Historisch Archief 1877-1940
c*
?J*.
AMSTERDAMMER,
bestaat daarentegen een onomstootelijke bepaling, dat slechts
landgenooten, ja alleen tra dit kerspel geborenen of ingezetenen schutter
koning kunnen worden!"
De vreemdeling sprong op den grond, maakte eene buiging en
antwoordde met zijn heldere, doordringende stem: »Des te beter,
mijnheer de veearts, ik kom uit Husingen en Husingen behoort,
zoover mij bekend, tot dit kerspel!"
De veearts sperde den mond open, doch zonder te bulderen en
kon slechts spottend uitbrengen: s Nu, geloove het wie wil; gij
hebt een verduiveld vreemden tongval!"
vBestmoder? riep de jonge koning in het zuiverste Emslander
Platduitsch, vlcomt issen her un segget de Mannlüun Frolüwel
dat ick sünn!"
Wie drong zich daar naar voren gekleed in een oud mansbuis,
met de pijp in den mond en het oude rimpelige gelaat stralende
van vreugde en trots? Driek van den postiljon! Zij nam de pijp
uit den mond en riep: »Bij zulk weer kraaien de hennen dat
is mijn ongelukskind!"
Geene stem ter wereld had een dieperen indruk kunnen maken,
dan het krassend geluid van de oude Driek. De gekrenkte volks
partij drong zich jubelend van de eene zijde om hunnen candidaat,
terwijl van de andere zijde de gezeten burgers, met Backer en den
dokter aan het hoofd, den teruggekeerden verwelkomden. De mu
ziek schetterde met alle macht er tusschen door en de veearts
schreeuwde boven alles uit: »Bravo, bravo, de jongen kende
mij nog!"
Driek en haar kleinzoon moesten nu plaats nemen in de tent
bij de deftige menschen. Het oudje was erg stil, slechts toen
mevrouw Backer haar toesprak, antwoordde Driek: »Ja, ja juffrouw,
nu mag ik geen goddelooze taal meer uitslaan, mei meer vloeken
en den pastoor tegenspreken dat is liet laatste signaal en ik
maak rnij gereed tot een eervollen aftocht!"
Alles stroomde toe om Tobias Spahn zijne lotgevallen te hooren
vertellen, de veearts gebood stilte en de algemeene nieuwsgierig
heid verschafte hem gehoor. Tobias plaatste zich bij den
ingangvan de tent en aller oogen hingen aan zijne lippen:
»Mijne levensgeschiedenis heeft een groot gebrek,'' begon
de schutterkoning, s ze is kort. Met een licht bundeltje trok
ik uit Husingen de wijde wereld in en misschien ben ik
daarom wel zoo spoedig vooruitgekomen. Een pas had ik niet,
maar in plaats daarvan een scheldnaam, die mij veel beter
voorthielp. Ieder heeft een naam en zelfs een goede naam wordt
maar al te gemakkelijk vergeten; een scheldnaam echter, zelfs een
leelijke scheldnaam baart opzien onder de menschen, zoo iets
maakt indruk, omdat het zoo zelden voorkomt. Wanneer iemand
mij vraagde: Hoe heet gij? dan antwoordde ik steeds: Ik ben het
ongelukskind! Dit zeide ik ook te Scheveningen tol een oud,
zwaarmoedig heer, die zich in een rolstoel zat te vervelen; hij
was blijkbaar een lijder, zooals er daar zoovelen waren. Wij,
mijne Hongaarsche vrienden en ik, boden hem muizenvallen en
dergelijk gesnor te koop aan, hij nam ons nauwkeurig op en
vraagde: Hoe heet ge wel? Haastig antwoordde ik: die daar heet
Laczi, de andere Gabor en ik ben het ongelukskind! De oude
heer en de bediende achter zijn stoel lachten en ik moest van
mijne grootmoeder vertellen en hoe ik klappermolentjes geknutseld
had en in juffrouw Sabina's bed biggetjes verstopte, wat mij een
openlijke straf op den hals gehaald zou hebben, indien ik niet de
plaat gepoetst had. Nadat ik alles haarfijn verteld had, gebood de
knorrige oude heer mij den volgenden dag terug te komen, als
hij met zijn rolstoel naar het strand was gebracht; ik antwoordde:
Ja mijnheer, al kijkt gij ook wat zuur, ik ben toch volstrekt niet
bang voor u! Den volgenden dag waren er nog wel acht of
tien andere heeren bij mijn beschermheer, sommigen hompelden
op stokken en krukken, anderen zagen er bleek en vervallen uit,
ze waren allen badgasten. Allen beschouwden mij aandachtig en lach
ten, toen mijn oude bekende zeide:»Dat is het ongelukskind!" Nu be
gon iedereen mij uit te hooren en onbekommerd vertelde ik alles wat ik
wist; eindelijk zeide de heer in den rolstoel: Je bent te jong, ongeluks
kind, om zoo bij den weg te slenteren; wij, deze heeren en ik,
Bullen wat geld bij elkaar leggen om je te laten leeren, ik woon
"e Amsterdam en zal eens zien, wat er van je te maken is!
^oo gebeurde het. Ik werd op een school gedaan, waar spoedig
?He jongens over mijn domheid lachten; zij zagen met evenveel
minachting op mij neer, als dat in de school te Husingen om
mijn guitenstreken legen mij werd opgezien, dat hinderde mij en
ik sloeg aan 't werk. Mijne beschermers bestemden mij voor
het machinevak en toen ik mijne leerjaren en mijn examen achter
den rug had, werd ik bij eea Amerikaansch handelshuis aanbe
volen, waarvoor ik tegenwoordig reis zooals gij ziet, ben ik
een gelukkig ongelukskind!"
Het hart der voorname burgers was reeds lang voor den jongen
reiziger gewonnen; aan zijne erkenning door al de klassen der
schutters stond niets meer in den weg en er bleef nog slechts
over, dat hij uit de meisjes van het dorp zijne koningin moest
kiezen. Tobias zag den kring eens rond, liet een korte poos zijn
blikken rusten op de blozende Laurence, trad vervolgens op me
vrouw Backer toe en zeide: B Juffrouw Holler, van kindsbeen af
heb ik u voor de eerbiedwaardigste dame gehouden, die er maar
kan bestaan; toen ik nu, tot man geworden, mijne moeder terug
zag, vernam ik van haar, hoeveel mijne verwanten aan u verplicht
zijn wilt gij mijne koningin zijn en beproeven of gij mijn
teugelloozen aard kunt betoomen? Eerbiedig drukte hij een kus
op de groote handen der brave vrouw, en deze, die zich in al
haar leven en lieven nooit door ontroering had laten overmannen,
kon nu op het schuttersfeest twee tranen niet weerhouden, die
langzaam over hare wangen biggelden.
»0," zeide zij, met den blik naar boven geslagen, »zoo strekt
het toch nog ten zegen, dat ik Klara's aard heb beteugeld, zij
heeft op haar zoon eene neiging tot overleg en dankbaarheid
overgedragen maar, Tobias, uwe koningin kan ik toch niet
zijn, want ik ben niet meer juffrouw Holler, maar de vrouw van
den ontvanger Backer. Echter heb ik eene dochter en die kan
mijne plaats vervullen. Laurence, hier is Tobias Spahn, die mij
groote eer wil aandoen!"
Dat mevrouw Backer zich met Tobias op zulk een
vertrouwelijken voet stelde, was voor al de aanwezigen even goed, als aan
hel hof een adelbrief; niemand kon nu nog iets tegen hem in te
brengen hebben. De jonge meisjes zetten de koningin een krans
op het hoofd en de koning bood haar den arm aan om, met mu
ziek voorop en terwijl van alle kanten vreugdeschoten knalden,
met haar een omgang te houden in zijne nieuwe waardigheid.
Voor het eerst kon nu het jonge paar onbeluisterd spreken.
»SIct spijt mij waarlijk," begon Laurence eenigszius gejaagd in
het Fransch, dat haar veel gemakkelijker viel, »het spijt mij waar
lijk, dal mama mij u zoo geheel contre coeur heeft opgedrongen!'
Tobias keek haar verrast aan en antwoordde: »Gij beoordeelt
mij naar uw eigen gevoel, nu gij contre coeur aan de zijde van
een landlooper op de straat moet verschijnen; ik weet van den
heer Peters, dat gij een groot vermogen bezit en recht hebt om
hooge eischen te stellen. Maar wees overtuigd, dat ik het gelukkig
toeval, dat mij veroorlooft, naast u te wandelen niet misbruiken
zal. Nooit zou ik getracht hebben hier zulk eene rol te spelen;
maar het geschiedt ter wille mijner grootmoeder, de oude Driek
van den postiljon."
»Nu, als het ter wille van haar is, dan heb ik er ook vrede
mee," merkte Laurence op, »ik zal stellig niemands vreugde storen,
monsieur Spahn!"
''Slot volgt).
HIEUWT VAKT »E WEEK.
In het voornemen van Z. M. den Koning, om den 13den dezer met Zijn
gezin naar 's Hage terug te keeren, is tot dusver geene verandering ge
komen. Dat de zitting der Staten-Generaal door eene Commissie van
's Koningswege zou worden geopend, moet nog niet zeker zijn.
Te Leiden is van Z. M. den Koning bericht ontvangen, dat Z. M. ver
hinderd is om bij da onthulling van het gedenkteeken van Leiden's on*'
zet tegenwoordig te zijn.
De vierde verjaardag der Kroonprinses is in verschillende
garuizoensplaatsen door het houden van parades gevierd. In eenige plaatsen hadden
de aangekondigde parades om het weder geen doorgang.
Z. M. de Koning heeft, naar men mededeelt, een belangrijk pensioen
toegekend aan luitenant-kolonel Hojel en majoor Beijerman, als adjudanten
van nu wijlen Z. K. H. Alexander Prins van Oranje.
Bij de Tweede Kamer is ingediend een gewijzigd ontwerp van wet tot
regeling der gemeenschap door electro-magnetische telegrafen.
Bij de Tweede Kamer zijn ingekomen een wetsontwerp tot het in
overwegingnemen van een voorstel tot verandering van artikel 198 der Grond
wet en een van mr. S. van Houten strekkende het veranderen of wijzigen
van eenige grondwets-artikelen.
In de Memorie van Toelichting tot zijn wetsontwerp verklaart mr.
Van Houten vooral gewicht te hechten aan een nieuwe regeling van het
kiesrecht. Hij wil het kiesrecht toekennen aan allen, met uitzondering
der bedeelden en van hen, die lezen noch schrijven kunnen; deze twee
gronden van uitsluiting te regelen in do kieswet.