd meer aan
het adellijke" van een haas te denken), beide onmisbare ingrediënten om
poffertjes en wafelen te bakken. Dat gebak, of die gebakken, houden zich
in den loop der tijden nog maar flink. In vele plaatsen van ons laad zijn
ze smadelijk verjaagd., alsof niet onze voorouders reeds zich den maag
er aan bedorven hadden; de wafelmeisjes zelve, di& met hunne ,,goudea'r.
kappen en witte mutsen een wezenlijk sieraad" van onze kermissen uit
maakten, zijn onder al die vervolgingen al bezweken, maar de wafel en de
poffer verkeeren nog in blakenden welstand en sissen en knetteren nog
even lustig als voor 50 jaar.
De grootste strijd, die men deze lekkernijen kan aandoen, is m. i- ora
op zijn gemak eens getuige te zyn van hare bereiding.
Men ga door de Lepelstraat en aanschonwe zoo'n lepelende 'vrouw, óp
haar hoogen stoel boven het rookend vuur; met de rechterhand vlug het
lange houten lepeltje bewegende van de 's morgens glimmende, maar
's avonds met meeltranen bedekte koperen pan naar de braadpan, waarvan
zij met iedere beweging een kuiltje vult. De arme vrouw! Hare oogen
tranen en hare neuzen doen iets soortgelijks; het geheele gelaat gelijkt
eene wonderbare kole vuurs die in het water gelegen' heeft en toch door
brandt. Al dat nat te zamen wordt met eene veeg van een doek, dien zij
bestendig in de linkerhand houdt (en evenals de koperen kan, 's morgens
wel schoon zal geweest zijn) herhaaldelijk verwijderd, om na weinige
eeconden door nieuw nat vervangen te worden. Zoo lepelt en veegt zij
den gansenen dag door en heeft moeite de twee zweetende mannen, die
half boven de braadpan staan en geen zakdoek in de handen hebben, bij
te houden. De eene man pikt met een vork de poffertjes om, als ze aan
den nen kant gaar zijn, wat hij schijnt te ruiken, en als hij op dezelfde
wijze er achter gekomen is dat ze ook aan den anderen kant dezelfde
periode van genietbaarheid genaderd zijn, dan wipt hij ze^met zijn vork
vlug uit de pan op een bordje en overreikt ze aan een'djjpnehde maagd
die ze met boter en suiker orneert en den hongerigen Voorzet.
De andere man is inmiddels bezig geweest de open komende kuiltjes'
in de pan met vet te smeren, met een doek ('t schijnt ten minste een
doek te zijn) die om een korten stok gewonden is en die wellicht ook
eens schoon geweest is, maar wanneer, dat zijn alle bleekcn te samen niet
in staat uit te maken. ' ?
Voeg daar nu by de stof, die in wolken door de voorbijhossende me*
nigte wordt opgejaagd, en gij hebt:
heerrelijke broedertjes! twee dozijn voor drie stuivers meneer,
lek-kere botter en suiker, met zullever bediend; toe laat de kindertjes
is snoepen meneer, net een kamertje vrij!" ;
En niet alleen hebt ge die heerlijke broedertjes, maar ook een paar
vetvlekken op de mouwen van uw jas, die een aanhalige meid, ook al met
rook-oogen, u bezorgd heeft bij haar pogingen om u haar kraam in te
trekken. .r
Wie dan nog trek heeft poffertjes te gaan eten met stalen vorken,
hij doe het ik pas! '
Behalve die poffertjes en wafels was er niet veel bijzonders! Wat er.
nog was, waren bijna alle instellingen van openbaar bedrog, met toestem
ming1 van het Edelachtbaar bestuur dezer gemeente, soms met geweld,
gepleegd door vreemdelingen op de onnoozele bewoners der etad en van
de omliggende dorpen., '