De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 7 september pagina 4

7 september 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, 'WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 376 plechtig overtuigd dat dei-gelijke prijscourant niet in de wereld, te vinden is en dat dns evenmin ridderorden niet contant geld kunnen betaald zijn. Ik mocht mij echter, om het verband van het stuk niet te schaden, geeno uitlating veroorloven. Aquarius. UIT HET HAAGJE. Zijn er nog velen onder mijne lezers, vroeger in 't bezit eener oude tante met gepoeierd haar, een kneepmuts met een gueltje, een daarbij pas send stemmig gezicht en die, al zat ze in nog zoo'n goeden doen, al droeg ze diamanten in de ooren, n zijden japon bezat, een zwarten, dikken, stijf uitstaanden, krakeuden, schuifelenden, ruischenden, en zonder sleep? Velen zeker niet, maar ik behoor tot dia bevoorrechten. Geloof daarom niet, mijn waarde, dat ik zelf reeds tot de invaliden behoor, ver van daar. Ge zult zien, dat ik nog best met jongelui kan meedoen. Om kort te gaan, ik had zoo'n oude tante, toen ik nog in 't prilst mijner jaren was en ik herinner me haar nog zeer goed. We noemden haar Mietje" omdat ze zoo verkoos genoemd te worden. Tegenwoordig zou men haar natuurlijk tante Marie" moeten voorstellen. Ze \vas deftig, stijf, streng, aan den fijnen kant, wat vanzelf spreekt, en verzot op katten, wat ook vanzelf spreekt, want ze was en bleef haar leven lang ongetrouwd, bijgevolg kinderloos, wat alweder vanzelf spreekt, namelijk voor den tijd waarin mijn eerbare tante Mietje leefde. Thans, te midden onzer schitterende maatschappelijke verlichting, zou een jongen of meisje van de Hoogere Burger" of van de Departementale" de gevolg trekking allicht met een medelijdend glimlachje bejegenen. Ze stierf, de brave ziel, op haar tachtigste jaar in haar maagdelijk ledikant, mij nalatende een reeks van goede herinneringen; maar ook minder goede, hoofdzakelijk van pecunieslen aard. Eén herinnering is onvergankelijk in mijn gehuegen gegrift. Er is uier n Heg," herhaalde ze tot in 't oneindige: Deu Heg" was het achtste wereldwonder. Ik sta er nog verbaasd over hoe gemaakt onze deftige groot-ouders en oud tantes reeds spraken. Dat schijnt toch tot het fatsoen te behoorcn. 't Was tante Mietjes schuld dat ik in mijn kindsheid reeds van Den Haag droomde als van een wonderstad, een lustoord, en de namen van Vijverberg," Voorhout" en Haagsche Bosch" deden paradijsachtige visioenen voor mijn jeugdigen geest verrijzen.. Dat heeft me altijd gespeten, want het gevolg van gloeiende voorstel lingen is doorgaans meerdere of mindere afkoeling. Toen ik voor 't eerst in de Ooievaarsstad aanlandde, was ik reeds de jaren des onderscheids ingetreden. Die beginnen voor den een op zijn twintigste, voor den ander op zijn veertigste jaar, en voor een aanzienlijk deel des menschelijfceii geslachts eerst dan wanneer men door schade en schande is \viJ9 gewor den, dus als we grijs of kaal zijn, of wel nooit. Nu wil ik maar liefst niet zeggen hoe oud ik juist was, toon ik mijn eerste trede in de vorstelijke residentie zette. Ieder meusch heeft zijn eigenliefde; dus de oadergeteekeade ook. Maar dat kan ik u zeggen: ik had al iets meer van de wereld gezien dan den klokketoren onzer oude provinciestad, en ook al ervaren dat onze familie en buren niet altijd onze liartsvrienden zijn. Ik begon reeds vrij verwaand van ondervinding" mee te spreken. Ik kwam, met die ondervinding" toegerust, iu Den Haag, en 't spijt me dat ik 't zeggen moet: mijn illusiën door tante Mietje opgewekt, vielen voor een deel in 't water, meer speciaal in dat van den Vijverberg, dat toovermeer der gepoeierde Mietje, met zijn kristallen" water, zilveren" zwanen en lieve" eendjes, zoo mak, o! zóó mak, als alleen hofeenden ziju kunnen. Houdt mij nu ten goede, gij allen die mij de eer bewijst mijn Haagsch gekrabbel te lezen, als ik met eeiiiga onregelmatigheid te werk ga. Ik schrijf noch historie, noch kroniek; ik schrijf mijn indrukken neder en die zullen uit den aard der zaak al even grillig zijn als de atmosfeer waarin ik leef. Ik ben een Hagenaar niet door geboorte of opvoeding, dit zult ge wel reeds weten, maar ingevolge de wet, welke mij het voorrecht ver schaft de Haagsche gemeentekas te helpen stijven en da onsterfelijke o'ficiecle Haagsche bouwmeesters te helpen hun grootsche plannen ten uitvoer te brengen. Ik mag dus meepraten. Ik mag zelfs meestemmen in do verkiezingen voor den Gemeenteraad en de Tweede Kamer, hoe wel niet geregeld. Dat hangt veel af van onze huisheeren en voorname lijk van onze beurs. Verleden jaar stemde ik nog vroolijk mee voor de liberale candidaten. Ik was juist, op het nippertje af, stemgerechtigde", maar mijn schalksche huisheer slaat me honderd gulden op in de huur; ik verhuis en mo voiliï, tiea gulden te licht om mee te beslissen of we een verstandigen man of een gek voor onze gemeente- en landsbelangen zullen doen waken. Ik woon natuurlijk in het Nieuwe gedeelte" onzer residentie. Dat doen bijna alle fatsoenlijke lui, zoowel hoog als minder hoog, en zelfs vrij laag, die sinds de laatste dertig of veertig jaren hebben medegeholpen, Den Haag tot een stad" te maken. Tante Mietje zei altijd: den Heg is maar een vlek, geen stad, maar het mooiste vlek van de wereld". De onsterfelijke vrouw beweerde halsstarrig dat een stad zonder wallen ea poorten geen stad was, Het denkbeeld is bekrompen, maar er zijn nog menschen die beweren dat Dea Haag eeu groot dorp is, waai de menschen elkaara historie op hun duimpjs kennen. 't Kan zijn. De naam der straat waarin ik woon, zal u wel onverschillig zijn, maar ik kan u zeggen dat hij mooier ia dan de straat, zelf, zooals Jt geval is met alle ttraten onzer buurt, die, zouder onderscheid, uitmunten door eentonigheid en doodschheid. Een eindje van me af woont een gepensionneerd kolonel en nog een eiiïd verder een referendan.-;; met welke hoeren ik eeu omberkrar.sjo heb; ook spelen we wd eens whist met den blindeman. De kolonel behoort tot het genre der malcontenteu, hij is een pruttelaar. De referendaris daarentegen is een optimist. Over ceirge maanden viert hij zijn dertigjarig jubiïaoum en hij verheugt zich reeds in het vooruitzicht van de r.iooie cadcaax dis hom uau zullen worden ver eerd, van de krant-artikels, waarin hij zal worden geprezen om zijn trouwe plichtsbetrachting, die tocli eigenlijk niets meer was dan een staaltje van zijn plicht; en vrij zeker rekent hij voor die gelegenheid ook op eeu leeuw, dien hij door een stom toeval nog niet heeft. Met deze regenachtige dagen hebben we heel leuk ons partijtje hervat en gisteren-avond zouden we bij den kolonel vergaderen. We vonden Zijn HoogEdelgestrenge in geen rooskleurige bni en nauwelijks hadden we onze sigaar aangestoken, of daar trok hij los. Ik geef den d..... van Den Haag. Ik kan.'t hier niet langer volhouden. Al die publieke vermakelijkheden breken me den hals. Ik ga in een dorp wonen." Wel mijn waarde Kolonel", zei ik, hoe heb ik 't nu met je? Ge hebt vroeger met den Haag gedweept. Hoe zijn nu in eens de bordjes zoo verhangen? Den Haag is toch zoo mooi en zoo amusant." Och zwijg niet je mooi" en amusant!" bulderde de kolonel, die sinds hij geen generaals meer boven zich heeft, zich voor niemand meer geneert. 't Is hier mooi voor de lui die geld genoeg hebben; maar wie van een afgepast inkomentjo tnoct leven, zooais ik, gaat eindelijk op de ilesch. Om 't jaar of do twco jaren slaat mo mijn huisbaas de huur op, nadat ik eerst zijn nieuw huis, dat hij van kalk en latten aan elkander heeft ge plakt, h"b droog gestookt. We leiden hier een nomaden-leven; geregeld worden we teruggedrongen nsar de uiterste grens van dat verwensehte nieuw gedeelte" om weer nieuwe huizen droog te stoken, en nu bedank 'k er voor. Ik blijf hier niet heeren, ik bied u een glas bier aan en daarna een glaasje grog. Met uw goedvinden zullen we den wijn afschaffen, 't Wordt me te duur. Gisteren kreeg ik een brief van een vriend, die lekkertjes in den Achterhoek zit on de groenten en vruchten uit zijn eigen tuin eet; tegen den winter zijn varken slacht; eieren van zijn eigen kippen eet; duiven en eenden houdt; zijn figen melk drinkt, ik bedoel van zijn eigen koe, enfin, meneeren, een man die met een kleiner inkomen dan het mijne leeft als God in Frankrijk, maar zonder Haagsche vermakelijkheden. Hij schreef me dat hij een van zijn oigen gerookte hammen aan mijn adres had afgezonden, in de hoop dat ze ons welkom zou zijn, en bij wijze van aardigheid een verduiveld hatelijke aardigheid voegde hij er aan toe: In Den Haag eten de fatsoenlijke lui immers niet alle dagen vleesch?" Nu, dut is bekend, maar wij behooren dan toch niet tot die fatsoenlijke lui", en omdat ik er niet toe wil behooren, trek ik er uit. al gingen mijn dames op haar hoofd." Vóórdat de grimmige krijgsman hut laatste woord kon uitspreken kwam de referendaris uit den hoek. Kullunnel" de man spreekt prachtig IIcgsch veroorloof me protest aan te teekenen. Ik woon hier ruim vijfenvijftig jèren, d. i. van mijn geboorte af, en moon alzoo het recht te hebbeu voor mijn geboortestad in de bres te springen. Ik pretendeer Kullunnel det den Heg de eenige sted is iu het lènd we r uien weet te leven; de eeuige sted wil- men jouisseert, wèr men frisscha lucht inèdemt." Ja vooral bij de Veenkade, Haagenwal en Veenlaan, waar 't soms stinkt nis de pest!" bromde do kolonel. De Laurier-, Hozen- en Anjeliergrachten to Amsterdam zijn eau-de-Colognekanalen, vergeleken bij die ... Enfin, ik zal er maar niets meer van zeggen ...." I!: lachte eens hartelijk om des kolonels boozen uitval, die toch ook erg overdreven was, en om hem wat op te monteren, begon ik eeu historie te vertellen: Daar was eens een koning".... Jawel," viel me do brompofc 'm de rede, terwijl hij me een groot glas schuimend bier inschonk, en de tweede regel rijmt met honing;" maar je zult me nooit wijd maken dat het hier overvloeit van melk en honing. Ja, melk genoeg, pas is er weer een nieuwe melk-inrichting geopend, maar ik betaal er mijn kostelijke geld voor en als je dan nog maar zeker waart dat er geen vergiftigd water iu geplast wordt, maar alles beliulve hoor! Ea honing? "Welke honing is hier? Geen andere dan dien de kleine lui tic groote lui om den mond smeren. Van uien honing wordt hier zelfs heel veel gebruikt; dat zal mijnheer de referendaris ook wel weten." De referendaris, die blijkbaar geformaliseerd, was over liet glas bier dat hem zoo onverwacht en koud op de maag viel, ontstak in heiligen toorn en zei met bevende lip: Ik weet niets, kullunnel..." Goed dan", voer de kolonel grimmig voort, «am toen een hartigen teug ea na zijn zwaren knevel met een zakdoek te hebben afgewiseht, viel hij weer uit: Jelui, ministerie-mannen, weet nooit iets als je niets weten wilt. Jelui bent Sphinxen, die ons maar wijs maakt wat je verkiest kwijt te wezen." Pardon, mijnheer de kullun . . . ." Ja-wel, mijnheer de referendaris! Je moet nu maar komen vertellen dat jelui geen orakelmannen bent! Al de wijsheid zit in de Haagsche ministeries, God beter 't! Maar laten we trekken! 't Is negen uur." We gingen aan 't spelen. We dronken later een glas toddy, een onzer hedendaagsche nationale lafenissen, die, met het oog op de tijds omstandigheden een warme aanbeveling verdient voor hen, die haar heilzamen invloed niet mochten kennen, en we speelden whist met den blin» deman. Ik verloor, de referendaris speelde quitte en de kolonel won, welke gelukkige combinatie ons a!!e drie in de besto stemming bracht, den kolonel, omdat hij bij onze komst in (Ion waan verkeerde dr,t hij voor 't ongeluk geboren was; do referendaris, omdat hij in den regel ongeluk kig speelt en altijd blij is als hij er zouder kleerscheuren al'komt, en ik omdat ik bijgeloovig ben en sterk aan spreekwoorden hecht, b. v. Ge lukkig in 't ppol" enz. "Wat we na de afrekening nog praatten, zal ik wellicht later vertellen. Pasquino. K U N S T. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. Het is minder mefc het oog op Een zieke familie en De oude Doos, twee duitsche blijspelen, welke, ter afwisseling van Jthanna Grray, deza

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl