De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 10 augustus pagina 4

10 augustus 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 372 maar een glansrijk gevolg zou hebben. Van nu af aan werd door den spreker reeds de grootste eer geschonken aan de mannen, dia zich tot bevordering der zaak beschikbaar hadden gesteld. De vreem delingen, zeide hij, worden door ons tot eenen wedstrijd, tot een tournooi itgenoodigd," waarin wij ons den aiouden roem moeten waardig toonen. Bovendien zal de tentoonstelling als 't ware de inwijding zijn van het reusachtige werk onzer kade op de uitgestrektheid van bijna eene mijl met schuren en afdakken voor koopwaren (hangars) bedekt. De Schelde is de zee en naar de zee moeten wij zien." Enz. enz. Daarop liet de minister uitkomen dat de Nederlanden reeds hunne toezegging tot inzending van overzeeeche voortbrengselen hadden gege ven. Ook de ontginners van Congo" hadden voor 't koloniale gedeelte hunne medewerking toegezegd. Vervolgens drukte de heer Beernaert er niet alleen op, dat nevens de tentoonstelling vannijverheidsproducten, de schoone kunsten eene plaats zouden innemen (hetgeen trouwens reeds lang bekend is), maar uitte tevens den wensoh (die heden nog niet was gehoord) eene plaats in te ruimen aan de retrospectieve kunst, en dat wel op de binnenplaats van het museum Plantijn (die ons wel wat al te klein voorkomt). Eene groote tentoonstelling van voorwerpen betreffende den akkerbouw," zoo liet de minister welke evenzeer ala de priester van Ceres als van Apollo fungeert, daar onmiddellijk op volgen, zou de onderneming voltooien." Overigens biedt de afgeloopen week op het gebied van kunst en weten schap weinig belangrijks aan. Allébladen zijn opgevuld met verhande lingen over de schoolwet, waarover het Weekblad en het Dagblad op eene andere plaats hebben gesproken een onderwerp wat de geesten in bijzondere spanning houdt, dewijl bij de aanstaande redetwisten daar over in de kamer het ministerie, en bijzonder de minister van binnenlandsche zaken en onderwijs van twee zijden het vuur heeft te verwachten. Maar de geesten der jongelingschap en der jonge dochters, of der vaders en moeders die hunne kinderen voor het betreden van het minder woelig kunstgebied bestemmen, verkeerden in de laatste weken in nog andere onrust door den wedstrijd aan ons conservatorium, zoowel als aan dat van Antwerpen, en andere steden. Met de hoogste belangstel ling volgt elk jaar een groot getal toehoorders de uitvoeringen dier aan komende kunstenaars, onder directie hunner bijzondere professoren, en het is eene ware weelde bijvoorbeeld een quartefc van Mozart, IJaydn, of Beethoven drie, vier malen na elkander met betrekkelijk groote vol komenheid te hooren uitvoeren, en zelfs de spanning van het publiek waar te nemen, wanneer een jonge pianist, een repertoire van 24 mees terwerken presenteert, daaruit een door 't lot hem aangewezen stuk uit het hoofd voordraagt, of plotselijk eene door hem ter nauwernood gekende orkestpartituur eener Schuman'sche of andere sinfonie op het klavier voordraagt, om Ie prix ^excellence te winnen. Bij den wedstrijd van de Antwerpsche Muziekschool is vooral de Vlaamscho geeest op te merken, welke aldaar, door den begaafden di recteur, P. Benoit, met onomstootelijk vasten wil, wordt gehandhaafd. De diepe overtuiging die Benoït heeft van algemeen wortel schieten zijner denkbeelden over nationale kunst in de gefranciseerde belgische maat schappij zijne vastheid van vertrouwen en zijne edelmoedigheid daar nevens, hebben reeds vele honderden geesten gewonnen voor de zaak die hij voorstaat, onverschrokken handhaaft en edelmoedig doorzet, al hadde hij ook langs anderen weg veel gemakkelijker zijne lauweren kunnen winnen. Langzamerhand komen de namen aan den dag der kunstenaars welke deelnemen aan onze groote tentoonstelling. Wij vinden daaronder De Lalaing, Meunier, Khnopff met portretten; Verwée, Schlobach, Yogels, van Strydonck en anderen met tooneelen aan het Belgische leven afge zien; een groot aantal kunstenaars die zeden en gezichten aan vreemde landen ontleenden, daaronder Hennebicq, Charlet, Lefebure, welke alle drie hun onderwerp aan de Afrikaansche kust, in Tanger, zochten; Henri Bource, die zelfs zijne toevlucht nam tot den lang uitgedienden Herkules met zjjne Omphale, en Jan van Beers, die nevens andere werken, Horseguard (Ruiterwacht) inzond, die men (wij zullen later hierop terugkomen) op de Londensche tentoonstelling, in de koninklijk Academy, afwees. Doch, gelijk het verbodene het lekkerst smaakt, zal de kunstenaar zich over deze afwijzing niet beklaagd hebben, want het werk trekt daardoor des te meer de opmerkzaamheid. Het proces vroeger door Van Beers ver loren, toen hij beschuldigd was eene gekleurde photographie te hebben tentoongesteld, heeft zijnen naam op alle tonen doen herhalen. De lach dien hij weet op te wekken door buitengewone fijnheid van penseel, of door excentrische onderwerpen, verhoogt zijnen roem. Doch de be gaafde kunstenaar heeft zulk eene jacht naar eer eu naam niet noodig. Hij kan het gerust aan Herostratus overlaten glorie te zoeken in eene miskenning van de grootheid der kunst. Hij behoeft haren tempel niet aan te randen om beroemd te worden door een gewelddaad gelijk de brand van Diana's heiligdom te Ephese. Laat anderen vreemde zeden aannemen en liefkozen om hunne kunst te doen gelden. Jules Gavnier (zie 't Weekblad van lo. Juni) eenen onliistorischen Borgia tot voorwend sel eener liederijke schilderij kiezen. Van Beers heeft dit niet noodig om hooggeacht te zijn en zijne werken te plaatsen. Toen Sarah Bernhardt het waagde in Madrid Ruy-Blas te spelen, werd zij uitgelachen; of liever men bespotte Victor Hugo, die Fransche denk wijzen en zeden in een spaansclie kleeding had geschetst, en meer per soonlijk werd de groote tooneelspeelster door de Engelsche critiek be spot, toen zij Lady Macbeth speelde en toonde dat zij den geest van Shakespeare niet had gevat. Uit de geschiedenis der schilder- en beeld houwkunst zijn er honderden voorbeelden aan te halen waardoor het bewijs wordt geleverd, dat zelfs groote kunstenaars niet eigen zeden, eigen landschap kunnen verloochenen, zonder gevaar te loopeu schipbreuk te lijden. AYij zullen zien hoe of de bovengenoemde reizigers naar de Afribaansche kust iich uit die moeieJijkheid hebben getrokken, en de omstandigheden niet vooruitloopen. Er is nog tijd tot da maanden September ea October. Nog verder is de Antwerpsche Wereldtentoonstelling van ons verwijderd, doch niet minder ijverig worden de voorbereidselen daartoo gemaakt. Moge de cholera geen streep door de rekening trekken! De plaats voor 't gebouw 'wordt nauwkeuriger bepaald en reeds zQn er afdeelingen voor verschillende industeriën aangewezen. Er zijn zes com missarissen benoemd voor de sectiën: a. Onderwijs en vrije kunsten; b. Nijverheid ; c. Zeewezen, handel, vischvangst; d. Electriciteit, e. Landbouw f- Tuinbouw, g. Schoone kunsten. Liever dan de namen dezer voorzitters en ondervoorzitters (Zie Week blad van 4 April, bl. 4) zal de lezer misschien gaarne den naam van den alge m eenen secretaris kennen, hij is P. Koch, advocaat ta Antwerpen. In de eerste plaats zal nu de letterkundige wereld gespannen zijn op 't taaicongres te Brugge, waaraan niet alleen eene groote muzi kale uitvoering maar tevens een historische optocht zal gepaard zijn ter eere van graaf Karel den Goeden van Vlaanderen, die in 1127 zoo bit terlijk vermoord werd, Op het concert zullen werken van meest jonge componisten worden uitge voerd, namelijk van Frans de Coninck, Karel Mestdagh, Lod. Hinderijckx, maar ook de hinder cantate van Peter Benoit, een gedeelte van Venisc Sauvée van Van Gheluwe, enz. Het spreekt van zelt dat wij Richard Hol, Nicolaï, Brandts-Buys, enz. op 't programma zullen ontmoeten. De historische stoet zal den 24n, den 25n en dsn 28n Angusti uitgaan. Het concert zal Maandag den 25n, het feestmaal op \Yoensdag en het vuurwerk Donderdags plaats hebben. Brussel, 4 Aug. 84. M. A. LETTERKUNDE. IETS OVER DICHTERLIJKE TAAL EN NOG IETS. De lezer verbeelde zich dat ik dit stuk met 'n bloemlezing van Hollandsche verzen en Hollandsche litteraira critiek begonnen ben. De geestigste en volledigste studie over dichterlijke taal en dichterlijke vrijheid zou, eigenlijk uit niets anders dan zulk eene bloemlezing moeten bestaan. Maar daar er veel redenen ziju waarom het onmogelijk is zulk 'n overzicht te publiceeren, oefene de lezer zelf zich in het weergeven der wijze, waarop sommige Hollandsche letterkundigen spreken en schrijven over kunst en dichterlijke taal. Als hij dan een aantal versbundels van jongen datum ea ettelijke bundels critiek van den dag gelezen heeft, zal hij spoedig bespeu ren dat in al wat door zulken gezegd wordt, ne fout kenmerkend is. De onbegrensde poëzie, die rhythmische orde der dingen, die overal waar men ze aantreft genot verschaft, verwarren zij met de bepaalde kunst, die de eenige vorm is om de poëzie te bestendigen. Zij hebben eenig waarnemingsvermogen, waardoor zij die poëzie in de natuur som tijds opmerken en wanneer zij door deze den lust gevoelen zicli te uiten, noemen zij dat met belangwekkende deftigheid inspiratie eu be denken niet dat een boel inspiratie en een groote mond natuur-poëzie nog niet in kunst veranderen. Om dat aan te toonen moeten wij zien wat oorspronkelijk de dichter lijke kunst, de poëzie der taal, was en hoe ze is ontstaan. In de dagen der schepping is niet de taal geschapen. De mensch uitte. zich soms misschien door klanken, maar altijd door gebaren. Wie iets aan een ander vertellen wou, moest door figuren en standen van het geheele lichaam af beelden wat hij gezien, in beeld brengen wat hij gevoeld had. Maar ieder dier standen en figuren moest volmaakt in overeenstemmins1 zijn met het beeld waardoor zij ontstonden, met het gevoel dat de wer kende oorzaak was. Vóór dus nog het eerste woord van de taal gemaakt was, had de mensch reeds de zuiverste verbeelding en het vermogen de dingen te zien. Men merkt hieruit wat die verbeelding zijn moast om scheppend te werken: oorspronkelijk niets dan het bijhouden van de gelijkenis, die uit de natuur moet worden overgebracht in de kunst. Die eigenschap was noodig vóór de taal kon ontstaan. Want onwille keurig als het kind, dat allerlei geluiden uitstoot, terwijl het iets te grij pen tracht, begon ook de mensch in zijn natuurstaat de klanken te vormen ter ui'cing van zijn eerste emoties. En evenals eerst elk zijner gebaren de reflexie van een beeld, van een indruk geworden was, moest ook het woord thans denzelfden indruk maken als het beeld, dat ermee werd bonoemd. Voor ons, die in fijnheid en samenstemming van zintuigen bij lange niet gelijk zijn aan die eerste menschen, schijnt het onmogelijk dat een enkele geluiden-combinatie indrukken zou overbrengen, die voor allo zintuigen gezamenlijk waren bedoeld. Maar tusBchen die zintuigen moet in den beginne een zeer innig verband hebben bestaan. De eerst woorden moesten niet aan de voorwerpen herinneren; ze moesten in in druk er aan gelijk zijn: anders waren ze van geen nut. Iemand, die zijn broeder vertellen wilde wat bloem hij gezien had, moest reuk, kleur en gestalte weten te binden aan het woord, dat hij met broederlijke mede deelzaamheid in da plaats gaf van zijn bloem. En als die broeder zijn zuster iets wou doen meevoelen voor het lam dat hij gezien had aan den weg, toen het moede was, dan lag er angstvalligheid in de zorg waarmee hij de klanken uitte, die mér moesten weergeven dan hot geblaat van het 'am dat bij had gezien. Elk woord moest een stuk ziel zijn, dat iedere verwante ziel begrijpen kon : daarom is de man, die het eersta woord zijner taal gemaakt heeft, de eerste dichter op aarde geweest. *) Men denke zich dio taal: ieder woord een gedicht iedere zin een epos en die zinnen samengesteld op de maat van den dans, waar zij altoos hun vreugde mee toonden. De woorden stouden nog iiiet beschre ven bij den burgerlijken ttand der grammatica: men kon er aan toevoe gen of wijzigen bij iedere wijziging van de stemmingen, ze verzachten of verscherpen naar er honig moest druppelen van den steeneik of bitter heid m de Im't»})» der menschen. a toen de woorden gemaakt waren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl