Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER,.WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 375
Bfl den derden dans zongen we:
Zij zeggen daar is brand
AI aan den overkant;
De brand is in de lantaren,
De vonken vliegen er nit.
B8 net voord overkant, wezen we allen met den vinger naar den
rechterwand van de zaal dat dus waarschijnlijk den overkant verbeelden
moest. Dien dans heb ik niet geheel ten einde kannen brengen, doordien
een der juichende boeren mij zoo gevoelig op de likdoorns sprong, dat
ik met mijne dame de vlucht koos. 't Was bovendien zoo warm en al de
dansers transpireerden zoo geweldig, dat de damp er afsloeg en ik snakte
naar frissche lacht. Ik presenteerde mijn dame iets aan het buffet en
Verdween in de richting van het station. Toen ik weer thuis was met
den laatsten trein hoorde ik een droeve tijding, die al mijn genot van
den dag bedierf: Hessing was dood!
Jubel, o baars! Sta gij snoek! Steek gerust nw spitsen kop uit de
modder, glibberige paling! Ewispel vroolijk met uw staart, nijdige zeelt!
Doe alles wat ge gewoon zot te doen wanneer ga een pleizierige bui hebt,
gij voorn en brasem, karper en bliek juicht altegader, zwemmende in
gezetenen der wateren van Utrecht en omstreken! Het is uw heiligendag!
Uw bitterste vijand, uw hardnekkigste vervolger heeft eindelijk zelf ook
aan het aas gebeten; de visscher, die nooit vergeefs zijn angel uitwerpt,
heeft hem met n enkelen, plotselingen ruk zoo behendig als hij het
zelf haast niet kon opgeslagen en hy is geborgen in die groote kamer,
waarin ruimte is voor een geheele wereld.
Hij is niet meer! Jan Hessing?Hessing, de kamerbehanger de altijd
vroolijke Jan Hessing, heeft afscheid genomen van het ondermaansche
vischwater, en er heerscht groote vreugde onder het kroos in de slooten
onzer provincie. De vader van honderden bon-mots, de schepper van
evenvele nien, de meest bekende man der stad is eindelijk ook bezweken in
den strijd met den dood, maar eeuwig zal hij voortleven in de herinnering
van allen, die van een pikant" gezegde of van een niet altijd voor
damesooren geschikte anecdote honden. Talloos zijn de verhalen, die hij het
leven schonk en die bijna alle in betrekking staan tot zijne grootste lief
hebberij het hengelen. Dat deed hij met een hartstocht en een succes,
die onvergelijkelijk waren en wie ooit beweerd heeft dat een visscher een
luiaard is, moest maar eens met Jan Hessing uit viaschen gaan om van
zijn waan genezen te worden.
Niet wachten tot de visch bij jou komt, maar ze opzoeken, dat was
altijd zijn woord en nog in het laatst van zijn leven sprong hij over de
Blooten als een jongen van zestien jaar. Hij had een hekel aan lui, die
tweemaal op hetzelfde plekje inlegden, altijd maar vooruit. Eens had
zich iemand aan hem opgedrongen, die gewoon was een uur lang over
een enkele sloot te visscheu
Nauwiijks waren zg in het land of Hessing nam den boerenjongen,
die den stok zou dragen ter zjjde en fluisterde hem toe dat die meneer
daar" niet al te wel bij het hoofd'was en de jongen dus in zijne nabij
heid moest blijven. Alzoo geschiedde. Hessicg snelde steeds visschende
vooruit en de boer begon ongerust te worden met zoo'n gekken heer
alleen in het land. Hij spoorde hem dan ook telkens aan om voort te
maken daar de andere heeren uit het gezicht raakten, en nam hem ten
slotte zelfs, met de woorden: kom meneer, nn vooruit! bij den arm. De
niet gekke, maar zeer korzelige heer, smeet zijn hengel neer en viel op
den boer aan, die luid om hulp roepende, zonder polsstok, op de vlucht
ging, tot groot vermaak van Hessing en zijne vrienden, die van verre
het schouwspel aanzagen.
Een andermaal verzocht hy een boer om, als straks zijn zoontje zou
komen, dat zoontje ook op het land toe te laten. Tot ontzetting van
den boer was dat zoontje een man van 140 kilo de dikste man uit
Utrecht. Zoo was hu altijd vol grappen, waarom hij in vele kringen
zeer bemind was. Hij was president van de vischelub: de gekreukelde
hoed," die na een vischpartij des avonds gewoonlijk een vischpartijtje"
na hadden. By zoo'n gelegenheid hadden de leden het er eens op gezet
hem onder tafel te drinken; maar de president stond zijn man en het
duurde niet lang of het geheele gezelschap was smoordronken behalve
den voorzitter, die luide schellende riep: Siebers! Siebers! een flesch
champagne en 12 nieuwe heeren!
Altijd in hetzelfde humeur, was hu veler vriend niet alleen om de
eigenaardigheden, die dezen origineelen type kenmerkten maar ook om
de vele edele hoedanigheden, die deze goede burger bezat. Zijne laatste
jaren sleet hij in welverdienden rust na een werkzaam en nuttig leven.
KUNST.
HET AMSTERDAMSCH TOONEEL.
Wij moeten beginnen met om versehooning te vragen voor een zekere
onduidelijkheid in de uitdrukking, waaraan ons vorig artikel, veertien
dagen geleden verschenen, schijnt te lijden, dio althans de aanleiding werd
voor een brief in de Brievenbus van het vorig Weekblad, wiens geachte
inzender onze bedoeling niet goed heeft begrepen. Ten eerste meenen wij,
waarlijk ter goeder trouw, dat het beter is, zoowel in het tragische als
in het comieke genre, tooneelspelen op te voeren, die gemaakt zijn door
mannen van veel talent, dan tooneelspelen van minder allooi; onze over
tuiging is niet, dat het publiek daartegen is. Wij zouden ook niet alleen
die groote tooneelschrijvers vertolkt willen zien, welke wij opnoemden,
maar gaven slechts voorbeelden aan. Ten tweede, betwijfelen wij hetgeen
de geachte inzender zeide, dat namelijk het publiek te recht" behagen
schijnt te vinden in de blijspelen van sommige duitsche schrijvers, daar
wij het met schrijver eens zijn, dat de grappen dier blijspelen niet altijd
van de beste soort zijn". Ten derde moeten wij het toegeven en het betreu
ren, dat, van vege de enge begrenzing, waarin een tooneeloritiek als de onze
van-zelf besloten is, een zinsnede, welke slechts een in bedenking gegeven
voorstel wil bevatten, het gebiedende en onaactastbare karakter eener
orakelspreuk aanneemt, terwijl het noteeren van een gaarne om beter
afgestanen indruk een gezagvolle af- of goedkeuring schijnt te behelzen.
Overigens zijn wij het geheel met schrijver eens, zeggen hem onzen dank
voor zijn opmerkingen en... gaan over tot da orde van de week.
Het Ned. Toon, heeft waardig haar winterseizoen geopend met het
nimmer genoeg genoten Hamlet, prins van Denemarken. Wat hier het
eerst onze aandacht vraagt is de wijze, waarop die tooneölkunstenaar
onder ons, wiens bestaan alleen het in de laatste jaren mogelijk heeft
gemaakt in Nederland de grootere stukken van Shakespeare te spelen,
hoe Bouwmeester, de figuur van Hamlet opvat en vertolkt. Heeft zijn
krachtig talent misschien te veel den vollen mannelijken wasdom bereikt
dan dat hij het nog zou kunnen plooien tot de jongelingshartstochten
van Romeo en bleek zijn gestalte wellicht te zwaargabouwdom tot Julia's
voeten te buigen en deze jeugdige liefde af te spelen, zij 't ook tot in den
dood, den breedgeschouderden moor, dien men Othcllo noemt, met
zijn steeds wassende, onwrikbare hartstochten, met zijn alverteerende en
niet te blusschen jaloezie, en ook den ouden razeuden Koopman van
Venetië, vertuonde Bouwmeester met bevrediging van elks verwachting.
Maar hooger ontwikkeling is noodig, meerdere studie en grooter macht
wordt vereischt tot het begrijpen en weergeven der zonderlinge
Hamletpersoonlijkheid. Hier is ook een jongeling, die, gelukkig en begaafd, rijk
en schoon, met een helderen blik voor zijn studiën in het hoofd en een
teere liefde voor een edele jonkvrouw in het hart, het leven in zal treden,
maar op den drempel plotseling door den donderslag van het zwaarste
ongeluk wordt getroffen, dat hem rijpt tot een man vóór den tijd, maar
tot een man, wien niets is overgebleven als de walging en de wanhoop,
die zijn hart bewonen, en de wraak, die wenkt in 't verschiet als zijn
levensdoel.
Ziet nu naar Bouwmeester, als Hamlet o jkomt met het hof van zijn stiefva
der, dien hij haat, en, de oogen ter neergeslagen, terstond verzinkt in somber
gepeins. Van ditoogenblik af is Hamlet voor de toeschouwers en de acteur
moet het zoo maken, dat hij hun blikken aan zich kluistert tot het einde
toe. Al dadelijk springen er eigenschappen van Bouwmeester in het oog,
hoedanigheden van zijn persoon en talent, die het geheele stuk door
merkbaar zullen blijven. De houdingen van het lichaam zijn wel goed,
maar hij loopt zonder vorstelijke waardigheid; zijn aangezicht is niet wit
van de inwendige marteling en schrik. Er brandt een somber vuur in
zijn oog, en zijn stem klinkt dof. Maar te weinig, Juist in dit uur ver
keert hij onder den vreeselijken indruk van zijn vermoeden. Bij Bouw
meester stijgt steeds de hartstocht naarmate het stuk verder loopt, maar
Shakespeare brengt Hamlet ten tooneele met heel deu onderdrukten storm
van foltering en woede in het gemoed. Een zwarte somerheid is over zijn
ziel gedaald, reeds bij de verzen:
Schijnt, eedle vrouw! neen 't is 't; ik ken geen schijnt" enz.
De meditatieve gedeelten der rol, het gepeins van Hamlet, en ook die,
waar alles op de fijne schakeering aankwam, en die slechts goed konden
zijn begrepen en gespeeld na grondige bestudeering van 's dichters be
doeling en diepe nagedachte over de aan de woorden te hechten
beteekenis, gaf Bouwmeester minder voortreffelijk weer. Ook bleek niet overal
ten zeerste dat hij door en door voelde en wist, wat Shakespeare hem
eigenlijk zeggen liet. Het zonderlinge, het mysteriëuse van Hamlet vond
in Bouwmeester niet bij uitstek zijn waren vertolker. Zoo b.v. kan men
met deze interpretatie der rol voor oogen, niet zeggen, hoever de voorge
wende krankzinnigheid van Hamlet gaat, en waar de overweldigende droe
fenis hem werkelijk van zijn verstand begint te berooven. Maar overigens,
welk een grootheid in de zielaandoeningen, welk een hartstochtenmacht,
wat diepe weemoed spreidt Bouwmeester ten toon! Het befaamde ge
deelte van de tooneelvoorstelling, als Hamlet ligt aan Oplielia's knieën ea
zijn pijnlijke scherts weerklinkt, voorts de tooneelen der geestesverschij
ning, van de vernedering der jonkers Rosencrantz en Guildenstern, het
tooneel met de moeder, dat met Ophelia, waar het go, go to anunnery"
hem van de lippen schreit, dan het kerkhoftooneel en eindelijk dat van
Hamlet's strijd en dood werden door Bouwmeester gegeven met al hefc
meesterschap, waarover hij beschikt.
Moge zijne Hamlet-creatie nog dikwerf na deze voor de oogen van ona
publiek verschijnen, steeds krachtiger en rijker, moge zij steeds weer even
veel gewonnen hebben, als men kan zeggen dat zijn spel van thans boven
dat van 1882 uitmunt. Dan zullen de kunstvrienden, er valt niet aan te
twijfelen, in grooten getale blijven opkomen, gelijk zij dit nu doen, tot
vreugde van ieder, die gelooït, dat meesterstukken eerder nog, althana
even zeer, dichtbezette zalen lokken als oppervlakkige tooneelwerkjes.
Mevr. de Vries vervult thans de rol der koningin, Hamlefs moeder,
vroeger door Mev. Kleine waargenomen. En zij doet 't uitmuntend. Niet
alleen komt haar heur betrekkelijke jeugd te stade, die het feit van haar
tweede huwelijk met alles wat zich daaraan verbindt, belangrijker en
waarschijnlijker maakt, maar buitendien bezit zij liet aristocratisch accent
in haar spraak en de waardigheid in haai1 gang, die de persoon eener
koningin eigen moeten zijn.
Het Grand-Tliéatre speelt, in afwachting van Johanna Grny, het be
kende duitsche blijspel: Mensch, erger je niet, dat den hesr Bigotgeheel
in zijn element doet uitkomen.
Bij Prot, Frascati, is in studie Ruitenheer, een operette, die gegeveu
zal worden tot opening van het winter-seizoen en, naar ons gemeld is,
door een letterkundige van eenigen naam in 't hollandsch werd overge
bracht, zoowel wat liat proza als wat de verzen betreft.
Bij het Ned. Toon. is in studie Noord- Amerikaansche heeren en dames,
?waarover wij eenige weken geleden reeds schreven.
28 Aug. '84. E. J. W.'