Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
'Zelfs maakte geen uitzondering hierop een café-chantant, dat van den
lEdel-Achtbaren heer Yan Kappen. Daar kostte een glas bier dertig cents
?n het mocht dus goed zijn maar men kon het niet drinken; daar
meendèt ge muziek en zang te hooren en om een aardigen komiek te
lachen en ge zaagt «r niets dan eenige dronken meiden, die zich de
Uet milde hand geschonken champagne wel lieten smaken. En als men
niet bijtijds van al dat genot dat Yan Kappen aanbood, afzag, kon men
nog een pak slaag kragen op den koop toe hetzy van de bezoekers die
onderling aan het- vechten raakten, hetzij van de politie die er met de
blanke sabel binnendrong en zoo krachtig optrad", dat menigeen met
bebloeden kop de tent verliet.
In het algemeen is hier gedurende deze kermis kranig gesneden. Als
men dat zoo hoort, zou men niet denken, dat het kermis was in eene
stad waar kunst en wetenschap bloeit, maar op een boerendorp waar de
kermishouders door de jongens van het naburige dorp bestookt worden.
En toch heb ik in die tent, waar alle vechtersbazen van Utrecht bijeen
schijnen te komen, op een goeden avond toch ook nog een anti-revolutionair
kamerlid zien binnentreden. De brancards hadden druk werk in de laatste
dagen: licht en ^ernstig gekwetsten werden naar het ziekenhuis gereden,
en heden vervulden zy, hope ik, hun laatste werk dat een gevolg van
de kermis is hun laatste en een zeer droevig werk. T wee jongelieden die
te zatnen warerêj?aan kermis houden en Zaterdagavond den laatsten
kermisdag?nog vriïoujjk en wel op het Vreeburg waren gezient werden sinds dien
tyj vermist! Wel liepen er geruchten dat zij in Gouda zonden gezien zijn,
maar men vreesde het ergste. De jongeling was een oppassend werkman
en "ook zij stond te goeder naam bekend. Alle binnen-en buitengrachten
werden dagdu lang te vergeefs «fgedregt, maar eindelijk werd heden
morgen die lange arbeid met gunstigen" uitslag bekroond. Bij de Nieuwe
brug, in het Singel, haalde men het Ijjk van den 20-jarigen jongeling op
en de man die in een bootje gezeten, het lijk bij de kraag van de jas
greep, verzekerde dat hg ook het tweede lyk dat van het meisje
had gezien, maar dit juist losschoot toen hij het grijpen wilde. Ook dat
zal dus wel spoedig gevonden zijn. Is hun dood een gevolg van hun
kermishouden en zijn zij wellicht in benevelden toestand te water
geraakt: of hebben zij veeleer het kermisgewoel ontvlucht om in de
stille eenzaamheid van den- nacht langs dat water te wandelen en zijn
zij over een dier verraderlijke boomwortels gestruikeld, die soms ver boven
hetjaagpad uitsteken en mischien zeer practisch zijn voor schuitentrekkers,
die er een steunpunt voor hunne voeten tegen vinden, maar allerminst
geschikt-voor eenzame, nachtelijke wandelaars, die van liefde spreken.
Deze doen beter het voetpad aan de andere zijde van den weg te kiezen
maar, daar loopen er meer by zulk eene gelegenheid. Doch, hoe het
zy, of zj gevallen .zijn als offers van de kermis of van de liefde 't is
treurig dat- zoo'n paar jeugdige menscheulevens op zulk eene wijze zoo
plotseling^ afgesneden worden.
Mogen met dit nieuwe voorbeeld er zijn er reeds zoovele op dien
Siögél gegev*n?**- bjj een volgende kermis de jonge meisjes haac voordeel
doen. Z\j stonden heden middag zoo zenuwachtig te huilen toen zij de
droeve vracht omhoog zagen brengen, er steeg uit honderden kelen zoo'n
luid en smartelijk: Och, God!" naar boven, dat men verwachten mag de
getuigen van het vinden der lijken althans, in het vervolg een minder
waterrijk oord voor hare liefkozingen te zi«n kiezen.
KUNST.
? HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. U
Jufvrouw Lptte Birch, dochter van den Wurtembergschen Domeinraad
Pfeiffer, heeft' van haar droogen echtgenoot, den deenschen schrijver Dr.
(Jhristian Birch, in de vaderstad der Lessingsche Dramaturgie" niet kun
nen leeren, wat de vaste regelen zijn, waaraan een tooneelstuk behoort
te beantwoorden. Als actrice op de hoogte van alle vertoonings-handgreepen
en vooral van de werking der traanklieren en haarwortels der toeschouwers,
wist Mevrouw Birch met zekere handigheid het goud der
dichtscheppingen van vreemde auteurs in de pasmunt van alledaagsche drama's om te
wisselen," zegt een harer landgenooten, en zoo kwamen die 13 deeleu
Dramatische Werke" bjj elkaar, die slechts in geringe mate den toeloop
rechtvaardigen, die aan de opvoering ten deel pleegt te vallen.
Jane Eyre (het stuk is overbekend) betoont zich niet beter en niet
Bkchter Jan de meeste andere .uit romans getrokken tooneelstnkken: de
zelfde belangstelling wordt gevergd voor personen, die het publiek weinig
kent; dezelfde omstandigheden worden als bekend ondersteld, die den
toeschouwer vreemd, zijn, wql hij het boek niet gelezen heeft; dezelfde
groote gemoedsbewegingen worden vertoond, die niet of nauwelijks zijn
voorbereid; dezelfde hoedanigheden worden den lieden toegeschreven,die
in het dramatisch kader zich niet in daden of gebeurtenissen openbaren;
dezelfde overhaasting der stemmingen aan het slot, die noodig zijn om
een ontknooping te krijgen, maar dien het aan harmonische ontwikkeling
ontbreekt; dezelfde lange verhalen, in den mond der spelers gelegd, om
dat de auteur geen middel gevonden heeft den inhoud ter aanschouwing
te brengen; dezelfde onmenschelijkheid, waarmee de medespelers tot
luisteren gedwongen worden, zonder by mogelijkheid een dragelijk figuur
daartegenover te kunnen maken.
Het geheele Jane Eyre ademt kunstlooze conventie; de eerste bedrijven
spreken van een oppervlakkigen blik, door den auteur in het leven geworpen,
de laatsten zeggen, hoe onbeteekenend het verstand en het hart der samen
stelster is; hoe weinig zy begrijpt, hoe min zy gevoelt. Juist een niet te
verklaren lofprijzende recensie, die men in een onzer dagbladen over
Jane Eyre heeft geplaatst, geeft aanleiding nogmaals te betoogen dat een
kunstwerk, dus b. v. ook een tooneelstuk, niet is of geniaal of onbedui
dend, al naar den aard van het onderwerp, dat het behandelt, maar wél,
maar allén naar de wyeèwaaróp dat onderwerp behandeld wordt. De
lui van de groote hartstochten en buitengewone menschen op het
tooneel rollen «r om lasfej»". iert bet daar.
Eilieve, met wat anders komen wy' in Jane Eyre in aaflT&kïng Jan met
Hartstochten, die ons als groote" worden voorgezet en met menschen,
waarvan de schrijfster ons om een haverklap verzekert, dat zij buiten
gewoon" zijn? Toch lachen wij om Jane Eyre en om Lotte Birch. Wg
lachen namelijk om de wijze waarop zulk een Duitsch schrijfstertje zich
een hartstocht denkt, die groot moet zijn en ons het buitengewone van
menschencharakters wil voorstellen. Wij lachen medelijdend, wg lachen
als om een pauw, wiens staart men hem ontrukt zou hebben en die
toch zijn pennen uitzet en fier loopt, den kop omhoog, wijl hij niet naar
achteren kan zien. Onophoudelijk gedragen de personen uit het stuk
zich alsof zy zeer interessante wezens waren, die in uiterst gewichtige
levensomstandigheden verkeeren, maar eigenlijk merken wij er niets van,
behalve, dat zij het voorwenden, zonder te zien, hoe weinig zij ons beet
nemen. Yan het begin tot *het einde hooren wij gewagen van de
oogverblindende kleurenpracht van den pauwenstaart, en wij kijken ons
vruchteloos moe om iets gewaar te worden.
Het is zeer moeilijk een kritiek van zoo kort een bestek als de onze
uit iets anders te doen bestaan dan uit vluchtige echo's van ontvangen
indrukken. Van aantoonen kan dikwerf geen sprake zijn. Als er eu
of twee groote fouten van techniek in een stuk voorkomen, als de zielen
studie des schrijvers hier of daar valsch blijkt ofer onwaarscliijnlijkheden
voorkomen, ja, dan is 't mogelijk den vinger op de wond te leggen en
zijn lezers, eenvoudig door het meêdeelen van wat er geschiedt, zjjn ge
voelen te doen aannemen; maar hoe zullen wij u bewijzen, dat alles slecht is
TOL Jane Eyre, dat er geen vonkje kunst sprankt door deze vale tentoon
stelling van menschenschimmen ? .Zóó wordt geen Lord verliefd, zóó be
staat, handelt en spreekt geen Lowoodsche wees, zóó zijn geen Engelsche
edellieden, zóó bewegen zich niet menschen, die door allerlei motieven
tot ^allerlei handelingen worden genoopt. Dit is geen spreektaal, geen
natuurgebaar, dit is niet wat men noemt leven". Vorm en inhoud komen
hier wonder wel overeen. Het stuk biedt geen zweem van een goed ge
ordonneerd'geheel te aanschouwen. Het is vaag en leeg en onjuist bere
kend, het is zeer geschikt om op een kinderpartijtje vertoond te worden.
Zelfs Marie" kon van zoo een stuk geen tamelijke vertaling leveren.
Waarom kiest zij ook niet in andere boomgaarden de vruchten, dia zij
voor Holland wil doen rijpen? Of waarom heeft zij uit het Engelsch
origineel niet getracht een beter dramatisch geheel te maken ?
Wat de uitvoering aangaat Mejufv. S. van Biene heeft het eerste en
laatste bedrijf uitmuntend gezegd en gespeeld, met uitzondering van hare
sortie, na de invective tegen Mevrouw Keed: haar gebaar was daar niet
waardig genoeg. Deze voortreffelijke actrice moet zich ook toeleggen op
het bewaken der symmetrie van haar gekat, in oogenblikken van
hartstdcht. De voorgang zelfs van wereldberoemde avtisten verontschuldigt
niet zekere scheve trekken, die door den zieletoestand niet gemotiveerd
worden. In het 2e en 3e bedrijf was Jufv. van Biene wat te didaktisch in
haar toon en houding, Miss Jane is wel een gouvernante, maar een ideale.
De heer Bouwmeester speelde den bourru met al de schakeeringen, die
den meester kenmerken.
Wat Mevr. Kleine betreft de beoordeeling door het Handelsblad
geleverd was niet zonder aanleiding. Verlangend wachten w\j Rïchard
III" af.
De heeren Ising, v. Dommelen en Wensma kweten zich naar behooren.
De grime van den tweede was voortreffelijk, zoo als gewoonlijk. De heer
Ising had de oplettendheid gehad in zijn persoon de 8 jaar uit te drukken,
die er tusschen het Ie en 2e bedrijf verloopen. De dames Stoetz en Chr.
Poolman zijn er niet in geslaagd haar nationaliteit een engelsch pakje
aan te trekken.
Wij eindigen met den wensch, dat het Nederl. Tooneel, dat voorheen
gelukkig zoo weinig in Charlotte deed, tot die gedragslijn terugkeere,
haar van het repertoire schrappe en ons weldra gelegenheid geve weer
te beschrijven hoe het de goede krachten, waarover het beschikt, tot een
goed doel aanwendt.
Amst, 30 Juli '84. E. J. W.
EEN NIEUW GEDENKTEEKEN.' i ;;, \
(Wolff en DeTten.) *
Den 24n Juli ia te Ylissingen het gedenkteeken ingewijd voor Betje
Wolff en Agatha Deken. Men heeft daartoe, in navolging van buiten*
en binnenlandsche voorbeelden, eene fontein gesticht. In afwijking van
hetgeen men in Amsterdam doet, waar ik, van Oosterwijk Bruyn (meen
ak) in Doctrind eens eene voorlezing heb gehoord over de gewoonte om
de dingen hunne bestemming te doen missen en zich met het provisoirs
te-vrede te stellen sclujnt deze waterbron-hare taak behoorlijk te zullen
vervullen. Trouwens, dat uit die leeuwenkoppen van het
Eendrachtsmonument op den Dam geen water stroomt, zou zoo erg niet in 't oog
loopen, ware 't monument niet omgeven van een grooten vergaarbak.
Die, te midden van welken da Wolff- en Dekenfontein is opgericht, ia
cirkelvormig. De rand verheft zich maar weinig boven den beganen
grond. D& fontein bestaat dan ook uit een in 8-en verdeeld rond bekken
8 cirkelstralen zqn naar buiten uitgedrukt door even zoo vele leeuwen»
koppen, als waterspuyers, door boogvormige anthemiën beschermd. Uit
het midden rijst een standaart, die zich nabij den top verbreedt, en ook
daar waterstralen rondwerpt. De schacht onder het bekken rust op een
postament met hoofd- en voetgeledingen, waarvan de vier hoeken afge
plat zgn, zoodat het plan stemt met de bovenverdeeling. Onder de plint
van het postament bereidt de afkapping der 4 bovenhoeken, van het
voetstuk, waar het op staat, den overgang op een zwaren vierkanten
grondalag voor. Dit alles is metaal. De kompozitie verheft zich op een
steenen kubus, ruim twee maal zoo breed als de hoogte, die boven het
water zichtbaar is.
De Oost- en Westzjjde fan het postannnt is vercierd met 3
beelteniteen in bareliëf van de beide ichrijfsters; ten Noorden en ten Zuiden
drafcken opschriften de nationale hulde «a de titel* van het
Bttsterpaar nader -aifc