De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 17 augustus pagina 4

17 augustus 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 373 klacht gelezen over de w\jzi waarop de riolen in die straat gereinigd worden. In een oogwenk overtuigde ik mij dat ook die klacht niets om het lijf ' had en evenals zoovele andere klachten, een gevolg was van den komkommeïtijd in de journalistiek, waarin de couranten om stof verlegen zitten en dan maar van alles in de kolommen flansen. 't Is waar dat het op de Spuistraat een beetje geurde en dat het reinigings-proees niet bepaald een pleizierigen aanblik bood, maar wat blik slager, niemand wordt gedwongen om juist de Spuistraat te bewandelen en men kan immers Singel of Voorburgwal kiezen! Bovendien ia er, bij mijn weten, geen wet dia iemand condemneert om in die straat teblyven wonen en iedereen is vrij om te verhuizen wanneer het er hem niet langer bevalt. Ik liep mopperig verder, want ik was reeds half overtuigd dat alle klachten nieta om het lijf hadden, toen ik plotselings een fortuintje had, Want ik kwam zekere kar tegen die ook al niet in de gratie is. Is het waar dat je wagen zoo veroordeelenswaardi^ is en dat er zoo Vreemd mede wordt rondgesprongen?" vroeg ik den karvoerder. Laat naar je kqken, meneer", zeide de man, dat zijn allemaal praatjes". Maar de Amsterdammers zeggen dat er.... eniin dat er een luchtje aan is." Alsof de Amsterdammers niet sedert jaren en dagen aan allerlei zaken gewend zijn waar een luchtje aan zit! Krantengescluijf, mo goeie meneer, niks anders dan krantengeschrijf." Maar ik hoor, dat de kar niet altijd op tijd komt en dat demenschen dan ongeduldig worden en het voor de kar bestemde eenvoudig in de grachten gooien. Net alsof dat nog heel wat om het lijf had, dacht uwee soms dat zij me emmers met gouden tientjes aan mijn kar brengen?" Dus is die kargeschiedenis in de beste order?" Fuik meneer! 't Is een zaakje van de bovenste plank, al zal ik niet ontkennen, dat je, als je met zoo'n wagen rondrydt, wel eens trek in een Bigaar hebt." Ik snapte den wenk, gaf den man een paar sigaren en drentelde verder. Mijn weg voerde mij langs verschillende grachten, waarin ik wel eenige taanden, wiegen, bossen stroo, rotte appelen, koolstruiken en doode honden zag drijven, maar verder niets van het drijvend vuil aanschouwde, dat de courantiers zoo verschrikkelijk boos maakt, ook passeerde ik een paar stegen en gangen waarvan het plaveisel met een beetje onreinheid bedekt was, maar nergens vond ik de laag dikker dan twee centimeter en ten slotte stond ik aan den Sint Anthonies-dijk en voor het terrein der Aschbelt, waar ook al een potje over te vuur heeft gehangen. Ruikt het hier altijd zoo raar, vriend?" vroeg ik aan een man die een luchtje schepte. Raar ruiken", sprak hij verbaasd, ik ruik niks." Ik vond dit alle machtig sterk, maar bedacht dat de gewoonte een tweede natuur is en de man die aa,n het terrein woonde, aan de walmen die het verspreidt, gewend was geraakt'" Wat wordt daar ginds gebouwd?" 't Abattoir!" O zoo; en tegen dat het gereed komt wordt de asch- eu vuilnisbelt natuurlijk verplaatst, héV" Waratje niet", zei de man, die blijft: aa uwee de plannen omtrent den nieuwen luclit-spoorweg hadt gelexen, zoudt u zoo'n domme vraag niet doen." Maar mijn goede vriend", antwoordde ik, als het abattoir eenmaal gereed is en het zulk warm weder is, moet al het vleesch door de nabij heid van deze stinkende vuilnismassa noodwendig bederven." Dat weet ik wel, maar daar is liet juist op voorzien!" Ik stond mijn zegsman met open mond aantegapen; ik zal het je wel eens uitleggen'', zeide hij, maar praat er niet verder over; het vleescheten is op den duur niet goed voor de menschen en het zoude ook kunnen gebeuren dat de koeien en schapen en varkens er door uit de wereld verdwenen en dus heeft men gedacht dat als men het menschdom op bedorven vleesch onthaalde " De Amsterdammers allen vegatariërs zoude worden! galmde ik uit. <Ta", sprak de man, dat vreemde woord heb ik precies hooren gebruiken". Ik groette den belt-bewoner en wandelde in gedachten verzonken, ver der: hoe wijs, hoe geniaal, hoe diepzinnig'" dacht ik, zoo iets is toch enkel maar in Amsterdam mogelijk, en dan te moeten bedenken dat er menschen zijn die hatelijkheden durven debiteeren en de toestanden in onze stad aan vinnige critiek onderwerp9n " Meneer Aquarius, hoorde ik eensklaps zeggen, bent u zoo in gepeins Verzonken dat u je kennissen niet eens groet?" Ik stond voor mijn woning en mijn buurman de melkboer was het die »ij uit mijn mijmering had opgeschrikt. Natuurlijk vertelde ik hem mijn wedervaren en hoe ik tot da overtui ging was gekomen dat tal van klachten geuit worden, zonder dat er eenige grond voor aanwezig is, en de man werd woedend. O di3 krauteu, die kranten!" kreet hij, kijk, ik ben niet wraakgierig uitgevallen, maar als ik al die kerels hier voor mij had dio in do Amsterdamscho couranten schrijven, dan zou ik za allemaal kunnen verscheu ren! Hebben zo ook niet van ons, melkboeren, gezegd dat wij onze waar ! verknoeien, dat wij die laten verontreinigen en dat er toezicht op ons moest | worden gehouden ? Een beetje water doen de boeren toch wel in de uielk niet waar?" waagde ik bescheiden te vragen. Natuurlijk, een hcelyn schep i-clfs, maar daar utcokt toch geen kwaad in en 't heeft zelfs een voordeel." Welk?" vroeg ik nieuwsgierig Hebt u ooit gehoord dat Amsterdamsche melk vetvlekken veroorzaakt?" Ho dat is waar, dat hel) ik ook wel eens opgemerkt!" Maav men heefc ons niet over dat beetjo water hard gevallen, maar over de omstandigheid dat er wel eens wat in onze emmers komt of waait wat er niet in te huis behoort. liet is echter te kinderachtig om er over te praten, wij kunnen er toch waarlijk ten pleziere van het publiek geen gesloten vaatwerk gaan aanschaffen en bovendien wat je niet weet dat deert je niet," wat aegt u er van?11 Tk peef jo volkomen gelijk, en ben thans volkomen overtuigd dat geen enkels der vele klachten die ik dezer dagen las, eenig vertrouwen ver dient." U hebt wel gelijk mijnheer Aquarius," sprak de melkboer, laat u de mopperaars maar praten en weest net als ik overtuigd dat wij in Am sterdam in een hemeltje op aarde leven." Getroffen door de gemoedelijke woorden van den eerzanien melkboer stapte ik het hek van Meerlust binnen. Aquarius. K U N S T. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. Over twee of drie weken zal voor onze schouwburgen de wintercam pagne weer aanbreken. De weinigo Nederlanders, die zich werkelijk, in ernst, het lot van ons tooneel aantrekken, vernieuwen elk jaar, als de maand September nadert, hun hoop, dat het nieuwe seizoen vooruitgang zal doen zien, zoowel wat de keuze der stukken betreft, waarop onze tooneelbesturen het oog laten vallen, als wat de geoefendheid en nauw gezetheid der actears en de stemming van het publiek ten opsichie van meesterstukken en prulwerken aangaat. Wij bezitten drie gezelschappen, die elk het hunne kunnen praestesren en, zoo zij maar goed geleid wor den en zelf goed willen, er toe kunnen bijdragen, dat ons land ophoude, ook in de tooneelwereld, een hachelijk figuur tegenover andere r.a onaliteiten te slaan. Wij wenschen volstrekt niet de directies te verzoeken, ten bate der kunst zooveel mogelijk afstand van geldelijk voordeel te doen. Wij meeneu te mogen ontkennen dat, hetgeen zoo vaak wordt beweerd en nis verontschuldiging dienen moet voor gebiek aan lust en werkzaamheid, dat goede stukken geen recettes geven, en dat, wil zelfs het Ncd, Toon. ia de mogelijkheid zijn haar leuze getrouw te blijven en te werken onder de banier der kunst, zij genoodzaakt zoude zijn, om de middelen tot dat werken te verkrijgen, eene hoeveelheid slechte maar geldopbrengende stukken te spelen. Raadpleegt slechts de jaarverslagen der Vereeniging, de statistische gegevens, 't Is waar, de stukken van Peypers en Schöntlian beleven veel opvoeringen, maar die van Shakespeare eu Sardou ook. Lij van Lier gaat Door tantes opgevoed, een weinig zeggend Duitsch blijspel, wij gelooven meer dan veertig maal, doch Fédora ook. Wij willen een voudig te kennen geven, dat wij niet inzien, waarom de rij der goede stukken afgebroken moet worden door een hoeveelheid van minderen rang. Er bestaan nog zooveel stukken van Shakespeare, die reeds ver taald zijn, zoo niet door Burgersdijk, dan toch door A. S. Kok of van Leanep, er zijn er zoovelen van Augier, Dumas, Scribe, enz. enz., al de franschen van de helft dezer eeu-.r, die elk oogenblik vertaald kunnen worden. Wij hebben zoo een behoefte aan een steeds vermeerderend repertoire, dat waarlijk spreekt tot het hart en den geest, ook van meer ontwikkelden, en niet slechts de grove lachspieren en traanklieren der minst beschaafden in beweging zet. Wij hebben zoo noodig een taal te hooren, die onze ziel hooger stemt en ons gemoed verrijkt met nieuwe gevoeligheden. Do nederlandsche koude heeft steeds behoefte aan tranen, zoo als de nederlandsche stijfheid en nuchterheid aan een gullen lach. De tooneelbesturen zouden zich meer in contact moeten begeven met onze verschillende letterkundigen van naam, hun vragen wat er toch is bijv. van dat Engelseho tooneel der zestiende eeuw, waar hier te lande zooveel over gesproken en zoo weinig over geweten wordt. Hen doen onderzoeken wat er van al dien gouden rijkdom nog al gebruikt kan worden. Wanneer de moderne tooneolcritiek schier eenstemmig verklaart, dat in grootsohheid en kracht, in verscheidenheid en overvloed, er geen bloeitijd der dramatische kunst in de schaduw kan staan van de zestiende eeuw in Engeland, waarom knoopt men dat dan niet in 't oor en maakt er gebruik van? Waarom laat men geen vertalingen maken naarGreene, naar Marlowe, naar Beaumont, naar Webster, naar Massinger? Waarom leest men geen knappe buitenlanders over tooneel, laat zich door hen op de hoogte stellen van de verschillende tijden, waarin het tooneel in de verschillende landen heeft gebloeid en kieat uit dien schat dan zijn stukken? Waarom monteert men geen stukken van Calderon delaBarca, van Lopez de Vega, waarom niet van Goethe? Waarom voert het Ned. Toon. ook den Faust niet eens op, dat heerlijke meesterwerk? Zoo zouden wij nog tal van vragen kunnen stellen, waar toch geen antwoord op gegeven wordt. Wij vragen echter niet: waarom hebben wij geea vaderlandsche auteurs, die, evenals in Frankrijk, alleen een re pertoire leveren dat ons genoeg zou zijn. Want hieraan kan men niets veranderen. Dit hangt niet van ons af. Al worden er beschavingsscholen geopond aan de vier hoeken des lands en al schrijven alle gemeenten en rederijkerskamers tooneolwodstrijden uit, door veel lecren en aangemoemoedigd worden werd nooit ean dichtergave iemands deel en een talent, dat niet aangeboren was, kwam niemand toe uit de boeken. Maar zoo lang er geen vaderlandsche auteurs in grooten getale aangetroffen worden, kan men ons toch uit den vreemde reeds een voortreffelijk repertoire samen zoeken, gelijk wij boven aanduidden. Zooals Nederland in vroeger tijd een schuilplaats vormde voor de elite der talenten op het gebied van de gsdachte en der geleerdheid, die uit andere lauden hierheen vloden, zoo zouden thans onze schouwburgen bloemlezingen kunnen worden, waarin wat het buitenland aau gloeiend roode rozen en aan sneeuwwitte leliën, aan hartstochtelijke en idyllische drama's uit te lezen biedt, zich vereeaigde en ons repertoire zoudo een crin kunneu worden, waarin men do kleinodicu der andere aatiia aantrof.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl