Historisch Archief 1877-1940
IVO. 375
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
groot tijdsverloop, wellicht zelfs eerst ongeveer een jaar later in algemeena
termen, vernomen door het publiek gemaakt verslag, dat bovendien ver
moedelijk toch niet door alle belanghebbenden wordt gelezen.
Ten slotte nog eene opmerking. Zooals bekend, is de Chef van den
Generalen Staf sedert het laatst van het jaar 1877 lid en voorzitter der
meergemelde commissie en werd deze autoriteit door den Koning in die
betrekking geplaatst, ter vervanging van den Heer Jhr. G. J. Klerck,
Wien op het daartoe door hem gedaan verzoek een eervol ontslag waa
Verleend, onder dankbetuiging voor do gewichtige diensten van af Januari
tot November 1877 door dien oud-minister in voornoemde betrekking aan
den lande bewezen. Leest men nu Art. 4 van het bij Kon. Besl. dd. 16
September 1876 (Staatsblad No. 182) vastgesteld Reglement omtrent de
aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in de gevallen, be»
doeld in Art. 24 en de 2e alinea van Art. 50 der Wet van 9 April 1875
(Staatsblad No. C7)" en dan ziet men, dat het oorspronkelijk niet in de
bedoeling heeft gelegen den Chef van den Generalen Staf als lid in die
'oinmissie optenemen. Dit zelfde beginsel is ook gehandhaafd bij de vast
stelling der Instructie voor de Permanente Militaire Commissie" bij Kon.
Beal. dd. 3 April 1877 No. l en bij de daarin aangebrachte wijzigingen
bij Kon. Besl. van 2 Juni 1878, No. 29; Art. 8 dier Instructie toch zegt:
do Voorzitter is bevoegd uib eigen hoofde aan den Minister van Oorlog,
aan den chef van den Generalen Staf (1) en aan den Raad van Toezicht
op de spoorwegdiensten de inlichtingen te vragen, die hij voor de leiding
der werkzaamheden van de commissie noodig heeft". In Art 21 vanden
in dit jaar verschenen gewijzigden herdruk der Regeling van het militair
vervoer over de spoorwegen" vinden wij verder, dat de Commissie, in ver
band met de in werking zijnde dienstregelingen en met de plaats der garni
zoenen, dienstregelingen moet opmaken voor zooveel onderstellingen als haar
door den Chef vanden Generalen Staf(l) worden opgegeven, betrekkelijk
de samentrekking en opstelling van het leger biuuen een bepaalden tijd
en hét onderhouden der dagelijksche gemeanschap en het verzekeren van
den geregelden aanvoer der behoefte voor het leger, alsmede, dat zij af
schriften van die dienstregelingen aan den Chef van den Generalen Staf (l)
moet toezenden, onder opgave van de plaats, waar de
uitvoevingscomsie of uitvoeringscommissiën zich zullsn ophouden, en van de stations,
waarvoor het aanwijzen van tappecommandanten noodig wordt geacht.
Volgens Art. 3 van het aangehaalde Reglement staat de Hoofdafdeeling
der Commissie de Voorzitter, het lid, tevens lid van den Raad van
Toezicht op de spoorwegdiensten, erf de Secretaris in oorlogstijd onder
het onmiddellijk bevel van den nader aan te wijzen Bevelhebber vau het
leger en houdt zij haar verblijf, waar naar sulks, onder goedkeuring
van dan bedoelden bevelhebber, noodig voorkomt. (1) In de Bepalingen,
betrekking hebbende op de oorlogsorganisatie van het leger" lezen wij
dat die Hoofdafdeeling een afsonderlijJi bureau vormt vaa het Hoofd
kwartier van het veldleger en dat daartoe behooren l officier, (2) l bur
gerambtenaar en l schrijver (militair, beneden den raag van officier).
Uit alles blijkt alzoo, dat da Chef van den Generalen staf, die als Chef
van den Staf bij het Hoofdkwartier optreedt, buiten de Permanente Mi
litaire Commissie staat. Daar hij door zijn omvangrijkcn werkkring daar
buiten zal moeten staan, komt ons do tegenwoordige toestand minder
doelmatig voor en gelooven wij dau ook, dat het beter zoude zijn,
indien een hoofdofficier van den Generalen Staf, in plaats van den Chef
van dat dienstvak, de betrekking van voorzitter dier commissie bekleedde.
Ware dit liet geval, dan zoude de bepaling van Art. 34 van de Regeling
van het militair vervoer over de spoorwegen", dat alle militaire autoriteiten,
behalve de Minister van Oorlog en de Bevelhebber van het leger, aan
vragen moeten doen voor militair vervoer op bepaalden tijd, ook reeda
in vredestijd van kracht kunnen zijn en wellicht des te eerder tot het
door ons aanbevolene, misschien zelfs, in nog ruimeren zin, overgegaan
worden.
Da aandacht op deze aangelegenheid te vestigen en, zoo mogelijk, tevens
iets bij te dragen tot verbetering van het bestaande, zie daar het doel
dezer regelen. Moge het worden bereikt!
Ares.
(1) Wij cursiveeren.
(2) Is de samenstelling
Hoofdafdeeling?
van dit lureau niet in strijd met die van de
ZELFSTANDIGHEID EN ONDERGESCHIKTHEID VAN HET LEGER.
Een der grootste misbruiken, welke zich in een leger kunnen voordoen,
is voorzeker eene overdrevene centralisatie van gezag, het gemis van den
geest van het initiatief, van zelfstandigheid bij de aanvoerders van ver
schillenden rang.
Die geest dient dus in vredestijd op alle mogelijke wijzen te worden
aangekweekt, opdat zich later, in dagen van strijd, op het slagveld, geen
gevallen van besluiteloosheid en vrees van op eigen verantwoordelijkheid
te handelen, zullen voordoen.
En hoevele vijanden zijn in dit opzicht niet te overwinnen, vooral in
een leger, ala het onze, na een ruim vijftig jarigen vredestoestand; een
Zekere traagheid, ontstaan door den sleur van den dagelijkschen dienst,
de neiging den mensen onwillekeurig vrij algemeen eigen zich door de
omstandigheden te laten beheerschen, zich de verplichting tot handelen te
laten opleggen, in plaats van die te zoeken en uit te lokken, en last not
least de vrees voor verantwoordelijkheid.
En wanneer, onder dergelijke omstandigheden, de hoogere bevelhebbers
eich, uit misplaatste gevoeligheid, aan deze heillooze neigingen medeplich
tig maken, wanneer deze steeds geneigd zijn elke zelfstandige handeling
te beschouwen als een inbreuk op hunne rechten, wanneer zij niet alleen
duidelijk het doel willen aanwijzen hetgeen hun plicht is maar bo
vendien ook de keuze der middelen ter uitvoering willen voorschrijven;
wanneer iedereen alvorens te handelen zich gaat afvragen, niet wat de
toestand van het oogenblik eischt, maar wel wat de chefs er van zullen
eeggen, wat het Reglement of de rapportorders daaromtrent hebben be
paald, dan ia het zeker een vreemde en gevaarlijke illusie om aan te ne
men dat, bij het uitbreken van den oorlog, een dergelijke door de gewoonte
chronisch geworden toestand als bij tooverslag zal veranderen, dat het
eerste kanonschot die ketenen zal verbreken.
Wanneer in een leger de gewoonte bestaat, om slechts uit te voeren
hetgeen bevolen is, in plaats dat daarin, evenals bij eene machine, da
verschillende onderdeelen als van zelf in beweging komen, dan krijgen
die bewegingen iets ongeregelds, iets stootends; bij de minste onvoorziene
omstandigheid staat de machine stil, omdat alsdan een ieder orders van
hooger Iiand afwacht.
De geest van zelfhandelen daarentegen voert tot het nemen van een
besluit op eigen verantwoording, en is dan ook de kracht van een leger.
Daarom moet het dan ook vaststaan dat nimmer een officier, in da
noodzakelijkheid van zelfstandig op te treden, zijne werkeloosheid, zijn
niet handelen mag verontschuldigen met de omstandigheid dat. hij geen
orders van zijn chefs had. Lijdelijke gehoorzaamheid is niet voldoende;
evenmin het eenvoudig en stipte nakomen der gegeven bevelen, wanneer
de omstandigheden iets anders eisehen.
Ongetwijfeld kan niet worden ontkend dat deze geest van zelfstandig
heid wel eens lastig kan worden, de plannen der hoogere bevelvoering
bemoeilijken, welke telkens voor faits accomplis wordt gesteld en hare
vrijheid van handelen aan banden ziet gelegd. Maar dan moeten wij daar
tegen onmiddellijk aanvoeren, dat het nemen van een zelfstandig besluit
bij de hoogere aanvoerders steeds rijpelijk moet worden overwogen,
omdat ten gevolge daarvan aanzienlijke strijdkrachten worden in beweging
gebracht, die van grooten invloed zullen zijn op den gang van zaken;
maar dit is niet het geval bij gelijke handelingen van de lagere bevel
hebbers.
Het zoude dua ten hoogste afkeuring verdienen om stelselmatig den
geest van initiatief te willen breidelen, met het oog op de enkele moeilijk
heden, welke daarvan het gevolg kunnen zijn.
Diégeest aan banden leggende, zijn vlucht belemmerende, zal zich
spoedig een zekere matheid van het geheel meester maken, en niets blijft
alsdan over dan een gavoelloaze massa die mogelijk nog door een man
van genie zal kunnen worden aangevuurd, maar die dan toch immer de
kracht zal missen om iets groots tot stand te brengen. Het is zoo gemak
kelijk dien geest uit een leger te verbannen; het is oneindig moeilijker, mis
schien zelfs geheel onmogelijk die weer te doen herleven, wanneer hij eens
verdwenen is.
Wij vergeleken hierboven het leger eenigermate met eene machine, maar
het most niet bloot een machine wezen, het moet vóór en bovenal een
levend organisme zijn.
Uier is het hoofd niet meer zooals bij het menschelijk lichaam, waar
mede men het zoo dikwijls vergelijkt, in onmiddellijke en onophoude
lijke wijze iu gemeenschap met de leden en men weet hoe talrijk die
leden tegenwoordig zijti! Het is dus noodzakelijk dat leven, en wel een
krachtig en overvloedig leven het geheel en al zijn deelen doorstroome,
dat de verschillende organen, onder de onmiddellijke inwerking van den
kring, waarin zij zijn geplaatst, als van zelf handelen, zonder dat daarbii
hot hoofd telkens den stoo1; behoeft te geven.
Met andere woorden, de bevelhebber op de verschillend trappen
der militaire hiërarchie moet van te voren verzekerd zijn, dat de
onderdeelcn, de troepen-afdeelingen, al zijn zij niet onmiddellijk onder zijn
oog, niettemin zullen handelen, en zelfs met de meeste geestkracht en
voortvarendheid, zonder verdere orders af te wachten, en dat hij,
bevelhobber, alleen zal behoeven in te grijpen, niet om de beweging te doen
aanvangen, of zelfs om die, eens aangevangen, te onderhouden, maar al
leen om die te leiden, te regelen en desnoods tot staan te brengen.
De tijd is voorbij, toen het oog en de wd van n enkele den gang der
stukken op het schaakbord kon overzien en leiden, en toen de opper
bevelhebber desnoods had kunnen eisehen, dat geen daarvan zich zonder
zijn orders bewoog, of, om juister te spreken, men moet tegenwoordig
de opperste leiding zooveel mogelijk van de taak ontheffen, om de bewe
ging voort te brengen en te onderhouden, al wat hij nog zal kunnen doen
is die te leiden en dan nog zal die taak zwaar genoeg zijn.
Wij kunnen ons de werking dezer ingewikkelde machine, die soms
vierkante mijlen beslaat, niet anders voorstellen; of op welke andere wijze
een veldslag zoude worden geleverd, die zich over een uitgestrektheid
van uren uitbreidt; en alle opmerkingen, welke men ons zoude kunnen
tegenwerpen aangaande de wanorde, welke de loslating van al deze, op
het eerste kanonschot in werking tredende krachten, in zekere mate zal
kunnen teweegbrengen, deze opmerkingen, zeggen wij, vallen weg tegen
over de duidelijk sprekende feiten, tegen de eisehen van de werkelijkheid.
De bevelhebber van een leger, duizenden hoofden sterk, kan niet overal
tegenwoordig zijn, en wanneer zijne afwezigheid of het uitblijven der van
hem uitgaande bevelen, zelfs voor n oogenblik, de werkeloosheid van
eenige troepen-afdeeling kan rechtvaardigen, dan ia het gedaan met het
levend organisme, en er blijft niets anders dan een stilstaande machine,
ordelooze en machtelooze massa's over. Dit wil echter niet zeggen
dat de bataljons, compagniën en pelotons maar blindelings op den
vijand moeten instormen, en ieder op zijn eigen gelegenheid en
naar eigen inzicht moet gaan vechten. Neen: elk troepenaan»
voerder van welken rang ook, wiens onmiddellijke chef niet ter
plaatse tegenwoordig is, moet orders vragen en uitlokken, en blijven die
orders achterwege, dan onmiddellijk op eigen verantwoording handelen;
dat is de grondregel; maar de opperbevelhebber moet zijn troep, alvorens
die in beweging te stellen, flink in de hand hebben, en zij die alleen
heil zien in het, waar noodig, zelfstandig optreden der onderdeelen, zijn
ook diegenen, die met den meesten nadruk het gezag van den opperbe
velhebber, waar mogelijk, voorstaan en hem als een dure plicht toerekenen,
daarvan geen afstand te doen.
Maar, zal men zeggen, dat alles is niets nieuws, en men heeft ten allen
tijde de bevelvoering over eenigszins talryke troepen-massa's aldus be»
grepen. Maar dan antwoorden wij, dat .dit heel goed mogelijk is. nJ- ^"