De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 31 augustus pagina 3

31 augustus 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 3'/5 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V§OR NEDERLAND. telgfc van de tariefsklasse, gedeeltelijk van den aard der reis afhankelijk, In de 3e klasse (de mijne) was deze speling wel niet groot, doch in den regel voldoende om de onkosten te bestrijden, welke niet officieel in reke ning gebracht konden worden, alsmede het renteverlies en de zegeluitgaven. Doch thans is de Staat scherp gaan rekenen, zoo scherp zelfs, dat de voordeellge marge in eene nadeelige verkeerd is. Mag nu de ambtenaar niet eveneens scherp gaan rekenen, en heeft hij reden langer zijne ergernis over misbruiken, het zwijgen op te leggen? Toevallig heb ik sinds het in werking treden van het nieuwe reglement slechts -weinig gereisd (waarmede ik mij zelve geluk wensch), zoodat de practijk mijne aandacht slechts op enkele bepalingen van het reglement heeft doen vestigen. Ziehier eenige mijner aanmerkingen: lo. De tijdstippen van aanvang en einde der reis moeten op de decla ratie vermeld worden, omdat daaruit de duur van het verblijf wordt berekend. Doch wanneer vangt de reis aan? Bij het verlaten van het verblijf (d. i Woonhuis); of bij het verlaten van de kom der gemeente waar men ver blijf houdt; of bij het verlaten van het station? Moet in dit laatste geval rekening gehouden worden met de bepaling van het spoorweg-reglement, volgens hetwelk geene kaartjea behoeven te worden afgegeven, vijf minu ten vóór het vertrek? Gij zult zeggen dat deze zaak van weinig beteekenis is, maar ten eerste kan hieruit een verschil van ongeveer n uur op elke reis ontstaan, zoodat allicht de halve dagreis in een heele dagreis verandert, hetgeen voor den declarant een verschil van ettelijke guldens uitmaakt. Zoo weinig is trouwens de meening omtrent dit punt gevestigd, dat de Minister van Financiën per rondschrijven zijnen ambtenaren verlof geeft van af het ver blijf (de woning) te rekenen, terwijl de Rekenkamer daarentegen wil dat men van af het station telle. Omtrent het einde der reis doen zich dezelfde moeilijkheden voor; doch ingeval het station als eindpunt wordt aangewezen, rijst eennieuwe vraag op: Wordt het uur van aankomst, door den reiswijzer.aangegeven of moet men het feitelijk oogenblik nemen? Want, helaas, zooals welbekend is, verschilt dit laatste hier te lande zeer dikwijls zeer van dat officieele tijdstip. Wanneer men eene reis onderweg afbreekt en telkens nieuwe kaartjes neemt, of nieuwe retourkaartjes neemt, mag men dan deze meerdere kosten in rekening brengen? Men komt te laat aan den trein, stapt in zonder kaartje te nemen; betaalt derhalve de hierop gestelde boete; mag men deze dan declareeren? Men neemt een retourkaartje, in de meening binnen den bepaalden tijd terug te zijn, doch wordt/hierin door omstandigheden verhinderd, zoodat het .retourkaartje ongeldig wordt. Mag men dit retourkaartje dan toch voor het volle bedrag in rekening brengen? Men verliest het retourtje, mag men dan een nieuw nemen, op Rijks kosten ? Dit laatste is geen muggenzifterij. De Staat dwingt ons om retour kaartjes te nemen; hy wil derhalve het profijt genieten; aan hem dan ook het risico. 2o. Volgens art. 11 worden veer- en overvaartsgelden slechts terugbe taald, voor zooverre het betrokken departement daartoe termen vindt. Wegens vervoer binnen de bebouwde som eener gemeente worden geen reiskosten vergoed. De eerste dezer beide bepalingen is m. i. onbegrijpelijk. Men kan een ambtenaar verbieden om op den vasten wal van eenig vervoermiddel ge bruik te maken, omdat hij loopende zijne bestemming kan bereiken, doch op welke andere wijze dan per schuit kan hij over een water geraken? De dientengevolge door hem geleden uitgaven hebben recht op eene Stellige, niet slechts op eene facultatieve vergoeding. Dat in de bebouwde kom eener gemeente geen reiskosten vergoed worden, is in vele gevallen voor den Staat nadeelig. Sommige steden zijn zeer uitgebreid en de resideerende ambtenaren vestigen zich, daartoe door hun traktement uitgenoodigd, in de buitenwijken. Ik herinner mij o. a.: dat een dezer bijna aan het einde der P. C. straat woonde. De afstand van het Centraal-station tot zijne woning bedraagt ongeveer driekwart uur gaans, ongeveer de afstand tuaschen Haarlem en Bloemendaal. Had deze ambtenaar in Bloemendaal gewoond, zoo zoude hij de vracht van den Haarlemschen omnibus of ?0.25 in rekening hebben mogen brengen. Waarom nu niet de tram in Amsterdam, of / 12Vs ? Dit zou zeer in het ?voordeel van den Staat geweest zijn, want nu werd de reis niet slechts verlengd met het tijdverschil tusschen rijden en loopen van en naar het Centraal-station, derhalve met 3/4 uur, doch omdat de treinen slechts op bepaalde uren vertrekken, werd de reis, welke anders slechts enkele uren in beslag had genomen, alsnu langer dan zes uur. Dientengevolge moest de Staat mij ?3 betalen, en zulks ten einde f0.12V2 te besparen! ? 3o. Trouwens de bepaling volgens welke geen vergoeding van reiskosten wordt verleend, indien de reis korter dan zes uren duurt, is zeer be denkelijk. Onnoodig er op te wijzen, dat volgens de gewone levenswijze der Ne derlanders geen reis kan ondernomen worden welke zes uren duurt, zon der dat in dit tijdsverloop eenige maaltijd valt. Elke maaltijd buitens huis is duurder dan dien binnenshais, vooral het middagmaal, zoodat men zich afvraagt of de steller van dese fraaie bepaling wel een huisvader was, en niet eerder een jongeling di< zijn maal in cafó of hotel nuttigt. Men kan op deze bezwaren niet antwoorden met te zeggen: de ambte naar moet zich dan maar gewennen zes uren zonder voedsel te blijven. Geen voorstander der hygiëne zal zulk eenen raad durven geven, en daar boven onderstelt eene reis van ees uren, in werkelijkheid eene onthou ding van eeven uren. Immers, aangenomen zelfs dat de aanvang en het einde der reis van. af het woonhuis mogen berekend worden, zoo zal toch de ambtenaar in den regel zijn bete broods niet in de laatste minuut vóór zijn vertrek nuttigen, noch zich onmiddellijk na afloop zijner werk zaamheden aan tafel zetten. Woont men een halfuur van het station hetgeen in de meeste gemeenten regel is dan zal ingeval de ure van '? {uurrang «n oiada der reia suca naar den j^wüzer moeten regelen) een reis van zes uren overeenkomen met eene onthouding van onge veer 8 uren; m. a. w. een dergelijke tocht voor welken hij geenerlei vergoeding ontvangt, noodzaakt den ambtenaar twee maaltijden buitens* huis te houden. Hoogstens zoude men, lettende op de Nederlandsche leefwijze, den tijd waarvoor geene verblijfkosten in rekening mogen gebracht worden, op drie uren kunnen stellen. Zoude men zelfs in dit geval niet eene kleine vergoeding moeten geven, bijv. voor het aanschaffen eener veldflesch? Ziedaar waarde vriend, de voornaamste opmerkingen waartoe de weinige reizen welken ik verrichtte, mij aanleiding gaven. Vóórdat alle de door mij gestelde vragen opgelost zijn, zal ik zeker aan Ministerie, Rekenkakamer en mijzelve want ik krijg telkens de declaraties terug vrij wat moeite gekost hebben. Wanneer het aantal mijner reizen zich uit breidt, zal mijn grievenlyst langer worden. Moest ik u alles verhalen wat mijne ambtgenooten overkomen is, dit schrijven hadde geen einde. Zoo herinner ik mij hoe een hunner tot mijne en zijn groote verwondering in ees werkelijke dagen, zeven verblijfdagen heeft weten te declareeren, en wat ook moe verwondering zal gaande maken, dat de Rekenkamer over deze Josua d relours stille gezwegen heeft. Uit uwen brief meende ik te moeten afleiden dat het n om eena critiek der détails te doen was, niet om eene critiek van het stelsel waarop het nieuwe reglement gevestigd is. Vergun mij in alle geval het benefiet van dit vermoeden te hebben, en over het stelsel te zwijgen. Want gij begrijpt dat het niet aangenaam kan zijn voor een Nederlandschen alles behalve voor een rijksambtenaars-hart, om te moeten erkennen, dat de Hooge Heeren een reglement hebben gemaakt dat evenmin en detail, als en gros deugt, en zulks, niettegenstaande men zich aan do gebreken van eene lesiaande verordening kon spiegelen! Vaarwel, ik hoop dat anderen mijn voorbeeld zullen volgen, en ook hun steentje zullen aandragen. Ik begrijp wel dat in eene koopmansstad als de uwe, vraagpunten waarbij het rollend kapitaal de somma van ? 280 bedraagt (zegge twee honderd en tachtig gulden), weinig belangstelling wekken, zelfs al wordt daarop meer dan 8 pCt. verlies geleden. Doch dat de kooplieden niet vergeten, dat in den tegenwoordigen gedrukten stand van zaken, zelfs ;de millionair er niet voor gevrijwaard is, eenmaal zijne zonen tot dsn ambtenaarsstand te zien afdalen. Laat u ook niet bevreesd maken door de gedachte, dat gij u hier in eene zaak mengt, welke eigen lijk alleen do Ministers regelen kunnen. Ach, zelfs de Romeinen, die pie ten aller pieten, zouden er hefc hachje bg ingeschoten hebben, indien niet de ganzen hen door hun geschetter gewekt hadden. (A propos men zegt immers: de ganzen schetteren? Ik ken die lieve diertjes alleen ala paté.) Vaarwel. &? BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHTi liet toeval, dat zoo vaak der menschea lot bestuurt, voerdömij d§2 dagen naar Hilversum. En ziet, Het was kermis in het dorp, en de blonde boerinnen Vorzelden de juichende boeren ten dana. t Is bepaald een ander dorp geweest dan Hilversum, waar Jan VaB Beers zijn zieken jongeling aan de tering liet sterven, of die dichter moet melkboerenhondenhaar blond noemen en een vervaarlijk schreeuwen ea stampen op den grond juichen en dansen. Bewaar me ! wat heerschte daar een feestvreugde, -toen ik er nu toch eenmaal was wilde ik dan toch ook genieten wat er te genieten was en ging naar de danslokalen en dronk slecht bier. Men danste een polka en de vroolijko muziek, do lachende maagden wekten den ouden harts* tocht voor het dansen weer in mij op en het duurde niet lang of ik wa3 geëngageerd voor den volgenden dans." 't Was geen boerinnetje maar een lief, zwart aardig burgermeisje, dat weldra aan mijn arm door de zaal wandelde. De muziek ving aan de melodie van de springprocessie te spelen: Adam, die heeft zeven zonen. enz. Wat ik daarop dansen moest was mij onbekend en ik bracht dit mijn zwarte gezellin beleefdelijk onder het oog. Deze zag daar niet het minste bezwaar in. Dat gaat van zelf, zei ze, kom maar mee. Ik kwam mee en al de paren werden in een lange rij achter elkander opgesteld. Het eerste paar keerde zich om, zoodat het tegenover het tweede paar kwam te staan en daar begon het. Die twee paren begonnen te springenf met de armen te zwaaien en buigingen tegen elkander te maken tlat h$t zoo'n lust was, en daarbij zongen ze de muziek na: Hak maar op don ketel, ketel, Hak maar op den ketel l Ea terwijl ze in de handen klapten gingen zij voort: Hak maar boog Hak maar laag Hak maar op Hak maar neer Hak maar op den ketel, ketel Hak maar op den ketel! En dan sprong het eerste paar dwars door het tweede heen, zOodat No. l tegenover No. 3 stond en daar hetzelfde liedje aanhief. Zoo sprong No. l door alle paren heen en inmiddels stonden de paren, die gepasseerd waren, met elkander ook denzelfden dans uittevoeren, zoodat toen No. l aan het laatste paar gekomen was, de geheele colonne stond te springen en te zingen en in de handen te klappen. De meeste paren grijpen bij het doorspringen elkander om het midden, wat dit vóór heeft dat men bij zoo'n dansje al de dames van liet gezelschap in handen gehad heeft; Ik heb dien avond drie van die boerendansen medegemaakt, die alleen* van elkander verschillen in de melodie welke er bij gezongen wordt. Zoo was bij de tweede een schermmeester betrokken, die niet thuis was, ofschoon* Ik moest exereeeren en zijne echtgenoote daarom den raad gaf: Steelt dan maar toe, met jou verroesten degêfal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl