Historisch Archief 1877-1940
Ho. 371
BE AMSTERDAMMER, WEWM.AD Tt*6ïMSEBERLAND.
mtmttlijk talloos, maar de 'sprekende trekken dezer beide categorieën
z$n duidehjk genoeg aangegeven. Tot de eerste soort, welke men die der
l iMterialen zou kannen noemen, behooren de behouders, de bewaarders
l dwr orde, die in onderworpenheid leven. Naar Raskalnikow's meening aijn
i zg genoodzaakt te gehoorzamen. Dat is hunne roeping en beeft bijgevolg
i niets vernederends voor hen. Die der tweede soort echter sehendea de
j «rat; bet zijn óf .vernielers, óf lieden, die tot vernielen geneigd zijn; zulks
i hangt slechts van hun meerderen of minderen aanleg af. De misdaden,
I die zij begaan, zijn natuurlijk slechts relatief, want zij willen slechts
i vernielen wat bestaat, in naam van iets, dat beter is Het
tegenwoor| dige behoort aan de eerste, de toekomst aan de tweede categorie. Genen
houden de wereld in stand en vermenigvuldigen hare bewoners, dezen rich
ten haar naar een grootsch doel. Beiden hebben dus een gelijk recht van
' bestaan, en vive la guerre ternelle!.... tot aan de verrijzing van een
nieuw Jeruzalem; dat spreekt van zelf.
' Dit doel het nieuwe Jeruzalem is het universeele geluk, waarvan
alle socialisten droomen. Maar totdat dit geluk verwezenlijkt is, moet
; .Raskalnikow toch kven, hoe onaangenaam hij zulks ook moge vinden.
Na dit punt van uitgang komt er nog slechts op aan de gevolgtrek
king te maken. Deze nu luidt aldus:
Ich meine also, dasz der auszergewöhnliche Mensch das Recht habe...,
d. h. nicht das officielle Recht, sondern ein Recht, das ihm persönlich
eigen ist, seinem Gewissen zu gestatten gewisse Hindernisse zu
berschreiten; einzig und allein aber nur für den Fall, wenn die Ausführung seiner
Idee (die ja vielleicht menschenbeglückend wirken könnte) es fordert. Meiner
. Meiuung nach batten die Kepler und die Newton's, wenn ihre
Entdeekunv gen auf keine Weise der Welt batten zuganglich gemacht werden können,
ohne das Leben von Menschen aufzuopfern, (von Menschen die diesen
Entdeokungen Widerstand geleistet oder Hindernisse in den Weg gelegt
? batten) das Recht gehabt, waren sogar verpflichtet gewesen.... diese
1 Menschen eu beseitigen, um ihre Entdeckungen der ganzen Menschheit
nutzbringend zu machen.... Alle Gesetzgeber und Reformatoren der
Menschheit, von den altesten angefangen, bis auf die Lykurge, Solon's,
Muhammed's, Napoleon's u. s. w. waren ja Verbreoher; schon dadurch
allein, dasz sie, indem sie ein neues Gesetz schufen, ein altes, welches
von der Gesellschaft heilig geachtet und von den Vorvatern berliefert
? war, umstieszen, und dasz sie, selbstverstandlich, nicht vor dem Vergieszen
von Blut zurückgeschreckt sind, wenn Blutvergieszen ihnen nutzen könnte.
' Es ist «ogar bemerkenswerth, -dasz die Mehrzahl dieser Wohlthater und
; Gesetzgeber fürchterliche Blutvergieszer waren. Mit einem Worte, ich
, bin der Meinung, dasz nicht allein alle groszen", sondern sogar alle,
? nar einigermaszen das gewöbnliche Niveau berragenden Menschen, d. h.
? Alle, die nur irgend befiihigt sind etwas Neues aufzustellen, ihrer
Natur,' anloge zufolge genöthigt sind, unbedingt Verbrecher zu werden
( natürlich mehr oder weniger. Sie wurden sich sonst scliwerlich ber das
gewöbnliche Niveau erheben, und darunter EU bleiben, dazu können sie
?Bieb nicht entschlieszen, und zwar weil es ihrem Wesen widcrstrebt; meiner
? .Ansicht nach iat es sogar ihre Pflicht, das gewöhnliehe Geleise zu
verlassen
! Op deze wijze kan er men er alzoo toe komen om zich door middel
?van paradoxen boven de wet te plaatsen en zich zelf door eene reeks van
bedriegelijke redeneeringen de wettigheid der misdaad wijs te maken.
Ei js echter nog een eindelooze afstand tusschen het omhelzen dezer
' ideeën en het in praktijk brengen ervan. Om dien af te leggen is het
? Hoodig, dat een schok van buiten kome. Dit is met Raskalnikow dan
i ook bet geval. Eens dat hij in een koffiehuis zat, hoorde hij een gesprek
( aan tusschen een student en een officier over de woekeraars!er. De
eereto toonde den anïere mathematisch juist aan, dat het leven van dat
oude maar nuttelooze wijf, wat de waarde ervan betrof, niet in
verge, Igking kon komen met dat van honderd jonge lieden, vol kracht maar
/ door .armoede niet in staat zich te verheffen. Er was iets fataals in de
overeenkomst van dit gesprek met de gedachten, die Raskalnikow sedert
eenigen tgd martelden. Hij zag er eene vingerwijzing, eene geheimzinnige
raadgeving in.
Langzamerhand verliet dit vfaagstuk het gebied der phantasie en
theorie, het verkreeg leven en werkelijkheid; slechts de middelen om het
op te lossen moesten nog gevonden worden. Wel was het nog slechts
eene veronderstelling, een voornemen, doch het nam langzamerhand het
geheele denken en leven van Raskalnikow in beslag; hij eindigde met
eraan te gewennen en werd zoo met het plan tot de misdaad vertrouwd.
De volharding, waarmee dat voornemen zijn geest kwelde, toonde aan
welk eene noodlottige onweerstaanbare aantrekking het voor hem had.
Steeds onder den invloed van deze nachtmerrie maakt hij in gedachten
'alle toebereidselen tot bet volvoeren van zijn plan; hij kiest de
bijl als het meest geschikte werktuig uit en gaat na, hoe hij zich dat
«apen, zonder argwaan te verwekken, zal kunnen verschaffen. In een
toestand, die op somnambulisme gelijkt, voorziet hjj zich van een naald en
garen en van het noodige linnen om den kleinen zak te vervaardigen,
die tot berging van het moordtuig moet dienen. Al deze toebereidselen
: verricht bij, zonder dat liij er zich volkomen van bewust is; eerst als
? alles gereed is, ontdekt hij, dat ongemerkt het beslissende oogenblik is
Bangebroken, waarin de gedachte moet plaats maken voor de daad. Na
aarzelt hij en deinst ontzet terug.
Opgewonden en koortsachtig dwaalt hij in de omstreken van Peters
burg rond. Door afmatting overweldigd, valt hij in de schaduw van een
?' boichje in slaap en wordt door vreeselijke droomen gekweld. Als hij
ontwaakt, tracht hij zijn afschuwelijk plan van zich af te zetten, hij vat
. nieuwen moed en doet, wat hij kan, om zich van den demon in zijn
"binnenste te bevrijden, die hem onophoudelijk vervolgt. Hij zweert
, niet langer aan de oude woekeraarster te zullen denken en komt in de
, etad terug met een kalmer geest en een minder vermoeid hoofd. Plotse
ling bemerkt hij, dat hij zich in de nabijheid van de woning der oude
vrouw bevindt. Hoe is hij daar gekomen? Hij zelf weet het niet. Zijn
hoort vertellen, dat de zuster van Alena den volgenden dag niet thuliV
de oude dos alleen zal zijn. Als een ter dood veroordeelde komt hg <*j
>\jn kamer terug. Hij dacht aan niets en kon ook aan niets denken, hij
gevoelde dat bjj geen wilskracht meer bezat en dat alles onherroepelijk
beslist was.
De moord vindt plaats ; oogenblikkelijk daarop volgt de straf. GedeeU"
telijk was deze reeds aan de misdaad vooraf gegaan; zij was begonnen
op den dag, dat Raskalnikow zich door zijn trots en zijne sophismen
boven de wetten der maatschappij had gesteld. Of was het afschuwelijke;
voornemen, dat hem kwelde, de soort van betoovering, waarin hij ver
keerde, de nachtmerrie, die onophoudelijk zijne hersenen martelde, zijn
zenuwstelsel verzwakte en opwond, misschien niet reeds een straf? Zij
zou nu echter heel wat zwaarder worden. De gedachte aan de volbrachte
misdaad vervolgt hem op eene nog onverzoenlijker wijze, dan de veron
derstelde misdaad gedaan had. Gelijk Jonas Chusslewit is bij voortdurend
aan hallucinaties ten prooi. Hij beschouwt zich als een verworpeling, een
uitgestootene. Door gewetenswroegingen verscheurd en levensmoede gaat
hij herhaaldelijk uit met het plan om zich aan de justitie over te leveren.
Doch het toeval en een zeer begrijpelijke aarzeling verhinderen het hem
telkens. Bij vlagen komen dan ook weer zijne oude theorieën in hem op;
hij tracht het hoofd fier op te heffen en zich zelf te overtuigen, dat hij
niet schuldiger is als Mahomed en Napoleon. Eindelijk dringt het berouw
zijn ziel binnen. Eene jonge prostituee, Ssonja, is het werktuig, door den
auteur gekozen, om den phantastischen trots van Raskalnikow te buigen.
Hij had zich tot Ssonja aangetrokken gevoeld, wijl hij haar als zijns
gelijke in de schande beschouwde en zij ook tot de paria's der maat
schappij behoorde. Doch hij had niet ingezien, dat zij verre boven hem
verheven was. Wanneer zij haar lichaam verkocht, was het om brood aan
hare familie te verschaffen. Te midden harer lage, gemeene omgeving geeft
zij bijna den indruk van reinheid; zij is de lelie die door den hagelslag be
schadigd werd, waarvan Ebers in zijne critiek spreekt. De invloed van dit
zachte, sympathetische wezen brengt Raskalnikow ten laatste tot zedelijker,
edeler gevoelens. Hij stelt zichzelf in handen der politie en wordt naar
Siberiëverbannen om aldaar met Ssonja een nieuw leven aan te vangen.
Aldus is in hoofdtrekken de inhoud van Dostojewsky's beroemden roman.
Raskalnikow stelt, goed beschouwd, geen socialistische type voor, hij is
de incarnatie .van den strijd tusscheu de nihilistische theorieën en de wer
kelijkheid. De groote verdienste van het werk bestaat hoofdzakelijk in de
volmaaktheid der psychologische analyse van Raskalnikow's inwendigen
strijd en zedelijk lijden. De ontleding zijner geheimste aandoeningen ia
met eene nauwkeurigheid en kunst verricht, die den dichter eene plaats
onmiddellijk naast Zola verzekeren. En ook de andere hoofdpersonen
de diep rampzalige Katerina Iwanowna, de listige menschenkenner
Porphyrius Petrowitsch, de moedige Dunja en de woesteling Swadrigailow
zijn met een buitengewoon talent weergegeven. Het is waar, dat de lezing
vermoeit en opwindt en dat men zich niet spoedig van den vreemden en
somberen indruk kan bevrijden, dien de schildering van deze voor 't
meerendeel zieke, naar waanzin overhellende wezens, van de vreeselijke en
terugstootende tooneelen, die men in hun midden bijwoont, veroorzaakt. Een
aangename lectuur is deze roman dus zeker niet, doch als getrouwe schilde»
ring van den kanker, die Rusland vergiftigt, het Nihilisme, en
alskaraktorstadie van groote, onbetwistbare waarde verdient hij in hooge mata
de aandacht van alle ernstige beoefenaars en vrienden der litteratuur.
C.
Immortellen en Rosen, Gedichten van
Ant. De Rop. Amsterdam, C. L. van
Langenhuyzen.
Er is in den bundel van De Rop iets, dat de pen der critiek tegenhou
den zou, indien zij tot scherp oordeel geneigd kon zijn. Eene ernstige
en diepe smart, weerklank van het verlies eener geliefde levensgezellin
doortrilt niet alleen het geheele boekje, maar is er .ook officieel in uitge
sproken. Het is moeielijk, met vrijmoedigheid een oordeel te zeggen over
gedichten, wanneer men telkens vreezen moet, dat eene eenigszins ongunstige
uitdrukking het rechtmatig gevoel van rouw van den dichter als echtge
noot over den dood zijner vrouw zou kunnen kwetsen. Het ia als met
de vaaa van Sully Prud'homme :
N'y touchez pas, il est brisél
Bij zulk eene bekendmaking voegt bijna niet anders dan een
leantie-betuiging ; wie zou er aan denken, de woorden te critiseeren, waar* '
in de weduwenaar zijn gevoel lucht geeft?
Toch heeft de dichter dit zelf niet gewild ; hij heeft het publiek aan de
lijkbaar willen hebben, en voor iedereen doen afdrukken, wat zijn verlies
hem ingaf. Hij vraagt, dat de beoordeeling ditmaal van groote toegeef
lijkheid getuige, maar heeft toch aan het schetsen zijner immortellen al
de zorg gewijd, die het (hem) geschonken talent vermocht er aan te be
steden." Hij vraagt do beoordeeling, en heeft zijne klachten met opzei!
voor de lezers bewerkt.
Hij heeft dit met zeer goeden uitslag gedaan. Een verwonderlijke rij6>
dom van kalme variatiën op het droevig thema:
Ach, ich h»be sie verloren
AU mein Gluck ist aan dahint
wordt gegeven. Alle zijn weemoedig-dichterlijk, alle zijn eenvoudig, bur*
gerlijk-Hollandsch, en geen enkele zelfs vermeet zich de aggeje regels vao
Glück'a tekst er bij te doen denken:
War', o war' ich nie geboren . . i
Web' dass ich auf Erden bin l"
dat zou Grieksche godslastering zijn, en noch Grieksch, noch godrtasterlijlt
is Ant. De Rop. Hij is Nederlandsch, gevoelig, hartelijk, een braaf maa,
en die in verzen zonder zeer booge vlucht, maar ook zonder pretentie,
zegt, wat bij gevoelt, en bet op aangename wijze zegt. Men kan, ook zo»»
der de overledene gekend te hebben, zijn verzen, de daarin gelegde
voruj Kaanj ge gebracht 2iia,