Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
tvo. 372
werp-Grondwetsherziening.
Toch houdt de Schutterij tal van bruikbare elementen in, die
onmogelijk voor de landsverdediging gemist kunnen worden. Is het geen ver
spilling van het kapitaal aan oefening, dat men den milicien na hem ge
durende 5 jaar met tusschenpoozen geoefend te hebben, voor het leger
verloren laat gaan. Deze kostbare stof moet daarom als reserve voor veld
en vestingleger beschikbaar zijn. Naar de algemeene meening moet daarom
de diensttijd verlengd worden; volgens ons voorstel tot 12 jaar, volgens
dat van den kolonel den Beer Poortugael tot 10 jaar. Wij hebben de
reden van dit verschil reeds in de beschouwing over: Het veldleger en
eijn reserve" behandeld. De sterkte der reserve voor het bezettingsleger
bedraagt alsdan bij 12-jarigen diensttijd in ronde getallen 15,400 man;
gevoegd bij het bezettingsleger van 15,800 man, vindt men alzoo een goed
geoefende, goed uitgeruste, goed gedisciplineerde troep van ruim 31,000
man voor de bezettingen onzer sterkten. (1)
De reserve wordt op dezelfde wijze vereenigd achter de liniën, in de
daarvoor aangewezen depots en georganiseerd, als bij de reserve van het
veldleger door ons is voorgesteld.
Om een snelle mobilisatie te bewerken, is zoowel voor veld- als bezet
tingsleger een tot in de uiterste consequentie doorgevoerd stelsel van
localisatie der militie en der reserve noodzakelijk. Daartoe wordt zooveel
doenlijk vastgehouden aan het beginsel, om geene of zeer weinige
garnizoensverandeiïngen te doen plaats hebben. In de garnizoenen, vastgesteld
volgens de garnizoensindeeliog (Koninklijk Besluit van 5 December 1881)
vindt men dan steeds dezelfde onderdeelen, die hunne miliciens zooveel
mogelijk uit den omtrek van het garnizoen krijgen. Bovendien reoeten
de onderdeelen van het bezettingsleger, zoo dicht mogelijk in garnizoen
liggen bij de, sterkten, die zij moeten bezetten.
Nog blijft een laatste quaestie ter behandeling over, nl. of voor de
reserve van veld- en bezettingsleger herhalingsoefeningen noodzakelijk
zijii. Het is boven allen twijfel verheven, dat deze oefeningen hoogst
wenscbelijk zouden zijn. Aantal en duur dier oefeningen moet echter tot het
strikt noodzakelijke worden beperkt. Daarom stellen wij voor, de reserve
eens of tweemaal gedurende 7 of 14 dagen op te roepen.
Stelt men den werkdag op 8 uur, dan verliest daardoor de man 56 of
112 werkuren. Gedurende dien tijd geniet hij echter een behoorlijke soldij;
zijne diensten worden hem alzoo gedeeltelijk betaald. Vergelijkt men dit
vei-lies met de 5 X 4 X '26 of 580 uren, die hij thans aan schutterlijke
diensten offert, dan is hij nog ver in het voordeel van den bestaanden
toestand. Het bezwaar aan de voorgestelde regeling verbonden, dat hij
zich gedurende 6 of 14 dagen uit zijn werk gerukt ziet, zou, vermeenen
wij, zfch op den duur wel regelen.
Worden de denkbeelden, in bovenstaande regels ontwikkeld, verwezen
lijkt, dan komt het land zonder cenige verhooging van liet budget in het
bezit van een sterk veld- en bezettingsleger; dat aan alle billijke eischen
voldoet. Tevens wordt een einde gemaakt aan nietswaardige en kostbare
oefeningen van een troep, die ter nauwernood den naam van wapeumacht
verdient en die den spotlust van Nederlander en vreemdeling opwekt.
Dan kan Nederland met vertrouwen de toekomst te geracet zien, omdat
het alle krachten heeft ingespannen, om zich weerbaar te maken en alzoo
het hoogste heeft bereikt, wat een klein volk in dezen tijd op militair
gebied bereiken kan.
CAMBREAUX.
(1) Hierbij is gerekend, evenals bij het veldleger, op een vermeerdering van 40
man per compagnie infanterie, vesting-artillerie en genietroepeu van de bestaande
bezettingstroepen, benevens op een verloop van 12,7 pCt. voor liet bezettingsleger
en van 15 pCt. op de reserve daarvan.
OVERZICHT VAN MILITAIRE ARTIKELEN IN DE DAGBLADEN.
Een belangrijke opleidingskwestie, door Mars (Handelsblad 3 Juli).
De Atjeh-oorlog, door Brutus (Handelsblad 3 Juli).
Een groote schrede op den goeden weg, door X. (Nieuws v. d. Dag
16 Juli).
Wettelijke onbeleefdheid der schutterij, door Mr. H. W. P. S. (Vader'
land 10 Juli).
Het een en ander naar aanleiding van de voorgenomen blokkade OD
Atjeh, door Jhr. v. Schmidt auf Altenstadt (Vaderland 10 Juli).
Schutterij, door P. (Vaderland 17 Juli).
Militaire overdenkingen, door Vuurpijl (De Amsterdammer 19 en 28 Juli).
Een vluchtige blik op Engeland, door Mars (Handelsblad 22 Juli).
Adspiranten-examen aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda,
door K. (HandelsUad 23 Juli).
Eet korps officieren-machinisten van de Koninklijke Nederlandsche Ma
rine, door Nautilus (HandelsUad 25 Juli).
Het weduwen en weezenfonds der Indische officieren, door E. B.
Kielstra (Vaderland 2G Juli)
E.
Een verhaal uit Emsland
DOOR
IJIMCME.&CJE.
(2
De erlenis was inderdaad meer dan bescheiden; een beduimeld
gebedenboek, een afgesleten trouwring, zes zilveren theelepeltjes,
een groot, ouderwetsch, gouden horloge van »papa zaliger" en
fneer dergelijke dingen. Het gelaat van het dametje gloeide van
ingehouden ontroering; doch toen er eindelijk nog twee zeer
middelmatig uitgevoerde portretjes voor den dag kwamen, die
het meisje onstuimig aan de lippen drukte, toen barstte zij ia
een vloed van tranen uit en deze droppelden op de volkomen
gevoellooze schrijftafel van den ontvanger. Het was de eerste
maal, dat er op het belastingkantoor eeue darne weende; de heer
Backer verkeerde dus in de grootste verlegenheid, wat hij doea
moest; eindelijk nam hij, met het doel haar te troosten, het adres
van het paket in de hand en zeide al lezend: »Madernoiselle
ZoëPicard, ik bid u, ween toch niet!"
»Pardon, monsieur, ach als u wist, hoe goed, hoe braaf mtjne
ouders geweest zijn! Ik ben nu verlaten door alles, wat mijn
hart heeft lief gehad!"
De heer Backer voelde een zonderling jeuken aan de oogen,
plaatste zich met zijne forsc'ne gestalte tegen eene kleerkast en
zuchtte: sik leef ook zoo geheel verlaten!"
»Hebt gij geene mama?" vraagde Zoëmeewarig, alsof het naar
verbaasde, hoe het mogelijk was, dat een breedgeschouderd,
vijfen-dertigjarig man van zes voet lengte over de stralen van het
dorp kon loopen.
»Ja, zie je," legde Backer uit en zette zich op een stoel tegen
over de Fnmcaise. «Moeder trok met mij mede, toen ik het huis,
waarin gij u thans bevindt, gebouwd had hoe vindt gij het?
Ik heb eigenhandig het plan ontworpen. Och, weetje, ik behoefde
liet niet zuinig aan te leggen, want de Backers, die hier en in
Husingen en elders wonen, zijn allen vermogende lieden; maar ik
heb mijn geld niet weggesmeten, begrijp je! Hecht en stevig wilde
ik alles hebben, geen tierlantijntjes, verstaat ge, ik houd niet van
tierlantijntjes."
s Wat noemt gij tierlantijntjes?" vraagde het meisje.
Ȇch, weet. je, zoo van dat lofwerk of balkons of gekleurde
ruiten; en moeder was ook niet voor tierlantynljes, nu, wij richt
ten het huis zoo goed mogelijk in en, kijk, pas was alles in orde,
of daar stierf mijne moeder en nu zijn huis en tuin, waarin ik,
weet je, ook een priëelije heb, niemand nut, want alleen heb ik
er geen pleizier in!"
»0, wat prachtige rozen en reseda's!"' riep Zoë, die aan het
vensier getreden was en nu do handjes in elkaar sloeg, zoodat de
heer Backer niet. nalaten kon, haar onder een vloed van: »Begrijp
je, zie je, weet je!'' den tuin te laten bezichtigen en een flinken
bloemruiker voor haar bijeen te garen. Daar de tuin zulk een
allergunsligsten indruk maakte, zou het onbeleefd geweest zijn, haar
niet ook het gansche huis van den kelder tot den zolder, van de
pronkkamer tot den koestal te laten zien, en dit laatste bezoek
gaf Zoëaanleiding om zich te laten ontvallen, dat zij zulke lekkere
kaas kon maken.
Toen de »Francaise" zich eindelijk herinnerde, dat het rijtuig
harer meesteres op haar wachtte, mocht zij zelve slechts de bloe
men dragen; met het overige belastte zich de heer Backer en
legde het zorgvuldig in het rijtuig, daarna hielp hij ook Zoëer
in, die als een veertje door zijne stevige armen werd opgetild en
met tal van vriendelijke woorden bedankte zij hem voor zijne
goedheid. Wat was zij licht!
»Danst gij gaarne?" vraagde de ontvanger, toen zij hem tot af
scheid de hand toestak.
»Mon Dieu, que oui! Maar ik ben in Duitschland nog op geen
enkel bal genoodigd ik ben hier geheel vreemd."
oed!" antwoordde Backer bevredigd. »Zie je, als gij op het
ichultersfeest wilt komen, dan zal ik u geleiden en alle dansen
met u doen, die gij me toestaan wilt."
Het scheelde maar weinig of Zoëhad van louter verrukking de
vuist gekust, die haar handje bijna kneusde; maar juist zette de
koetsier de paarden in beweging en zij kon nog slechts wuiven
en knikken. Nooit was het huis van den heer Backer zoo eenzaam
en verlaten geweest als op dezen dag; hij stond voor
zijnschrijflessenaar, schreef echter niet, maar beschouwde een paar ronde
vlekken, op het donkere, gewreven tafelblad het waren de
tranen van het arme, vreemde kind!
De heer Backer verzonk in diep gepeins en met ironisch leed
vermaak besloot hij eindelijk aldus:
»Zie je, juffrouw Holler, nu hebben we een andere danseres
een duifje, een snoeperig duifje, dat zeker nooit op de mansper
sonen smalen zal! Ja braaf braaf, een brave man zou haar
niet te onpas komen."
Juffrouw Holler zat intusschen naast Driek van den postiljonen
vermoedde niet, welk groot gevaar zij liep, haar trouwstee ea
besten danser te verliezen.