Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 372
maar een glansrijk gevolg zou hebben. Van nu af aan werd door
den spreker reeds de grootste eer geschonken aan de mannen, dia
zich tot bevordering der zaak beschikbaar hadden gesteld. De vreem
delingen, zeide hij, worden door ons tot eenen wedstrijd, tot een
tournooi itgenoodigd," waarin wij ons den aiouden roem moeten waardig
toonen. Bovendien zal de tentoonstelling als 't ware de inwijding zijn van
het reusachtige werk onzer kade op de uitgestrektheid van bijna eene
mijl met schuren en afdakken voor koopwaren (hangars) bedekt. De
Schelde is de zee en naar de zee moeten wij zien." Enz. enz.
Daarop liet de minister uitkomen dat de Nederlanden reeds hunne
toezegging tot inzending van overzeeeche voortbrengselen hadden gege
ven. Ook de ontginners van Congo" hadden voor 't koloniale gedeelte
hunne medewerking toegezegd. Vervolgens drukte de heer Beernaert
er niet alleen op, dat nevens de tentoonstelling vannijverheidsproducten,
de schoone kunsten eene plaats zouden innemen (hetgeen trouwens reeds
lang bekend is), maar uitte tevens den wensoh (die heden nog niet was
gehoord) eene plaats in te ruimen aan de retrospectieve kunst,
en dat wel op de binnenplaats van het museum Plantijn (die ons wel
wat al te klein voorkomt). Eene groote tentoonstelling van voorwerpen
betreffende den akkerbouw," zoo liet de minister welke evenzeer ala de
priester van Ceres als van Apollo fungeert, daar onmiddellijk op volgen,
zou de onderneming voltooien."
Overigens biedt de afgeloopen week op het gebied van kunst en weten
schap weinig belangrijks aan. Allébladen zijn opgevuld met verhande
lingen over de schoolwet, waarover het Weekblad en het Dagblad op
eene andere plaats hebben gesproken een onderwerp wat de geesten
in bijzondere spanning houdt, dewijl bij de aanstaande redetwisten daar
over in de kamer het ministerie, en bijzonder de minister van
binnenlandsche zaken en onderwijs van twee zijden het vuur heeft te verwachten.
Maar de geesten der jongelingschap en der jonge dochters, of der vaders
en moeders die hunne kinderen voor het betreden van het minder woelig
kunstgebied bestemmen, verkeerden in de laatste weken in nog
andere onrust door den wedstrijd aan ons conservatorium, zoowel als
aan dat van Antwerpen, en andere steden. Met de hoogste belangstel
ling volgt elk jaar een groot getal toehoorders de uitvoeringen dier aan
komende kunstenaars, onder directie hunner bijzondere professoren, en
het is eene ware weelde bijvoorbeeld een quartefc van Mozart, IJaydn,
of Beethoven drie, vier malen na elkander met betrekkelijk groote vol
komenheid te hooren uitvoeren, en zelfs de spanning van het publiek
waar te nemen, wanneer een jonge pianist, een repertoire van 24 mees
terwerken presenteert, daaruit een door 't lot hem aangewezen stuk uit
het hoofd voordraagt, of plotselijk eene door hem ter nauwernood gekende
orkestpartituur eener Schuman'sche of andere sinfonie op het
klavier voordraagt, om Ie prix ^excellence te winnen.
Bij den wedstrijd van de Antwerpsche Muziekschool is vooral de
Vlaamscho geeest op te merken, welke aldaar, door den begaafden di
recteur, P. Benoit, met onomstootelijk vasten wil, wordt gehandhaafd.
De diepe overtuiging die Benoït heeft van algemeen wortel schieten zijner
denkbeelden over nationale kunst in de gefranciseerde belgische maat
schappij zijne vastheid van vertrouwen en zijne edelmoedigheid daar
nevens, hebben reeds vele honderden geesten gewonnen voor de zaak die
hij voorstaat, onverschrokken handhaaft en edelmoedig doorzet, al
hadde hij ook langs anderen weg veel gemakkelijker zijne lauweren
kunnen winnen.
Langzamerhand komen de namen aan den dag der kunstenaars welke
deelnemen aan onze groote tentoonstelling. Wij vinden daaronder
De Lalaing, Meunier, Khnopff met portretten; Verwée, Schlobach, Yogels,
van Strydonck en anderen met tooneelen aan het Belgische leven afge
zien; een groot aantal kunstenaars die zeden en gezichten aan vreemde
landen ontleenden, daaronder Hennebicq, Charlet, Lefebure, welke alle
drie hun onderwerp aan de Afrikaansche kust, in Tanger, zochten; Henri
Bource, die zelfs zijne toevlucht nam tot den lang uitgedienden Herkules
met zjjne Omphale, en Jan van Beers, die nevens andere werken,
Horseguard (Ruiterwacht) inzond, die men (wij zullen later hierop terugkomen)
op de Londensche tentoonstelling, in de koninklijk Academy, afwees.
Doch, gelijk het verbodene het lekkerst smaakt, zal de kunstenaar zich
over deze afwijzing niet beklaagd hebben, want het werk trekt daardoor
des te meer de opmerkzaamheid. Het proces vroeger door Van Beers ver
loren, toen hij beschuldigd was eene gekleurde photographie te hebben
tentoongesteld, heeft zijnen naam op alle tonen doen herhalen. De lach
dien hij weet op te wekken door buitengewone fijnheid van penseel, of
door excentrische onderwerpen, verhoogt zijnen roem. Doch de be
gaafde kunstenaar heeft zulk eene jacht naar eer eu naam niet noodig.
Hij kan het gerust aan Herostratus overlaten glorie te zoeken in eene
miskenning van de grootheid der kunst. Hij behoeft haren tempel niet
aan te randen om beroemd te worden door een gewelddaad gelijk de
brand van Diana's heiligdom te Ephese. Laat anderen vreemde zeden
aannemen en liefkozen om hunne kunst te doen gelden. Jules Gavnier
(zie 't Weekblad van lo. Juni) eenen onliistorischen Borgia tot voorwend
sel eener liederijke schilderij kiezen. Van Beers heeft dit niet noodig om
hooggeacht te zijn en zijne werken te plaatsen.
Toen Sarah Bernhardt het waagde in Madrid Ruy-Blas te spelen, werd
zij uitgelachen; of liever men bespotte Victor Hugo, die Fransche denk
wijzen en zeden in een spaansclie kleeding had geschetst, en meer per
soonlijk werd de groote tooneelspeelster door de Engelsche critiek be
spot, toen zij Lady Macbeth speelde en toonde dat zij den geest van
Shakespeare niet had gevat. Uit de geschiedenis der schilder- en beeld
houwkunst zijn er honderden voorbeelden aan te halen waardoor het
bewijs wordt geleverd, dat zelfs groote kunstenaars niet eigen zeden, eigen
landschap kunnen verloochenen, zonder gevaar te loopeu schipbreuk te
lijden.
AYij zullen zien hoe of de bovengenoemde reizigers naar de Afribaansche
kust iich uit die moeieJijkheid hebben getrokken, en de omstandigheden
niet vooruitloopen. Er is nog tijd tot da maanden September ea October.
Nog verder is de Antwerpsche Wereldtentoonstelling van ons
verwijderd, doch niet minder ijverig worden de voorbereidselen daartoo
gemaakt. Moge de cholera geen streep door de rekening trekken!
De plaats voor 't gebouw 'wordt nauwkeuriger bepaald en reeds zQn
er afdeelingen voor verschillende industeriën aangewezen. Er zijn zes com
missarissen benoemd voor de sectiën: a. Onderwijs en vrije kunsten; b.
Nijverheid ; c. Zeewezen, handel, vischvangst; d. Electriciteit, e. Landbouw
f- Tuinbouw, g. Schoone kunsten.
Liever dan de namen dezer voorzitters en ondervoorzitters (Zie Week
blad van 4 April, bl. 4) zal de lezer misschien gaarne den naam van den
alge m eenen secretaris kennen, hij is P. Koch, advocaat ta
Antwerpen.
In de eerste plaats zal nu de letterkundige wereld gespannen zijn
op 't taaicongres te Brugge, waaraan niet alleen eene groote muzi
kale uitvoering maar tevens een historische optocht zal gepaard zijn ter
eere van graaf Karel den Goeden van Vlaanderen, die in 1127 zoo bit
terlijk vermoord werd,
Op het concert zullen werken van meest jonge componisten worden uitge
voerd, namelijk van Frans de Coninck, Karel Mestdagh, Lod. Hinderijckx,
maar ook de hinder cantate van Peter Benoit, een gedeelte van Venisc
Sauvée van Van Gheluwe, enz.
Het spreekt van zelt dat wij Richard Hol, Nicolaï, Brandts-Buys, enz.
op 't programma zullen ontmoeten.
De historische stoet zal den 24n, den 25n en dsn 28n Angusti uitgaan.
Het concert zal Maandag den 25n, het feestmaal op \Yoensdag en het
vuurwerk Donderdags plaats hebben.
Brussel, 4 Aug. 84. M. A.
LETTERKUNDE.
IETS OVER DICHTERLIJKE TAAL EN NOG IETS.
De lezer verbeelde zich dat ik dit stuk met 'n bloemlezing van
Hollandsche verzen en Hollandsche litteraira critiek begonnen ben. De geestigste
en volledigste studie over dichterlijke taal en dichterlijke vrijheid zou,
eigenlijk uit niets anders dan zulk eene bloemlezing moeten bestaan. Maar
daar er veel redenen ziju waarom het onmogelijk is zulk 'n overzicht te
publiceeren, oefene de lezer zelf zich in het weergeven der wijze, waarop
sommige Hollandsche letterkundigen spreken en schrijven over kunst en
dichterlijke taal. Als hij dan een aantal versbundels van jongen datum ea
ettelijke bundels critiek van den dag gelezen heeft, zal hij spoedig bespeu
ren dat in al wat door zulken gezegd wordt, ne fout kenmerkend is.
De onbegrensde poëzie, die rhythmische orde der dingen, die overal
waar men ze aantreft genot verschaft, verwarren zij met de bepaalde
kunst, die de eenige vorm is om de poëzie te bestendigen. Zij hebben
eenig waarnemingsvermogen, waardoor zij die poëzie in de natuur som
tijds opmerken en wanneer zij door deze den lust gevoelen zicli te
uiten, noemen zij dat met belangwekkende deftigheid inspiratie eu be
denken niet dat een boel inspiratie en een groote mond natuur-poëzie
nog niet in kunst veranderen.
Om dat aan te toonen moeten wij zien wat oorspronkelijk de dichter
lijke kunst, de poëzie der taal, was en hoe ze is ontstaan.
In de dagen der schepping is niet de taal geschapen. De mensch uitte.
zich soms misschien door klanken, maar altijd door gebaren. Wie iets
aan een ander vertellen wou, moest door figuren en standen van het
geheele lichaam af beelden wat hij gezien, in beeld brengen wat hij gevoeld
had. Maar ieder dier standen en figuren moest volmaakt in
overeenstemmins1 zijn met het beeld waardoor zij ontstonden, met het gevoel dat de wer
kende oorzaak was. Vóór dus nog het eerste woord van de taal gemaakt
was, had de mensch reeds de zuiverste verbeelding en het vermogen de
dingen te zien.
Men merkt hieruit wat die verbeelding zijn moast om scheppend te
werken: oorspronkelijk niets dan het bijhouden van de gelijkenis, die uit
de natuur moet worden overgebracht in de kunst.
Die eigenschap was noodig vóór de taal kon ontstaan. Want onwille
keurig als het kind, dat allerlei geluiden uitstoot, terwijl het iets te grij
pen tracht, begon ook de mensch in zijn natuurstaat de klanken te
vormen ter ui'cing van zijn eerste emoties. En evenals eerst elk zijner
gebaren de reflexie van een beeld, van een indruk geworden was, moest
ook het woord thans denzelfden indruk maken als het beeld, dat ermee
werd bonoemd. Voor ons, die in fijnheid en samenstemming van zintuigen
bij lange niet gelijk zijn aan die eerste menschen, schijnt het onmogelijk
dat een enkele geluiden-combinatie indrukken zou overbrengen, die voor
allo zintuigen gezamenlijk waren bedoeld. Maar tusBchen die zintuigen
moet in den beginne een zeer innig verband hebben bestaan. De eerst
woorden moesten niet aan de voorwerpen herinneren; ze moesten in in
druk er aan gelijk zijn: anders waren ze van geen nut. Iemand, die zijn
broeder vertellen wilde wat bloem hij gezien had, moest reuk, kleur en
gestalte weten te binden aan het woord, dat hij met broederlijke mede
deelzaamheid in da plaats gaf van zijn bloem. En als die broeder zijn
zuster iets wou doen meevoelen voor het lam dat hij gezien had aan den
weg, toen het moede was, dan lag er angstvalligheid in de zorg waarmee
hij de klanken uitte, die mér moesten weergeven dan hot geblaat van
het 'am dat bij had gezien. Elk woord moest een stuk ziel zijn, dat
iedere verwante ziel begrijpen kon : daarom is de man, die het eersta
woord zijner taal gemaakt heeft, de eerste dichter op aarde geweest. *)
Men denke zich dio taal: ieder woord een gedicht iedere zin een
epos en die zinnen samengesteld op de maat van den dans, waar zij
altoos hun vreugde mee toonden. De woorden stouden nog iiiet beschre
ven bij den burgerlijken ttand der grammatica: men kon er aan toevoe
gen of wijzigen bij iedere wijziging van de stemmingen, ze verzachten of
verscherpen naar er honig moest druppelen van den steeneik of bitter
heid m de Im't»})» der menschen. a toen de woorden gemaakt waren