Historisch Archief 1877-1940
No. 3'/5
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V§OR NEDERLAND.
telgfc van de tariefsklasse, gedeeltelijk van den aard der reis afhankelijk,
In de 3e klasse (de mijne) was deze speling wel niet groot, doch in den
regel voldoende om de onkosten te bestrijden, welke niet officieel in reke
ning gebracht konden worden, alsmede het renteverlies en de zegeluitgaven.
Doch thans is de Staat scherp gaan rekenen, zoo scherp zelfs, dat de
voordeellge marge in eene nadeelige verkeerd is. Mag nu de ambtenaar
niet eveneens scherp gaan rekenen, en heeft hij reden langer zijne ergernis
over misbruiken, het zwijgen op te leggen?
Toevallig heb ik sinds het in werking treden van het nieuwe reglement
slechts -weinig gereisd (waarmede ik mij zelve geluk wensch), zoodat de
practijk mijne aandacht slechts op enkele bepalingen van het reglement
heeft doen vestigen. Ziehier eenige mijner aanmerkingen:
lo. De tijdstippen van aanvang en einde der reis moeten op de decla
ratie vermeld worden, omdat daaruit de duur van het verblijf wordt berekend.
Doch wanneer vangt de reis aan? Bij het verlaten van het verblijf (d. i
Woonhuis); of bij het verlaten van de kom der gemeente waar men ver
blijf houdt; of bij het verlaten van het station? Moet in dit laatste geval
rekening gehouden worden met de bepaling van het spoorweg-reglement,
volgens hetwelk geene kaartjea behoeven te worden afgegeven, vijf minu
ten vóór het vertrek?
Gij zult zeggen dat deze zaak van weinig beteekenis is, maar ten eerste
kan hieruit een verschil van ongeveer n uur op elke reis ontstaan,
zoodat allicht de halve dagreis in een heele dagreis verandert, hetgeen voor
den declarant een verschil van ettelijke guldens uitmaakt. Zoo weinig
is trouwens de meening omtrent dit punt gevestigd, dat de Minister van
Financiën per rondschrijven zijnen ambtenaren verlof geeft van af het ver
blijf (de woning) te rekenen, terwijl de Rekenkamer daarentegen wil dat
men van af het station telle.
Omtrent het einde der reis doen zich dezelfde moeilijkheden voor;
doch ingeval het station als eindpunt wordt aangewezen, rijst eennieuwe
vraag op: Wordt het uur van aankomst, door den reiswijzer.aangegeven
of moet men het feitelijk oogenblik nemen? Want, helaas, zooals
welbekend is, verschilt dit laatste hier te lande zeer dikwijls zeer van
dat officieele tijdstip.
Wanneer men eene reis onderweg afbreekt en telkens nieuwe kaartjes
neemt, of nieuwe retourkaartjes neemt, mag men dan deze meerdere
kosten in rekening brengen?
Men komt te laat aan den trein, stapt in zonder kaartje te nemen;
betaalt derhalve de hierop gestelde boete; mag men deze dan declareeren?
Men neemt een retourkaartje, in de meening binnen den bepaalden tijd
terug te zijn, doch wordt/hierin door omstandigheden verhinderd, zoodat
het .retourkaartje ongeldig wordt. Mag men dit retourkaartje dan toch
voor het volle bedrag in rekening brengen?
Men verliest het retourtje, mag men dan een nieuw nemen, op Rijks
kosten ?
Dit laatste is geen muggenzifterij. De Staat dwingt ons om retour
kaartjes te nemen; hy wil derhalve het profijt genieten; aan hem dan
ook het risico.
2o. Volgens art. 11 worden veer- en overvaartsgelden slechts terugbe
taald, voor zooverre het betrokken departement daartoe termen vindt.
Wegens vervoer binnen de bebouwde som eener gemeente worden geen
reiskosten vergoed.
De eerste dezer beide bepalingen is m. i. onbegrijpelijk. Men kan een
ambtenaar verbieden om op den vasten wal van eenig vervoermiddel ge
bruik te maken, omdat hij loopende zijne bestemming kan bereiken, doch
op welke andere wijze dan per schuit kan hij over een water geraken?
De dientengevolge door hem geleden uitgaven hebben recht op eene
Stellige, niet slechts op eene facultatieve vergoeding.
Dat in de bebouwde kom eener gemeente geen reiskosten vergoed
worden, is in vele gevallen voor den Staat nadeelig. Sommige steden zijn
zeer uitgebreid en de resideerende ambtenaren vestigen zich, daartoe door
hun traktement uitgenoodigd, in de buitenwijken. Ik herinner mij o. a.:
dat een dezer bijna aan het einde der P. C. straat woonde. De afstand
van het Centraal-station tot zijne woning bedraagt ongeveer driekwart
uur gaans, ongeveer de afstand tuaschen Haarlem en Bloemendaal. Had
deze ambtenaar in Bloemendaal gewoond, zoo zoude hij de vracht van
den Haarlemschen omnibus of ?0.25 in rekening hebben mogen brengen.
Waarom nu niet de tram in Amsterdam, of / 12Vs ? Dit zou zeer in het
?voordeel van den Staat geweest zijn, want nu werd de reis niet slechts
verlengd met het tijdverschil tusschen rijden en loopen van en naar het
Centraal-station, derhalve met 3/4 uur, doch omdat de treinen slechts op
bepaalde uren vertrekken, werd de reis, welke anders slechts enkele uren
in beslag had genomen, alsnu langer dan zes uur. Dientengevolge moest
de Staat mij ?3 betalen, en zulks ten einde f0.12V2 te besparen!
? 3o. Trouwens de bepaling volgens welke geen vergoeding van reiskosten
wordt verleend, indien de reis korter dan zes uren duurt, is zeer be
denkelijk.
Onnoodig er op te wijzen, dat volgens de gewone levenswijze der Ne
derlanders geen reis kan ondernomen worden welke zes uren duurt, zon
der dat in dit tijdsverloop eenige maaltijd valt. Elke maaltijd buitens
huis is duurder dan dien binnenshais, vooral het middagmaal, zoodat men
zich afvraagt of de steller van dese fraaie bepaling wel een huisvader
was, en niet eerder een jongeling di< zijn maal in cafó of hotel nuttigt.
Men kan op deze bezwaren niet antwoorden met te zeggen: de ambte
naar moet zich dan maar gewennen zes uren zonder voedsel te blijven.
Geen voorstander der hygiëne zal zulk eenen raad durven geven, en daar
boven onderstelt eene reis van ees uren, in werkelijkheid eene onthou
ding van eeven uren. Immers, aangenomen zelfs dat de aanvang en het
einde der reis van. af het woonhuis mogen berekend worden, zoo zal toch
de ambtenaar in den regel zijn bete broods niet in de laatste minuut
vóór zijn vertrek nuttigen, noch zich onmiddellijk na afloop zijner werk
zaamheden aan tafel zetten. Woont men een halfuur van het station
hetgeen in de meeste gemeenten regel is dan zal ingeval de ure van
'? {uurrang «n oiada der reia suca naar den j^wüzer moeten regelen)
een reis van zes uren overeenkomen met eene onthouding van onge
veer 8 uren; m. a. w. een dergelijke tocht voor welken hij geenerlei
vergoeding ontvangt, noodzaakt den ambtenaar twee maaltijden buitens*
huis te houden.
Hoogstens zoude men, lettende op de Nederlandsche leefwijze, den tijd
waarvoor geene verblijfkosten in rekening mogen gebracht worden, op
drie uren kunnen stellen. Zoude men zelfs in dit geval niet eene kleine
vergoeding moeten geven, bijv. voor het aanschaffen eener veldflesch?
Ziedaar waarde vriend, de voornaamste opmerkingen waartoe de weinige
reizen welken ik verrichtte, mij aanleiding gaven. Vóórdat alle de door
mij gestelde vragen opgelost zijn, zal ik zeker aan Ministerie,
Rekenkakamer en mijzelve want ik krijg telkens de declaraties terug vrij
wat moeite gekost hebben. Wanneer het aantal mijner reizen zich uit
breidt, zal mijn grievenlyst langer worden. Moest ik u alles verhalen wat
mijne ambtgenooten overkomen is, dit schrijven hadde geen einde. Zoo
herinner ik mij hoe een hunner tot mijne en zijn groote verwondering
in ees werkelijke dagen, zeven verblijfdagen heeft weten te declareeren,
en wat ook moe verwondering zal gaande maken, dat de Rekenkamer
over deze Josua d relours stille gezwegen heeft.
Uit uwen brief meende ik te moeten afleiden dat het n om eena
critiek der détails te doen was, niet om eene critiek van het stelsel
waarop het nieuwe reglement gevestigd is. Vergun mij in alle geval het
benefiet van dit vermoeden te hebben, en over het stelsel te zwijgen.
Want gij begrijpt dat het niet aangenaam kan zijn voor een
Nederlandschen alles behalve voor een rijksambtenaars-hart, om te moeten erkennen,
dat de Hooge Heeren een reglement hebben gemaakt dat evenmin
en detail, als en gros deugt, en zulks, niettegenstaande men zich aan do
gebreken van eene lesiaande verordening kon spiegelen!
Vaarwel, ik hoop dat anderen mijn voorbeeld zullen volgen, en ook hun
steentje zullen aandragen. Ik begrijp wel dat in eene koopmansstad als
de uwe, vraagpunten waarbij het rollend kapitaal de somma van ? 280
bedraagt (zegge twee honderd en tachtig gulden), weinig belangstelling
wekken, zelfs al wordt daarop meer dan 8 pCt. verlies geleden. Doch dat
de kooplieden niet vergeten, dat in den tegenwoordigen gedrukten stand
van zaken, zelfs ;de millionair er niet voor gevrijwaard is, eenmaal zijne
zonen tot dsn ambtenaarsstand te zien afdalen. Laat u ook niet bevreesd
maken door de gedachte, dat gij u hier in eene zaak mengt, welke eigen
lijk alleen do Ministers regelen kunnen. Ach, zelfs de Romeinen, die pie
ten aller pieten, zouden er hefc hachje bg ingeschoten hebben, indien niet
de ganzen hen door hun geschetter gewekt hadden. (A propos men zegt
immers: de ganzen schetteren? Ik ken die lieve diertjes alleen ala
paté.) Vaarwel. &?
BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHTi
liet toeval, dat zoo vaak der menschea lot bestuurt, voerdömij d§2
dagen naar Hilversum. En ziet,
Het was kermis in het dorp, en de blonde boerinnen
Vorzelden de juichende boeren ten dana.
t Is bepaald een ander dorp geweest dan Hilversum, waar Jan VaB
Beers zijn zieken jongeling aan de tering liet sterven, of die dichter moet
melkboerenhondenhaar blond noemen en een vervaarlijk schreeuwen ea
stampen op den grond juichen en dansen.
Bewaar me ! wat heerschte daar een feestvreugde, -toen ik er nu toch
eenmaal was wilde ik dan toch ook genieten wat er te genieten was en
ging naar de danslokalen en dronk slecht bier. Men danste een polka
en de vroolijko muziek, do lachende maagden wekten den ouden harts*
tocht voor het dansen weer in mij op en het duurde niet lang of ik wa3
geëngageerd voor den volgenden dans." 't Was geen boerinnetje maar
een lief, zwart aardig burgermeisje, dat weldra aan mijn arm door de
zaal wandelde. De muziek ving aan de melodie van de springprocessie te
spelen: Adam, die heeft zeven zonen. enz.
Wat ik daarop dansen moest was mij onbekend en ik bracht dit mijn
zwarte gezellin beleefdelijk onder het oog. Deze zag daar niet het minste
bezwaar in. Dat gaat van zelf, zei ze, kom maar mee. Ik kwam mee
en al de paren werden in een lange rij achter elkander opgesteld. Het
eerste paar keerde zich om, zoodat het tegenover het tweede paar kwam
te staan en daar begon het. Die twee paren begonnen te springenf
met de armen te zwaaien en buigingen tegen elkander te maken tlat h$t
zoo'n lust was, en daarbij zongen ze de muziek na:
Hak maar op don ketel, ketel,
Hak maar op den ketel l
Ea terwijl ze in de handen klapten gingen zij voort:
Hak maar boog
Hak maar laag
Hak maar op
Hak maar neer
Hak maar op den ketel, ketel
Hak maar op den ketel!
En dan sprong het eerste paar dwars door het tweede heen, zOodat
No. l tegenover No. 3 stond en daar hetzelfde liedje aanhief. Zoo sprong
No. l door alle paren heen en inmiddels stonden de paren, die gepasseerd
waren, met elkander ook denzelfden dans uittevoeren, zoodat toen No. l
aan het laatste paar gekomen was, de geheele colonne stond te springen
en te zingen en in de handen te klappen. De meeste paren grijpen bij het
doorspringen elkander om het midden, wat dit vóór heeft dat men bij
zoo'n dansje al de dames van liet gezelschap in handen gehad heeft;
Ik heb dien avond drie van die boerendansen medegemaakt, die alleen*
van elkander verschillen in de melodie welke er bij gezongen wordt. Zoo
was bij de tweede een schermmeester betrokken, die niet thuis was, ofschoon*
Ik moest exereeeren
en zijne echtgenoote daarom den raad gaf:
Steelt dan maar toe, met jou verroesten degêfal