Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 37?
Ondanks de vele belemmeringen is ten slotte de commissie met
haar rapport klaar gekomen en heeft het voorgelezen. Alleen van
de amendementen die niet buiten het kader der voorgestelde her
ziening vallen, heeft zij nota genomen; de andere zullen, wanneer
zij door de voorstellers gehandhaafd worden, door de prealabele
quaestie worden ter zijde gesteld.
Dengeen, die de in de Nisero-quaestie" gewisselde stukken met eenige
aandacht heeft nagegaan, moet het bericht onaangenaam hebben getrof
fen dat de heer Maxwell door het Engelsch gouvernement naar Oleh-leh
is gezonden om over de uitvoering van het plan tot gemeenschappelijk
optreden te handelen.
De rol toch, door dezen heer Maxwell in de geheele geschiedenis ver
vuld, ia van dien aard, dat zoowel zijn onpartijdigheid als zijn onbaatzuch
tigheid aan redeiijken twijfel onderhevig zijn.
Maxwell eeneen zich in zijn rapporten er op toe te leggen voet te ge
ven aan de vijandige beweringen van de handelspartij van Singapore en
Penang.
Maxwell zocht omtrent de aan den Radjah van Tenom uit te keeren
schadevergoeding te loven en te bieden alsof hij aandeelhouder in de
onderneming tot uitoefening van strandroof ware-3
In n woord, wat ons 'gouvernement ook aan de beslissing der
IndiBcho autoriteiten heeft overgelaten, het had althans moeten bedingen
dat onze zaak niet zou worden in de war gestuurd door een vermomden
en daardoor veel gevaarlijker dan een openlijken vijand.
Thans zijn we bij den duivel te biecht.
ONZE BLADEN.
Het oordeel over het optreden der Nederlandsche Begeering in de
?Jftsero- quaestie bleef bijna algemeen afkeurend. Het uit kracht van vroe
gere dagen overgeblevene gevoel van zelfgenoegzaamheid, misschien be
wijzende dat die kracht slechts sluimert, bleef zich verzetten tegen het
aannemen der Engelsche hulp. Sprekend kwam dit nog uit in eeu
ouderBchi iit van de redactie van Het Vaderland onder een haar toegezonden
stuk, waarin de gevolgen der thans gemaakte overeenkomst ernstig wer
den voorgesteld, doch die overeenkomst zelve weifelend werd beoordeeld.
Het Vaderland bleef het vroeger ingenomen standpunt handhaven.
De Standaard daarentegen, vroeger sterk bestrijder der Eugi-lsche
temiddf-.lirig, kan het thans met de Engelsche medewerking goed vinden
Een belangrijk onderwerp was in dezen komkommertijd het besluit
van de Regeering om do vuile wasch der Nederland binnenkomende rei
zigers zoover ze in hunne koffers was geborgen, op te houden aan de
grenzen. liet gedragen linnen, katoenen e« wollen goed koe slechts veilige
binnenkomst vinden aan het lichaam van den eigenaar of in den koffer
van een volksvei tegenwoordiger. De pers nehandelde de zonderlinge han
delwijze deals ernstig, deels vroolijk, maar zeker is het dat aan de vuile
wasch in den eigenlijken zin der uitdrukking nooit zooveel aandacht was
geschonken.
In de Indische Gids heeft de heer C. E. van KVsteren da houding van
iea heer Loudon in de Atjeh-zaak verdedigd. Was het wonder dat da
heer Keuchenius naar de pen greep. Het Haagsche Dagblad bevatte
de verdere discussie der beide heeren.
De zaken van den dag, zoowel de wijze van uitgifte der nieuwe leening
als de herziening van art. 193 die in aantocht is en kamerontbindiug
voorspelt, hielden eenige bladen bezig. Ook op de quaestie van het
Regentschap kwam hier en daar een weerklank. Opmerfcelijks was in
deze artikelen niet veel. Alleen drong de Arnli. Ct. er op aan, dat met
art. 198, toch zeker ook art. 197 zou worden herzien.
De quaestie van het wettelijk erfdeel, die in de aanstaande juristen ver
gadering ter sprake komt, werd behandeld in de N. B. Ct. en de Tijd.
Eindelijk nog een verblijdend verschijnsel. Voor het Belgisch publiek
is door een Nederlander in de katholieke Revue générale eene uiteenzet
ting gegeven van onzen politieken toestand, welke zeker blijk geeft dat
da schrijver eene bepaalde opinie heeft in politieke zaken, doch tevens
dat hij zich ten doel stelt den vreemdeling eene zuivere voorstelling van
den staat van zaken te geven. Deze studie zal in een tweede artikel
worden voltooid.
KUNST.
HET AMSTERDAMSCH TOONEEL.
De Kon. Ver. geeft hedenavond de eerste voorstelling van Boderich
Heller, een blijspel in vijf bedrijven van von Schönthan, schrijver van het
ten onrechte eenigszins vermaarde Inkwartiering, en vertaald door Marie.
Het is, dunkt ons, niet goed te keuren, dat het Ned. Toon. voortgaat
het goedlachsche Amsterdamsche publiek bezig te houden met de grappen
van den alledaagschen Schönthan, evenmin trouwens als te verklaren is
hoe Marie, aan wie men, naar de keuze en de bewerking van enkele uit
het fransch door haar overgebrachte stukken te oordeelen, een zekere
hoeveelheid smaak niet ontzegd zou hebben, hoe Marie zich leent tot de
propaganda in Nederland van Schönthans tooneelwerk. Wie den schouw
burg niet slechts een koffiehuis acht, waar men eenige afleiding kan zoeken
en tusschenbeide eens lachen kan om hetgeen komedianten of andere
koordedansers voor u vertoonen, maar hem beschouwt als een oord van
t>escliavin£f, geestesoistwikkeling en verfijning van het hart, waar door
kruis! pnaar,-;, die ds waarde hunner taak gevoelen en hun kunst lief hebben,
hel; irerscheiijk leven, met zijn weeoende en lachende zijden, wordt
afgebenlu, hij K:I! do eerste, cte geniale werken der binnen- PU
buitcnlandh.:'üf.' t/joivciioi.rcTkiiiidc voor 0113 land, vco:- ons volk bewerken en
,, ,.,.;;-il':;.u- i;; ?!;!;;!. lïy B-il zich niet at'geviM mot des. ur'iekl oecs !niïen
l.!ai.;-;ehcu veelschrijvers, wiwu geen enkel neembaar tooneelcriticus,
zelfs in Duitschland niet, ernstige verdienste toekent. Hoe zou men ook,
hoe zou iemand, een recensent, die wat tooneel zag en eenige lectuur
heeft van goede meesters, in ernst zijuen lezers met waardeering eenig
tooneel uit Schönthan's btukken kunnen verhalen of een door hem ge
fatsoeneerd karakter prijzen ? Schönthan's werk behoort niet tot de
literatuur, het is alles gewone duitsche MerA'ftef/É-grappemakerij. Hoe
meer men nu het publiek vervreemdt van goeden en waren humor, van hu
mor, die iets dieper ziet dan de alledaagsche oppervlakte der dingen,
hoe mee^> men onze tooneelliefhebbers gewent te lachen, om wat flauw
is, en zeer luid te lachen men doet 't nu eenmaal gaarne om wat
zeer laf is, hoe minder uitmuntend men handelt. Wij uiten dus de hoop,
dat Marie óf maar liever haar vertalen stake, of zich daarmede in 't ver
volg op ander terrein bewege, en dat het Ned. Tooneel zijn reportoire
allén uit minstens goede tooneelwerken zal doen bestaan. Men zou er
anders toe komen te vragen, wie de letterkundigen" beweren tezijn,aan
wier kennis en smaak het overgelaten is te beslissen, wat er door de
Yereeniging gespeeld zal worden.
Gisteren, Vrijdag-avond, voerde het gezelschap van den heer v. Lier in
het Grand Thédirt. voor het eerst op De gevolgen van een studentensfreeJc,
door B Lamot. Is dit stuk, wiens titel onwillekeurig aan het bekende
Studentenst'reichen denken doet, van eenige beteekenis, dan zullen wjj
ons veroorloven er de volgende week verslag van te geven.
Zullen wij nu van ons hart geen moordkuil maken, dan moet de be
kentenis er uit, dat het aantrekkelijkste door het Amst. tooneel gedurende
de laatste week geleverd De dochter van den tamboer-majoor was, een
operette van Offenbach, door Prot, schouwburg Frascati, opnieuw" ge
monteerd. De Graaf de Saint-G-ermain in het Gr. Th. eu Jeane Et/re
bij het Ned. Toon. konden er ons lang niet even spoedig toe brengen,
in de hitte van deze dagen, een ganschen avond in een afgesloten lokaal
te vertoeven, als Offenbach's dansende melodiën, die nooit vervelend
schijnen te zullen worden, en de aardige tooneelen en het vlugge spel in
deze tamboer-majoor's dochter, die. zelfs tusschenbeide u afleiden van de
onaangename gewaarwording, die het rooken, dat bijna alle mannelijke
bezoekers van Frascati, ook bij zulk eeu zomer, plegen, veroorzaakt.
Offenbach is toch inderdaad een der merkwaardige typen van onze
eeuw geweest. Wie gaf zooveel spitsvondige geestigheid ten beste ais hij ?
Waar werd de guitigheid tot een hooger peil van kunst opgedreven, waar
was de kunst genialer, waar schiep het sarkasme en de spot, door zijn
consequentie en zijn humoi, kleuriger satiren dan in zijn werk V
Nous avons tout raillé" zegt. Coppée en hii bekent het met weemoed; hierhij
zal hij aaüOffenbach hebben gedacht. Het is wa;ir, dat veel wat, voor
heen aaazienlijk eu eerbiedwaardig werd geacht, niet gespaard wer i door
den .-nijderiden lach van den schepper der operette, maar tevens is waur,
dat. zijn blik juist getroffen werd door die verhevene zaken en personen,
welke, de kritiek van onzen tijd als valscha grootheden en sohijngodfii
had doen kennen. Let wel, het ziju meestal grootu wereldverschijuseis, waar
mee ffenbach den draak steekt, maar die in een staat van ondergang v ei
kearen. Er is een wijsgeerige plooi om Offenbach's lippen, als hij lacht, 'aarom,
om den achtergrond, is zijn werk duurzaam, de zinspelingen op de poli
tieke personen van tien dag ea de schilderachtigheid aer operette, ais een
tijdperk der historie van het fransche tooneel der 19e eeuw
vert.euemvo-.>rdigend, nog daargelaten. Wat de nieuwere filosofische eu socialmii- ;j:.'t;n
in kern en wezen over .oop hauiitm gustuofoii, w«t dn fransche >?'..??-??.{. i-.-.-t
omver had gewogen, de .systemen eti maatschappelijke standeu doe. h,.-t
beginsel des gezags in 't leven geroepen en met dat beginsel gekorven,
en die te krachtig hadden bestaan, om niet herhaaldelijk na den gro 'ten
stoot, als contra-reactie, even te herleven, dien gaf o. a. Offenkidi Ja
laatste messteek. Hij lacht ze uit, de hof wereld van liet tweede Keizer
rijk, de adel en de godenwereld. En wijl zijn lach zoo sterk was en zoo
overtuigd, heeft hij heel Europa nieêdoen lachen.
Het is des te aangenamer met M'aardeering van een \mnst-genre te
kunnen spreken, wanneer de uitvoering zoo verdienstelijk is als die vau
de zoo even genoemde operette. De Heer Kreeft, die met even veel
natuur den ranken soldaat Fritz in de Groothertogin vertoont nis den
wel doorvoeden Monthabor in de Dochter van den Tamboer-Majoor, heeft
deze rol met even veel levendige bonliomie als zuivere gevoeligheid gespeeld.
Mevrouw Buderman vervult de partij van Siella onverbeterlijk. Haar zang
eu zuivere uitspraak zet de grootste bekoorlijkheid aan de uitvoering van
dit goed in elkander gezet zangspel bij. De Heer Dorétrad op als Luite
nant li'ibert en de gewoonte, waarin hij verkeert om oudere rollen te
spelen had niets weggenomen van het jeu dig entrain, waarmee hij deze
partij uitvoert. Mevr. Bouwmeester (als Hertogin della Volta) en Mej.
Goersen (als Claudine) waren goed op haar plaats. De naïeviteit der laat
ste is een schadeloosstelling voor haar gebrek aan kracht en natuurlijke
losheid. Ook de Heeren Kelly (Griolet) en Buderman (Her/op) hebben
zich goed gekweten. Koren en orkest gingen van een leien dakje.
Het lag niet aan de akteurs, als zekere beschaafde (?) troepjps onder
het publiek, Vrijdagavond, door overluid spreken en lachen, waar 't «iet
paste, 't genoegen van andere schouwburgbezoekers hebben yeistoord.
Laat ons nu nog een enkel woord van lof wijden aan den directeur
van Frascati, den goeden heer Prot, dien het niet nalaten kan eenigszins
te bevreemden, hoe wij de wijsbegeerte, de 19e eeuw en Europa" te paa
kunnen brengen, als hij eenvoudig een zijner oude operetten weer vertoont.
Het is waar, dat het orkest van Frascati niet tot de eersten der 19e eeuw
gerekend kan worden, dat men in Europa wel eens beter gezang en
samenspel van koristen heeft gehoord en dat een strenge
tooneelwijsbegeerte zich schooner geheelen kan voorstellen dan die men daar ten
aanschouwe krijgt. Doch waarom onwelwillend te zijn, waarom het zoo
houg te zoeken, waarom onbeleefde vergelijkingen te rnaken, als men toch
erkennen kan, dat de operette in Frascati tot de meest genoegelijka
publieke vermakelijkheden der hoofdstad behoort, dat de eerste artisten
van (laar allon bun verdienste hebben, dat de costuraen en het decor, waar
het eenvoudig landschappen of binnenhuizen geldt on er geen feërie bij
to pas komt, goed zijn verzorgd, en dat b. v., in de pauze, alleen reedg