De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 17 augustus pagina 10

17 augustus 1884 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AM S T&R D A MM E R, WEEKBLAD TOO'R NE DER.L AND. Ho. 373 koorknapen in de sacristie aan elkaar te naaien, in het slot van de kerkdeur luciferskoppen te doen, zoodat de rceid van den koster, als zij voor het morgengelui de deur opensluit, van den verschrikkelijken knal bijna den dood op het lijf krijgt, laat ze in de klompen van vrome vrouwen, die na de kerk hare voeten op een stoof zitten warmen, kikkers steken, waarop dan die arme, oude moedertjes trappen o, de adem zou me tekort schieten, als ik al de streken wilde vertellen van die ondeugende bengels, die door mijnheer pastoor en den schoolmeester tot christenen worden opgevoed!" »Maar," vraagde de oude heer ongeduldig, »wat wilt ge dan, dat er gebeuren zal? De jongen heeft voor zijn guitenstreek schooi moeten blijven en beloofd, zoo iets niet weer te zullen doen." »Wat er gebeuren moet? Ik ben openlijk beleedigd, ik verlang openlijke bestraffing." »Openlijk?" zeide de pastoor verwonderd; sik meen toch, dat de beestjes in uw bed lagen?" «Maar de gansche gemeente weet het," snikte de juffrouw luide, »en ik zal mijne gedachten niet bij mijn werk kunnen bepalen, zoolang die jongen, dat ware ongelukskind, dat uilskuiken, niet ten aanschouwe van alle mensehen gestraft is!" Zoo sprak juffrouw Sabina. 's Avonds hielden de pastoor en de schoolmeester een geheimen raad. Ce tabakswolken dwarrelden al dichter en dichter tegen de zoldering, maar de te bepalen strafoefening bleef onbeslisl. »In de eerste plaats," zeide de schoolmeester, sis die Driek van den postiljon lang niet op haar mondje gevallen en zal de gansche bevolking tegen mij ophitsen, terwijl mijne vrouw al haar levens dogen niet veilig meer zou zijn voor het oudje; ten. tweede heeft de jongen zoo iets eigenaardigs, waardoor men al zijne streken terstond weer vergeet." »Juist om dat eigenaardige moeten wij hem straffen," hield de p;ij|.;;ur vol, »dc wegen der eigenaardige menschen loopen dikwijls vl.sk langs eea afgrond en op ons beiden rust de verantwoo delijk!;:;?!, ais wc het jonge rijs niet binden, ten tijde dal het nog l;!;i:/.n;ï:n is." Sa veel over- ea weerpraten werd er eindelijk besloten, dat Tin>::i.s op dun cerslvolgenden Zondag bij de kerkdeur zou moeten ?'n.!!!. iüct een bord voor de borst, waarop geschreven stond: T> 'di'ias 'ty«7i>;, die de Zondagsrust heeft verstoord!" D.; i was de zachtste straf; maar toch een zeer vernederendeen cponoare. De hoeren waren van meening, dat men in den kleinen £:i!gcbrok shot eergevoel op die wijze moest opwekken!" De schooli,'i;,ester naai op zich, den schuldige onder vier oogen de hem toebedachte straf mede te deelen, om hem de kans te laten, ~nlf het hart van juffrouw Sabina te vermurwen, opdat dez« hem 2ij;ie straf mocht kwijtschelden en genade voor recht laten gel den. Deze rekening was echter buiten Tobias gemaakt. De knaap loonde niet den minsten lust, om het met juffrouw Sabina op een accoordjöte gooien, maar antwoordde eenvoudig: «Meester, ik zal Zondag niet bij de kerkdeur staan!" Waarop de onderwijzer toornig voor het oog, maar in zijn hart verlicht, zeide: »Dat zuilen we eens zien, mannetje!" Meesters levensgezellin pakte terstond haar boelije bijeen, om, zoodra Driek naderde, met hare jongste kinderen nsar hare ouders te vluchten, terwijl haar gade de woning van de postiljonsweduwe en den jongen in het oog liet houden. Er viel niets voor dat achterdocht kon wekken. Driek zong haar sMalbroek", een oud 'Hollandsen liedje, en de jongen zwierf met twee zigeunertjes rond, die aan de deuren hunne muizenvallen en hun vlechtwerk van ijzerdraad te koop aanboden. Dit was niets bijzonders; sedert Tobias loopen kon, kwam er geen marskramer, geen scharcnslijper, geen muzikant of berenleider in het dorp, of het onge lukskind sloot er zich terstond bij aan, stelde zich met allen op een goeden voet en leerde vlug hunne handgrepen en spreekwijzen. Welk eea afkeer Tobias ook van het loeren had, handig was hij en erg bevattelijk ook, zoodat hij reeds menigen stuiver verdiende; hij kon boenders maken als de beste Hongaarsche zwijnenhoeder, zijne klappermolentjes stonden tot schrik der vogels op de erwtenbedden der naburige gemeenten; maar waar Driek het meest trotsch op was, dat waren de wandelstokken, waarop Tul/Lis een kattekop of een geopenden muil uitsneed. Ja, Driek was bepaald trotsch op den jongen, naar zij meende, omdat hij op haar geleek, maar eigenlijk omdat hij het eerste schepsel was, dat zich met goed gevolg tegen haren wil verzette. Dit verzet bestond niet in kin derachtig schreeuwen, jengelen en pruilen, neen, het was een lachende, speelsche koppigheid. Tobias ontweek de woordenrijke zwakheden zijner grootmoeder, evenals men eene klip omzeilt, waartegen de golven breken; kinderen gewennen aan voortdurend gepraat evengoed als aan het geklapper van molenwieken. 't Is mijn jongen," zeide Driek, »en ieder prijst zijn eigen waar!" Men kon geen zorgloozer, ongeregelder huishouding Bedenken, dan die in hare hut; geen enkele maaltijd, geen enkele bezig heid had een vast uur. De bewoners leidden onder de hoede van het voortreffelijke Ilusinger gemeentebestuur een zigeunerleven en een toekomst scheen er voor het Iweetal lernauwernood te be staan. De schoolmeester en de pastoor hoorden tot hunne voldoe ning, dat de ouden en de jongen in niets van hunne gewoonten afweken en de aanstaande strafoefening niet zoo ernstig schenen op te vatten. De plooien verdwenen meer en meer uit juffrouw Sabina's gelaat en uitstekend was de eierkoek op Zaterdagavond, immers de dag der vergelding zou eindelijk aanbreken! Ja, hij brak aan en juffrouw Sabina sliep zachter dan sinds langen tijd den slaap des rechtvaardigen - daar werd er eenklaps op de gegrendelde voordeur gebonsd en gebeukt, de hond blafte ver woed en boven al dat geraas uit schetterde de doordringende stem van Driek van den postiljon: «Mijn kind, mijn ongelukskind is weg! Juffrouw Sabina heeft mijn jongen kwaad gedaan!" Da slaapmuts van den pastoor, en ook de verwarde haren van den kapelaan werden voor verschillende ramen zichtbaar en de beide eerwaarden trachten tevergeefs, zich ook verstaanbaar te maken. De hond slikte bijna in zijn verwoed geblaf en gehuil en Driek krijschte, alsof zij de muren van de pastorie omver wilde schreeuwen. Eindelijk knarste het slot der deur, de hond stoof met opgezette haren en gloeiende oogen naar buiten, daarna ver scheen ook Juffrouw Sabina in een donkerbruin nachtgewaad, waarop het schreeuwen en blaffen zoo schrikbarend toenam, dat de dorpsbewoners in hunne bedden een kruis sloegen en de vogels die in den wijngaard en in de appelboomen geslapen hadden, ver schrikt wegvlogen. Op de sabbatsrust van dezen Zondag viel niet zeer te roemen; Juffrouw Sabina kreeg aanvallen van kramp en Driek stapte met een groolen stok in de -hand en een gendarme naast zich naar de Hollandsche grenzen, om haren kleinzoon terug te zoeken; de zigeuners waren dien weg opgegaan en hadden vermoedelijk Tobias medegenomen. Aan de grenzen maakte de politiedienaar rechtsomkeert en twee dagen later kwam ook Driek terug, doch zonder het ongelukskind. Zelden zeker hebben zich op een eenvoudig dorp en bij armoe dige hutbewoners zoovele geruchtmakende gebeurtenissen opgedaan als te Ilusingen bij de postiljonsfamilie. Ternauwernood begon men de vlucht van het ongelukskind een weinig te vergeten en begon men hoofdzakelijk de aandacht te schenken aan de heerschende droogte en de veelvuldig voorkomende varkensziekte, of daar ontvlood niet opnieuw iemand; neen, integendeel, daar kwam de voor meer dan tien jaren weggeloopen barbiersgezel Spahn terug! Ea hoe kwam hij terug? Als een groot heer met den post wagen ; gekleed in een pak van fijne stof en een dito overjas, met een koffer bij zich, waarvan het gewicht op dertig i veertig pond werd geschat. Geheel Ilusingen stond verstomd. Spahn sprak echter met niemand, maar richtte zijne schreden terstond naar het straatje, waar Driek woonde. Toen het zoo doodstil in de hut was, moest hij wel denken, dat allen uit of gestorven waren; eerst keek hij door het raam naar binnen en opende vervolgens de deur. Stil was het in de hut; Driek floot en zong niet meer sinds het ongelukskind verdwenen was; uren lang zat zij peinzend bij het vuur en liet de wereld haar gang gaan. Zij was de eenige in Ilusingen, die zich niet verwonderde, dat haar schoonzoon terug was gekoip.cn, om Klaartje te halen en haar een goed leventje te bezorgen. Spahn had sedert korten tijd de welbeklante zaak van zijn vader geërfd, die niets van het huwelijk zijns zoons met een arm dorpsmeisje had willen weten, en nu zou Klaartje het goed hebben; maar woar was zij toch? »Zij dient als huishoudster bij den ontvanger Backer, ga naar haar toe, zij zal u alles vertellen, laat moeder Driek alleen." Hij dacht dat zij kindsch geworden was, en verbaasde zich, hoe hem eertijds haar geschreeuw en getier en nu hare doffe slilzwijgcndheid de deur uitdrijven kon. Klaartje, die nu eene geachte burgervrouw en eigenares van een Hinken barbierswinkel zou worden, bestuurde al sedert jaren de huishouding van den heer Backer. Backer's aschblonde haren waren in de laatste tien jaren zeer gedund en in zijn huis en zijne bloemen had hij sinds lang geen pleizier meer, nu de zon die gedurende twee jaren over hem en zijn geluk had geschenen, voor altijd ondergegaan was. Nog steeds dronk hij züa bittertje

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl