De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 3 augustus pagina 5

3 augustus 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 371 BE AMSTERDAMMER, WEWM.AD Tt*6ïMSEBERLAND. mtmttlijk talloos, maar de 'sprekende trekken dezer beide categorieën z$n duidehjk genoeg aangegeven. Tot de eerste soort, welke men die der l iMterialen zou kannen noemen, behooren de behouders, de bewaarders l dwr orde, die in onderworpenheid leven. Naar Raskalnikow's meening aijn i zg genoodzaakt te gehoorzamen. Dat is hunne roeping en beeft bijgevolg i niets vernederends voor hen. Die der tweede soort echter sehendea de j «rat; bet zijn óf .vernielers, óf lieden, die tot vernielen geneigd zijn; zulks i hangt slechts van hun meerderen of minderen aanleg af. De misdaden, I die zij begaan, zijn natuurlijk slechts relatief, want zij willen slechts i vernielen wat bestaat, in naam van iets, dat beter is Het tegenwoor| dige behoort aan de eerste, de toekomst aan de tweede categorie. Genen houden de wereld in stand en vermenigvuldigen hare bewoners, dezen rich ten haar naar een grootsch doel. Beiden hebben dus een gelijk recht van ' bestaan, en vive la guerre ternelle!.... tot aan de verrijzing van een nieuw Jeruzalem; dat spreekt van zelf. ' Dit doel het nieuwe Jeruzalem is het universeele geluk, waarvan alle socialisten droomen. Maar totdat dit geluk verwezenlijkt is, moet ; .Raskalnikow toch kven, hoe onaangenaam hij zulks ook moge vinden. Na dit punt van uitgang komt er nog slechts op aan de gevolgtrek king te maken. Deze nu luidt aldus: Ich meine also, dasz der auszergewöhnliche Mensch das Recht habe..., d. h. nicht das officielle Recht, sondern ein Recht, das ihm persönlich eigen ist, seinem Gewissen zu gestatten gewisse Hindernisse zu berschreiten; einzig und allein aber nur für den Fall, wenn die Ausführung seiner Idee (die ja vielleicht menschenbeglückend wirken könnte) es fordert. Meiner . Meiuung nach batten die Kepler und die Newton's, wenn ihre Entdeekunv gen auf keine Weise der Welt batten zuganglich gemacht werden können, ohne das Leben von Menschen aufzuopfern, (von Menschen die diesen Entdeokungen Widerstand geleistet oder Hindernisse in den Weg gelegt ? batten) das Recht gehabt, waren sogar verpflichtet gewesen.... diese 1 Menschen eu beseitigen, um ihre Entdeckungen der ganzen Menschheit nutzbringend zu machen.... Alle Gesetzgeber und Reformatoren der Menschheit, von den altesten angefangen, bis auf die Lykurge, Solon's, Muhammed's, Napoleon's u. s. w. waren ja Verbreoher; schon dadurch allein, dasz sie, indem sie ein neues Gesetz schufen, ein altes, welches von der Gesellschaft heilig geachtet und von den Vorvatern berliefert ? war, umstieszen, und dasz sie, selbstverstandlich, nicht vor dem Vergieszen von Blut zurückgeschreckt sind, wenn Blutvergieszen ihnen nutzen könnte. ' Es ist «ogar bemerkenswerth, -dasz die Mehrzahl dieser Wohlthater und ; Gesetzgeber fürchterliche Blutvergieszer waren. Mit einem Worte, ich , bin der Meinung, dasz nicht allein alle groszen", sondern sogar alle, ? nar einigermaszen das gewöbnliche Niveau berragenden Menschen, d. h. ? Alle, die nur irgend befiihigt sind etwas Neues aufzustellen, ihrer Natur,' anloge zufolge genöthigt sind, unbedingt Verbrecher zu werden ( natürlich mehr oder weniger. Sie wurden sich sonst scliwerlich ber das gewöbnliche Niveau erheben, und darunter EU bleiben, dazu können sie ?Bieb nicht entschlieszen, und zwar weil es ihrem Wesen widcrstrebt; meiner ? .Ansicht nach iat es sogar ihre Pflicht, das gewöhnliehe Geleise zu verlassen ! Op deze wijze kan er men er alzoo toe komen om zich door middel ?van paradoxen boven de wet te plaatsen en zich zelf door eene reeks van bedriegelijke redeneeringen de wettigheid der misdaad wijs te maken. Ei js echter nog een eindelooze afstand tusschen het omhelzen dezer ' ideeën en het in praktijk brengen ervan. Om dien af te leggen is het ? Hoodig, dat een schok van buiten kome. Dit is met Raskalnikow dan i ook bet geval. Eens dat hij in een koffiehuis zat, hoorde hij een gesprek ( aan tusschen een student en een officier over de woekeraars!er. De eereto toonde den anïere mathematisch juist aan, dat het leven van dat oude maar nuttelooze wijf, wat de waarde ervan betrof, niet in verge, Igking kon komen met dat van honderd jonge lieden, vol kracht maar / door .armoede niet in staat zich te verheffen. Er was iets fataals in de overeenkomst van dit gesprek met de gedachten, die Raskalnikow sedert eenigen tgd martelden. Hij zag er eene vingerwijzing, eene geheimzinnige raadgeving in. Langzamerhand verliet dit vfaagstuk het gebied der phantasie en theorie, het verkreeg leven en werkelijkheid; slechts de middelen om het op te lossen moesten nog gevonden worden. Wel was het nog slechts eene veronderstelling, een voornemen, doch het nam langzamerhand het geheele denken en leven van Raskalnikow in beslag; hij eindigde met eraan te gewennen en werd zoo met het plan tot de misdaad vertrouwd. De volharding, waarmee dat voornemen zijn geest kwelde, toonde aan welk eene noodlottige onweerstaanbare aantrekking het voor hem had. Steeds onder den invloed van deze nachtmerrie maakt hij in gedachten 'alle toebereidselen tot bet volvoeren van zijn plan; hij kiest de bijl als het meest geschikte werktuig uit en gaat na, hoe hij zich dat «apen, zonder argwaan te verwekken, zal kunnen verschaffen. In een toestand, die op somnambulisme gelijkt, voorziet hjj zich van een naald en garen en van het noodige linnen om den kleinen zak te vervaardigen, die tot berging van het moordtuig moet dienen. Al deze toebereidselen : verricht bij, zonder dat liij er zich volkomen van bewust is; eerst als ? alles gereed is, ontdekt hij, dat ongemerkt het beslissende oogenblik is Bangebroken, waarin de gedachte moet plaats maken voor de daad. Na aarzelt hij en deinst ontzet terug. Opgewonden en koortsachtig dwaalt hij in de omstreken van Peters burg rond. Door afmatting overweldigd, valt hij in de schaduw van een ?' boichje in slaap en wordt door vreeselijke droomen gekweld. Als hij ontwaakt, tracht hij zijn afschuwelijk plan van zich af te zetten, hij vat . nieuwen moed en doet, wat hij kan, om zich van den demon in zijn "binnenste te bevrijden, die hem onophoudelijk vervolgt. Hij zweert , niet langer aan de oude woekeraarster te zullen denken en komt in de , etad terug met een kalmer geest en een minder vermoeid hoofd. Plotse ling bemerkt hij, dat hij zich in de nabijheid van de woning der oude vrouw bevindt. Hoe is hij daar gekomen? Hij zelf weet het niet. Zijn hoort vertellen, dat de zuster van Alena den volgenden dag niet thuliV de oude dos alleen zal zijn. Als een ter dood veroordeelde komt hg <*j >\jn kamer terug. Hij dacht aan niets en kon ook aan niets denken, hij gevoelde dat bjj geen wilskracht meer bezat en dat alles onherroepelijk beslist was. De moord vindt plaats ; oogenblikkelijk daarop volgt de straf. GedeeU" telijk was deze reeds aan de misdaad vooraf gegaan; zij was begonnen op den dag, dat Raskalnikow zich door zijn trots en zijne sophismen boven de wetten der maatschappij had gesteld. Of was het afschuwelijke; voornemen, dat hem kwelde, de soort van betoovering, waarin hij ver keerde, de nachtmerrie, die onophoudelijk zijne hersenen martelde, zijn zenuwstelsel verzwakte en opwond, misschien niet reeds een straf? Zij zou nu echter heel wat zwaarder worden. De gedachte aan de volbrachte misdaad vervolgt hem op eene nog onverzoenlijker wijze, dan de veron derstelde misdaad gedaan had. Gelijk Jonas Chusslewit is bij voortdurend aan hallucinaties ten prooi. Hij beschouwt zich als een verworpeling, een uitgestootene. Door gewetenswroegingen verscheurd en levensmoede gaat hij herhaaldelijk uit met het plan om zich aan de justitie over te leveren. Doch het toeval en een zeer begrijpelijke aarzeling verhinderen het hem telkens. Bij vlagen komen dan ook weer zijne oude theorieën in hem op; hij tracht het hoofd fier op te heffen en zich zelf te overtuigen, dat hij niet schuldiger is als Mahomed en Napoleon. Eindelijk dringt het berouw zijn ziel binnen. Eene jonge prostituee, Ssonja, is het werktuig, door den auteur gekozen, om den phantastischen trots van Raskalnikow te buigen. Hij had zich tot Ssonja aangetrokken gevoeld, wijl hij haar als zijns gelijke in de schande beschouwde en zij ook tot de paria's der maat schappij behoorde. Doch hij had niet ingezien, dat zij verre boven hem verheven was. Wanneer zij haar lichaam verkocht, was het om brood aan hare familie te verschaffen. Te midden harer lage, gemeene omgeving geeft zij bijna den indruk van reinheid; zij is de lelie die door den hagelslag be schadigd werd, waarvan Ebers in zijne critiek spreekt. De invloed van dit zachte, sympathetische wezen brengt Raskalnikow ten laatste tot zedelijker, edeler gevoelens. Hij stelt zichzelf in handen der politie en wordt naar Siberiëverbannen om aldaar met Ssonja een nieuw leven aan te vangen. Aldus is in hoofdtrekken de inhoud van Dostojewsky's beroemden roman. Raskalnikow stelt, goed beschouwd, geen socialistische type voor, hij is de incarnatie .van den strijd tusscheu de nihilistische theorieën en de wer kelijkheid. De groote verdienste van het werk bestaat hoofdzakelijk in de volmaaktheid der psychologische analyse van Raskalnikow's inwendigen strijd en zedelijk lijden. De ontleding zijner geheimste aandoeningen ia met eene nauwkeurigheid en kunst verricht, die den dichter eene plaats onmiddellijk naast Zola verzekeren. En ook de andere hoofdpersonen de diep rampzalige Katerina Iwanowna, de listige menschenkenner Porphyrius Petrowitsch, de moedige Dunja en de woesteling Swadrigailow zijn met een buitengewoon talent weergegeven. Het is waar, dat de lezing vermoeit en opwindt en dat men zich niet spoedig van den vreemden en somberen indruk kan bevrijden, dien de schildering van deze voor 't meerendeel zieke, naar waanzin overhellende wezens, van de vreeselijke en terugstootende tooneelen, die men in hun midden bijwoont, veroorzaakt. Een aangename lectuur is deze roman dus zeker niet, doch als getrouwe schilde» ring van den kanker, die Rusland vergiftigt, het Nihilisme, en alskaraktorstadie van groote, onbetwistbare waarde verdient hij in hooge mata de aandacht van alle ernstige beoefenaars en vrienden der litteratuur. C. Immortellen en Rosen, Gedichten van Ant. De Rop. Amsterdam, C. L. van Langenhuyzen. Er is in den bundel van De Rop iets, dat de pen der critiek tegenhou den zou, indien zij tot scherp oordeel geneigd kon zijn. Eene ernstige en diepe smart, weerklank van het verlies eener geliefde levensgezellin doortrilt niet alleen het geheele boekje, maar is er .ook officieel in uitge sproken. Het is moeielijk, met vrijmoedigheid een oordeel te zeggen over gedichten, wanneer men telkens vreezen moet, dat eene eenigszins ongunstige uitdrukking het rechtmatig gevoel van rouw van den dichter als echtge noot over den dood zijner vrouw zou kunnen kwetsen. Het ia als met de vaaa van Sully Prud'homme : N'y touchez pas, il est brisél Bij zulk eene bekendmaking voegt bijna niet anders dan een leantie-betuiging ; wie zou er aan denken, de woorden te critiseeren, waar* ' in de weduwenaar zijn gevoel lucht geeft? Toch heeft de dichter dit zelf niet gewild ; hij heeft het publiek aan de lijkbaar willen hebben, en voor iedereen doen afdrukken, wat zijn verlies hem ingaf. Hij vraagt, dat de beoordeeling ditmaal van groote toegeef lijkheid getuige, maar heeft toch aan het schetsen zijner immortellen al de zorg gewijd, die het (hem) geschonken talent vermocht er aan te be steden." Hij vraagt do beoordeeling, en heeft zijne klachten met opzei! voor de lezers bewerkt. Hij heeft dit met zeer goeden uitslag gedaan. Een verwonderlijke rij6> dom van kalme variatiën op het droevig thema: Ach, ich h»be sie verloren AU mein Gluck ist aan dahint wordt gegeven. Alle zijn weemoedig-dichterlijk, alle zijn eenvoudig, bur* gerlijk-Hollandsch, en geen enkele zelfs vermeet zich de aggeje regels vao Glück'a tekst er bij te doen denken: War', o war' ich nie geboren . . i Web' dass ich auf Erden bin l" dat zou Grieksche godslastering zijn, en noch Grieksch, noch godrtasterlijlt is Ant. De Rop. Hij is Nederlandsch, gevoelig, hartelijk, een braaf maa, en die in verzen zonder zeer booge vlucht, maar ook zonder pretentie, zegt, wat bij gevoelt, en bet op aangename wijze zegt. Men kan, ook zo»» der de overledene gekend te hebben, zijn verzen, de daarin gelegde voruj Kaanj ge gebracht 2iia,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl