De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 24 augustus pagina 4

24 augustus 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 374 Klein-Chïna! Klein-China! Welke geest is het, die u beheerscht?! Is het de geest der dwarsboomerij en zijn hek weer meer de personen dan de zaken, die men niet wil V Ik zal het eens onderzoeken en als blaken mocht dat het publiek van iets nuttigs verstoken blijft ter wille van de eene of andere veete, dan cal Jan van 't Sticht zoo vrij zijn het publiek den naam van 'den geest" die in het Dagelgksch Bestuur gevaren schijnt, te doen kennen, 't Is altijd goed dat men weet aan wien men eigenlijk zijn kleine ongeriefiijkLedeh te dankeu heeft. Het kan bij gelegenheid te pas komen. K U N S T. PAVILIOEN-SCHILDERIJEN DE VOS". . II. Het is zeer in 't voordeel van de makers der ten-toon-gestelde voorwer pen, wanneer de Direktie van het lokaal zorgt, dat gij rustig in u opne men kunt, wat er wordt aangeboden. In die kalme zaal van Arti, die nog altijd van de smaak van wijlen M. G. Tétar van Elven blijft getuigen, wordt de bezoeker niet lastig gevallen door vigilante en neuswijae be wakers, die raeenen de rol van uitleggers te moeten vervullen en in vele onzer vaderlandscha verzamelingen u eenig genot onmogelijk maken. Er mag tegen zulke kleinsteedsche misbruiken wel eens gewaarschuwd worden. Het is nog geen drie weken geleden, dat ik de waayer-ten-toon-stelling in den Haarlemer Hout bezocht. Ik had gehoopt, daar eene chronologische rangschikking van een volledig stel waayers te zullen ontmoeten. Ik werd te-leur-gesteld. Ik vond een groot getal exemplaren vanden vvaayer Louis XV, in eenige schakeeringen, zeer enkele oudere en min gewone waayers; maar van het stelsel, dat de dagbladen aangekondigd hadden, was geen spoor te vinden. Toch ontmoette ik ieta filozofiescb, of althands sofistiesch op mijn weg, en dat wel in den persoon van den al te gedienstigen explikateur, die meende, bij de uitlegging van sommige schoolprenten in de verzameling van industrieele voorwerpen, als apostel van den allernieuwateu twjjfel te moeten optreden, en voor mij en mijne reis gezellin verschillende monologen hield over de dwaasheid om den Bijbel letterlijk op te vatten. Hij gaf o. a. met een voornamen glimlach een eXplikatie van het Laatste Avondmaal, die zeker in geen een christelijk getinten katechismua te vinden is. De uitlegger in het Teyler-Muzeüm, dat wij eenige dagen later beeochten, was geen wijsgeer; maar maakte toch propaganda voor zijne Schoonheidsleer, en vervolgde u onophoudelijk met zekere obelnkvormige Bwarte kokers, die onfeilbaar alle schilderijen van het tijdvak 1830?1860 tot meesterstukken verhieven. De man was anders vriendelijk genoeg en trouw aan zijn meesters. Hij had namelijk de hoogste lofspraak veil voor de eigenaardigheid van dit Muzeüm, dat er wel een gedrukte katalogus van den schat der teekeningen, aldaar aanwezig, bestond, maar dat die niet voor het publiek verkrijgbaar was. liet is hier alles privaat", zeide hij veelbeteekenend, en gaf te kennen, dat het al heel mooi was, wanneer het publiek nu en dan ter beschouwing werd loegelaten. Dit trouwens had ik den eigen morgen ondervonden: want toen ik, niet wetende, dat het muzeiim pas te 11 uur zijn deuren opende, mij te lOVs aanmeldde, weid mij door een knorrige blondachtige Dame van achtbaren leeftijd gezegd, dat ik over een half uur te-rug had te komen. Ik vernam tevens, dst 10 minuten vroeger een child of art, die uit een andere streek kwam, en met wie ik had afgesproken het muzeüm gezamendlijk te bezoeken, insgelijks was wechgestuurd. Op mijne vraag, of ik niet tot 11 uren binnenshuis vertoeven kon, werd mij een weigerend andwoord gegeven. Ik had echter vrijheid vóór de deur op schildwacht te blijven staan. Zouden de Chineezeu ook zoo weinig gastvrij zijn? Eene andere muzeüm-bizonderheid. Ik ging mij vergasten aan de FransHalsen op het Stadhuis. Ik had een katalogus met enkele aanteekeningen van een vroeger bezoek. Maar al spoedig ontdekte ik, dat de schilderyen kortelings weer vernommerd waren, en de ktistos had de op lettendheid mij te zeggen, dat de Heeren daar zóó goed voor zorgden; dat, telkens als er weer wat nieuws bijkwam, alles weer behoorlijk in alfabetische orde gesteld en naar den eisch der vermeerdering vernom merd werd. Dit nu is natuurlek een zeer verkeerde handelwijze. Mijnheer Taine komt in het muzeüm, schrijft in zijn handboek over de aanwezige mees terstukken ; vindt portret no. 40 veel interessanter dan portret no. 41, om die en die reden. Mijnheer Bode komt een jaar daarna, ea ziet dat no. 40 en 41 landschappen, geene portretten, zijn. Langs allerlei kombinatiën spoort hij de door Taine bedoelde portretten op, en wijst ze in zijn handboek beter aan, veranderende 40 en 41 in ti3 en 64. Mijnheer Weale komt een jaar later, met het boek van Bode. Hij zoekt 63 en 64 op : het zijn binnenhuizen ! Glad verkeerd! Een muzeümschilderij, dat een nommer heeft, moet dat nommer ten eeuwigen dage blijven houden; anders krijgt ge spraakver warring. Doe zoo als onze Vroedschap. Als aan de Nassaukade twee huizen een boogscheut ver van elkander verwijderd staan, norcmert men Ke toch alsof ze naast elkaar stonden, en geeft de later gebouwde bij het nommer een letter. Zoo behoort men in muzeüms ook te doen. Er is, voor een bibliothekaris of' muzeütadirekteur, iets verfrisschends in, zich nu en dan de weelde eener vernummering te veroorloven: het ia als hot ver schikken van den collier van een paard aan een pleisterplaats. Maar hier zijn de belangen der kunstgeschiedenis en rcsthetiek niet mede gemoeid. Muzeüm-direkteuren moeten met alle zinnelijke genoegdoening (wat hun administratie betreft) breken. Door geenerlei administratieve bemoeyingen wordt men in de zaal van Arti gestoord; in tegendeel: als gij wat langer blijft dan do plakkaten u recht geven, wacht de geduldige Keyser, de trouwe handhaver der traditiën van zijn vader (die oude Keyser hoezeer een krullebol was immers 's mans vader?), tot dat gij klaar zijt, en laat u nooit het onwelkome: on va fermer" hooren. Op ons gemak hebben wij dus de stukken nog eens in oogenschouw kunnen nemen. Doch onder hoe gunstige omstandigheden ook wij hebben niet kunnen uitroepen: Hè, dat in ónze jd er nog eens een De Vos opstond, die 250 zulke schetsen in het leven riep! In tegendeel: v/ij vernemen, dat het Bestuur van plan is, van tijd tot tijd, zoo als heden de gewone historische dekoratie der zaalwanden te bedekken, en deze stukken er voor in plaats te geven: 't is een slechte ruil. In alles is echter altijd veel te zien. Het lezen van de onderschriften dezer net omlijste tafereelen heeft zeker zijn gunstigen, leerzamen, kant. Men kan bezwaarlijk te veel doen, om ons volk met zijn verleden bekend te maken. Aan zijn smaak is, helaas, niet veel te bederven. Geschiedt dus, hier in Arti, de opvoeding niet met volkomen rationeele, onberispelijke en kennis- en smaakopbouwende middelen, ik durf het niet afkeuren. Het was aandoenlijk, op een Zondag, in dia heete, onwelriekende atmosfeer, die beste brave burger huismoeders, die argeloze jonge lieden van beiderlei kunnen, die mannen, met harde, dikke, bruine handen, belangstellend die onderschrif ten te zien leac-n, en op de tafereelen na te sporen, hoe zij zich het on derwerp te denken hadden. Wel bestaat er volkomen onverschilligheid voor de qualiteit der werken. Gesn ilaauw begrip heeft het volk van wat (iu de oogen der deskundigen) mooi en leelijk is. Onze burger klasse weet daar bijna nog minder van dan onze Patriciërs. Maar toch was het op beurend en aangenaam te zien, dat zij zich vermaakten; dat hun belang stelling gestreeld en geprikkeld werd; dat zij poogden hun geheugen met eenige noties te belasttn^ Men moet niet alles te gelijk willen, en wat er aan enen kant gewonnen wordt', niet geringschatten om dat er aan den anderen kant niet, wordt vooruitgegaan. Toch zijn er, in de verzameling, goede teekens. No. 184, De Verrassing van Coeverden door Aug. Allebéis, ,om met Hooft te spreken, het werk van een der genen l)io [doe tnaela] toonden wat z' hier naemaels [zouden] zijn." Er is een aangenaam Rembrantiek effekt in, zonder cJiarge, 'twelk u une fois de plus doet betreuren, dat de zedige kunstenaar, zeer geacht Direktenr onzer Rijks-Akaderaie, zoo weinig meer prakt/'escii optreedt, en hoe langer hoe strenger voor zijn eitjen gewrochten schijnt te worden. In de Verkenning van het terrein van Hochstaef, No. 208, is misschien de aktie van het paard wel wat gewaagd, hoezeer anders het denkbeeld om ook Vleerrmans paard te doen rondsnuffelen, als zijn meester een ter rein voor dsn aanstaanden veldslag opspoort, niet onaardig is. De Heer Bombled is, meer dan Allebé, een vertegenwoordiger van het romantisme. Hij is hem trouwens eenige jaren op den levensweg vooruit. Zijne Hffiria van Borgondië, van het paard ffcstorl, is ongetwijfeld theatraal. Daarentegen is No. 74 (Pasqnlnade contrc Granvel/c], met zijn aardige schetsaclitige omtrekken, zonder verschil van toou, in-aoo-verre in den rechten stijl behandeld. Daarentegen is zijiie Ontmoeting van Mnurits en Spinola (121) tamelijk zwak van koinpozitie en teckeuing. Willem II voor Amsterdam is zwak. No. 187 daarentegen Wille m III, - op zijn zwarte paard, l>ij da bataJje van Seneffe, behoort tot de zeer goede doeken, ofschoon het benarde van het oogenblik in den Prins weinig herkenbaar ia: maar de toon doet zoo aangenaam aan. No. 237, Tocht vaf- den Generaal Cort Heyligers is van minder hoedanigheid. De wakkere Ililversumsche kerkschilder A. Brouwer heeft don Heer do Vos drie taf'reelen geleverd. 18!), Delivrance despastcurs protestant? honqrois u Naples par Tamiral Rui/ter, is goed gekomponeerd, zacht van behandeling (forsheid is den Heer B. niet eigen). No. 207 Verorerimj vrtn Bonn door Coehoorn, zoowel als No. 211 Prins Friso te Malplaquef getuigt van studie en vinding. Zulke onderwerpen zijn niet altijd zoo gemakke lijk af te beelden als te beschrijven. Eene goede herinnering van wijlen J. L. Cornets eigenaardig kleurgcvoel bieden ons No. 131 en 182 aan : het eersto voorstellend Van der Mijle, Oldenbarnevelts schoonzoon, die Frederik Hendrik Vondels Palamcdes voorleest; het andere Iht overvallen van de gebroeders Da Wii'. De Heer Cornet is een dor weinige schilders, die niet aan het kokette der romantiek hebben geofferd. Toch had hij 't talent niet van Ch. van Beveren. Cornet, heeft getracht iu de schilderkunst iets te leveren in de manier van Ilildebrand, die iu zijn Camera olscura ook met alle klein geestige behaagzucht gebroken had. Jammer dat de figuren van onzen schilder gén profielen hebben. De jong gestorven J. van Dijck verbond fantasie er. handigheid inet vrij wat studie, liet zij hij Radboud, Bonifacius, Floris den Ie, Ada van Holland, Willem den lis of Witte van Haemstede voorstelde, altijd was er een goede kant aan. De Heer J. D. Ebersbac-h heeft het geval van Herman de Kuyter be handeld. Het theatrale is hier met ruimte voor-handen. Hij betoont zich in zijn 3 bijdragen een zwakkere F. de Braekeleer. De man, die la part du lion kreeg, van deze vaderlandsche onderne ming, de Heer J. II. Egenberger, heeft zich zeer ongelijkmatig betoond, ia zijn afschilderingen van vaderlandsche toestanden. Tot de beste behooren, No. 78 De Beeldstormen/ en No. 86: de Inneming van den Br iel. In no. 121, de Synode van Dirdrecht, ziet men wel, dat de Heer Egen berger zich gemakkelijk in zijns kompozitiën beweegt; belangrijker nog is de zekerheid, waarmee hij, iu 148, de samenkomst der Admiralen in IG'i!) behandelt en (in 151) het praczenteeren van Willem den He aan het Hof van Engeland. Het portret der Koningsdochter verdient onze opmerking. De lieer Egenberger trekt hier en daar uitmuntend partij van toevallige neveleffckten, ook binnenshuis. Hij teekent veelal korrekt. No. 230 pening der Nat. lünvenüe door Petrus Paiilus is een fraai, geestig, sterk geümpateerd tafereel; 1!KJ, Willem III, intocht te Londen, is wat bont; No. 231 Sluiting der Kamers o.idaahs Ermerins en van S tuinden, wat overdwen mistig; :L'9 Aankomst der Frunschcn is zwak; No. KiS (Het Oppirbev&ni'}Jil)erach'ip over de vloot, opgedragen aan De Euijter) is poëetiesch vaükift"*-; 193 (.Vredevan Nymegen) is kleur

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl