Historisch Archief 1877-1940
3Ï3*
A". 1884.
DE AMSTEEDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
uitgevers: DAGBLADVEKEEKIGINQ EOLTZ £ Co.
Kantoor: Singel 211.
Hoofd-Agenten: te Batavia, G. KOLFF t Co.
Zondag 17 Augustus.
Abonnement per 3/m ? 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar i 0.10.
Advertentiën van 1?6 regels f 1.?, elke regel meer
tuaschen den tekat per regel
Abonnement op de Jlail-Editie per jaar .
Advertentiën in » regel .
0.15.
1.-.
18.?.
0.20.
INHOUD:
Het Kutsfeest, door M. A. P. BUITENLAND. BINNENLAND. Onze
bladen. 'Warme Kadetjes, Een Zaterdag-avond praatje, door Aquarius. KunBt:
Het Amsterdamsen Tooneel, door K. J. W. Tentoonstelling van Voorwerpen betrek
king hebbende op het leven en den tijd van Prins Willem I, door Alb. Th.
Uit België, door M. A. Letterkunde: Iets over den Engelschen Roman en
eenigs Engelsche romanschrijfsters, I, door Agnes van Egmond. Wereld en
eenzaamheid, door O. M. Hngueniu. Berichten en Mededeelingen. Inhoud
van Tijdschriften. Nieuwe uitgaven. Militaire Zaken: Militaire en parti
culiere ziekenverpleging, door Ares. Gecombineerde manoeuvres van Zee- en
Landmacht, door B. F. Feuilleton: Het ongelultskind, een verhaal uit Emsland
door E. von Dincklage, HL Schaakspel. /NIEUWS VAN DE WEEK. Faillisse
menten. Uitlotingen. Overzicht van de Effeetenmarkt, door S.
Amerikaansohe Sporen, XXV, door J. v. d. Burg. Veiling van vaste goederen. Burger
lijke stand. Te huur. Advertentiën. Schouwburgen, enz.
HET OTTSFEEST.
Een nabetrachting.
ilet feest, ter herdenking van het honderdjarig bestaan der Maatschappij
tot Nut van, 't Algemeen te dezer stede, met zooveel laiater gevierd,
behoort tot het verleden. Met volle recht mocht het een nationaal feest
heeten. Om strijd heeft de vaderlandsche pers van hare deelneming in
die gewichtige gebeurtenis doen blijken. Ook de organen, die weinig
sympathie hebben voor het vrijzinnig streven der maatschappij, gericht
tegen alle overheersching eener kerkelijke partij, lieten den gedenkdag
«liet onopgemerkt voorbijgaan, al was het maar alleen om aan hun wrevel
tucht te geven. De hooge regeering toonde hare belangstelling met op
den eigenlijken feestdag zich te laten vertegenwoordigen door twee harer
leden, de ministers vaa justitie en van koloniën. Duizenden verdrongen
«ich in het Vondelpark, in het Paleis voor Volksvlijt, in Artis, waar de
verschillende onderdeden der feestviering, die een blijvenden indruk zullen
achterlaten, plaats vonden. Met grooten takt was het programma
opge£teld. Het was waardig, ernstig en degelijk. Aan de ontwerpers komt
"felle lof toe. De nitvoering liet niets te wenschen over. Onnoodig in
bijzonderheden te treden. Da feestviering is in het breede ook door ons
Dagblad geschetst. En daarenboven mogen wij vertrouwen, dat de
vaar?dige pen van den bekwamen algemeenen secretaris, in den vorm van een
verslag of gedenkboek, de heugenis er van zal bewaren voor een later
geslacht.
Evenmin behoeven wij, na de hoofdartikelen, door verschillende bladen
aan het Nut gewijd, en de schitterende rede van den feestredenaar, uitto
wijden over het doel van het Nut, zijn organisatie, zijn werkzaamheid, zijn
vruchten. Als terugslag op de luisterrijke feestviering der vorige week
wenschen wy liever der Maatschappij by de intrede van de tweede eeuw
van haar bestaan, onze beste wenschen aan te bieden voor do toekomst,
de verwachtingen die wij van haar koesteren mogen, uit te spreken en haar
een voorwaarts, met frisschen lust voorwaarts" toe te roepen. Hiertoe
echter is het niet overbodig een blik achterwaarts te slaan en even te
verwylen bij het vorige halve eeuwfeest.
Zeer juist is gezegd, dat het halve eeuwfeest, te Amsterdam in 1834 ge
vierd, de beteekenis had van een openbare gebeurtenis en in het bijzonder
de aanspraak welke het Nut bezat op den naam van nationale instelling
krachtig deed uitkomen.
In het schip der Luthersche kerk, waar het feest gehouden werd, ver
drong zich een dichte schare mannen en vrouwen, behooronde tot de
gegoede en vermogende middelklasse, fier op hare burgerlijke afkomst.
De eereplaatsen waren ingenomen door ministers, gouverneurs van pro
vinciën, afgevaardigden der Staten-Generaal, vertegenwoordigers van den
stedelijken raad, opper- en hoofdofficieren van verschillende corpsen,
coinmiBsiën van rechtelijke collegiën kerkeraden, inrichtingen van hooger
onderwijs, instellingen vaa weldadigheid. Als feestredenaar trad een leek op,
wiens toespraak werd afgewisseld en besloten door koorgezangen, gedeel
telijk van jeugdige kweekelingen der stedelijke armenscholen. Deze enkele
bijzonderheden geven een beeld, zij het ook een onvolkomen beeld van
dezo samenkomst, maar zijn toch wel geschikt een algemeen begrip te
geven van wat de Maatschappij Tieeft beoogd en van wat zij zoo gelukkig was
in de eerste vijftig jaren van haar bestaan tot stand te brengen. De
fakkel der beschaving werd door haar tot in verst verwijderde en don
kerste hoeken der samenleving gebracht en bij voorkeur juist daar ge
bracht. Zij streefde er naar voor haren arbeid bij een zoo groot mogelijk
aantal personen, behoorende tot wat men de keur dor natie noemt, be
langstelling te wekken. Dit was haar aanvankelijk gelukt. De personen,
die daar op dien feestdag in de Luthersche kerk aanwezig waren,
hadden bijna allen, evenals de meeste kinderen uit de volksklasse hun
eerste opleiding ontvangen op een school, ingericht in den geest
van het Nut of door de Maatschappij gesticht en onderhouden. Uit
dezelfde handboeken door haar uitgegeven en verspreid, hadden zij
hun eerste kennis van de natuurwetenschappen geput. En allen, de
hoogst geplaatsten en aanzienlijksten niet uitgezonderd, herinnerden op
dien dag zich met aandoening de verplichtingen, welke zij aan het genoot
schap hadden. Trouwens op het gebied van het onderwijs en volksver
lichting en beschaving had het zijn sporen verdiend en de overtuiging
gevestigd, dat het een schoone roeping had aanvaard en naar vermogen
met getrouwheid vervuld.
De Maatschappij stond dan ook ten allen tijde hoog aangeschreven bij
de verschillende regeeringen, die sinds hare stichting in 1784 elkander
opvolgden, en met name mocht zij zich steeds verheugen in de gunst der
vorsten uit het Oranjehuis. Ten jare 1806 had zij op diens verzoek aan
koning Lodewijk een overzicht van hare werkzaamheden aangeboden dat
met groote ingenomenheid werd aanvaard. Vijf jaren later werd een
deputatie van het Hoofdbestuur ter audiëntie bij keizer Napoleon toege
laten en mocht uit diens mond, waaruit zoo schaars een lofspraak ge
hoord werd, de woorden vernemen: Men heeft mij veel goeds van u
gezegd!" Niet te verwonderen is het dan ook, dat de Prins van Oranje,
op den troon van het Koninkrijk der Nederlanden gestegen, genegenheid
voor een genootschap betoonde, dat blijken van welwillendheid van twee
regeeringen van nitheemschen oorsprong had ontvangen.
En werkelijk, Koning Willem was persoonlijk ingenomen met de vrij
zinnige richting, door het Nut op uitnemende wijze steeds gevolgd en
heeft nooit opgehouden der Maatschappij van zijne sympathie te doen
blijken. In 1824 vaardigde Hij een besluit uit, waarbij bepaald werd, dat
voortaan alle belooningen, door de Regeering voor daden van zelfopof
fering en moed toegekend, eerst den stempel der goedkeuring van het
Nut moesten ontvangen. Zoo werd de Maatschappij verheven tot een
jury voor deugdprijzen. Tien jaren later op het halve eeuwfeest, liet Z.
M., die persoonlijk regeerde, gelijk men weet en wiens ministers meer
zijn algemeene secretarissen voor verschillende takken van bestuur dan
raadslieden der Kroon waren, zich door twee dier bewindslieden verte
genwoordigen, als bewijs van zijn hooge belangstelling in het streven der
Maatschappij.
Moge na het eeuwfeest der vorige week, wat de aanwezigheid betreft
van grootwaardigheidsbekleeders en aanzienlijken des lands, achterstaan
bij het voor vijftig jaren gevierde jubilé, men wachte zich wel hieruit
af te leiden, dat het Nut afgedaald is van den hoogen rang, dien zij in
het volksbewustzijn bekleedt. In de laatste vijf decenniën heeft het dien
rang waardiglijk gehandhaafd niet alleen, maar zich nieuwe aanspraak
daarop weten te verwerven. Het breidde zijn werkkring aanzienlijk uit.
Het bleef nieuw leven wekken. Nieuwe kracht ten goede ging van haar
over het geheele volk uit. Wie de geschiedenis van de beschaving in ona
vaderland, gedurende de laatste vijftig jaren beschrijft, moet zich gedron
gen gevoelen aan het Nut een eereplaats toe te kennen, niet minder
voornaam dan het de vijftig vorige jaren innam.
Het getal harer leden, dat in 1834 16,775 bedroeg, verdeeld over 193
departementen, steeg tot 17.500 verspreid over 340 departementen, (wij
geven ronde cijfers) welke departementen zelfstandig ieder in hun kring,
doch geheel in de geest der maatschapoij bleven arbeiden en menig volks
belang, zoowel van stoffelijken als van zedelijkea aard behartigden. De
beperkende bepaling, waarbij de belijdenis van den christelijken godsdienst
werd geeischt om tot het lidmaatschap te worden toegelaten en feitelijk
de Israëlieten werden uitgesloten, een bepaling onder den drang der om
standigheden gemaakt om den verlammenden blaam van ketterij en onver
schilligheid op het stuk van den godsdienst, op de Maatschappij reeds
geladen af te werpen, is in 1864 opgeheven en aldus aan de bedoelingen
der stichters eindelijk recht gedaan. De kring harer werkzaamheid breidde
eich verder gestadig uit. Uitnemend is dit ontvouwd in de rede waar
mede de toenmalige algemeene voorzitter Mr. H. J. Kist de jaarlijksche
vergadering in 1881 opende, toen hij de meening bestreed van hen die be
weerden, hoe nu in de behoefte van het lager onderwijs van overheidswege
voldoende was voorzien, de Maatschappij het doel van haar streven bereikt had,
hare meer algemeene werkkring tot zeer bescheiden afmetingen kon wor
den herleid en zij zich voortaan met de plaatselijke bemoeiingen der de
partementen zou kunnen te vreden stellen. Met grooten ernst en duide
lijkheid en op overtuigende wijze betoogde de redenaar hoe zulk een
beschouwing in lijnrechten strijd was met het doel, de geschiedenis, de
toekomst van het Nut en wees op hetgeen dit krachtens zijn bestemming
ook nog op het onderwijsgebied en in zoo menig ander opzicht, tot ver
spreiding van algemsen volksgeluk, tot verbetering van den verstandelijken,
zedelijken en maatschappelijken toestand, inzonderheid der mingegoeden
kon en moest doen. Hij herinnerde, zooals ook de feestredenaar van l.L
Woensdag zoo kernachtig deed, aan de nieuwe wegen door de Maat
schappij ingeslagen tot bereiking van haar doel, en aan de nieuwe pogin^
gen door haar aangewend, die, hetzij tot de eigenaardige bemoeiingen der
Maatschappij zullen blijven behporen, hetzij in lateren tijd herhaald en
met verwondering begroet, hetzij tot op heden onvervulde wenschen zijn
gebleven,