De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 7 september pagina 7

7 september 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1\ 1ste klasse 1ste afdeeling. H. A. Wolff 2de getuigschrift; P. Lugt en F. E. Matthes, loff. vermelding. Handteekenen. 4de klasse A. F. Baay Jr., bronzen medaille; J. F. Deuffer Wiel, ge tuigschrift. 3de klasse A. H. G. van Rinkhuyzen, 1ste getuigschrift; A, J. d'Aily en D. Kok, 2de getuigschrift; C. Hellingman en W. Middel veld Viersen, loff. vermelding. 2de klasse, 2de afdeeliug. M. J. Salm, 1ste getuigschrift; J. G. van Caspel, 2de getuigschrift; J. Rinse en A. C. Sleeswijk. loff. vermelding. 2de klasse, 1ste afdeeling. C. Alberts, 1ste getuigschrift; J. P. Fonke, ?ode getuigschrift; R. Tjebbes en P. J. Ott de Vries, loffelijke vermelding. 1ste klasse, 2de afdeeling. K. F. Bögeholtz, getuigschrift; H. W. Upjneyer, loffelijke vermelding. 1ste klasse 1ste afdeeling. E. W. Stork, getuigschrift; G. H. Matthes, loffelijke vermelding. De commissie van beoordeeling heeft bestaan uit de hh. B. W. Wierink, C. C. -32. van Breda, J. A. Rust en J. A. Rooseboom. UIT BELGIË. Het 19de Taal- en letterkundig Congres, gehouden te Brugge. (Slot.) Op het concert wat den Congresleden werd aangeboden voerde men, behalve werken van Benöit en Nicolai nog muziekstukken uit van Richard Hol, J. Busschop, L. Hinderyckx, A. Wybo, K. Mestdagh, L. van Gheluwe en de bekende romance voor viool, van Beethoven, zeer voldoende (met orkestbegeleiding) gespeeld door den heer Goetinck. Er was ook nosr eene voordracht beloofd van Die Sage van Groeningheveld, woorden van Ad. Duclos, muziek van J. Duclos; doch daar de Solist ongesteld" was ge worden, bleef de uitvoering achterwege. Van Hol's Symphonie in D. gaf men ons alleen het (keurige) Andante te genieten. Van den Welkomstgroet van den heer Busschop was de tekst niet afzonderlijk uitgegeven. Wij ?willen daarom ons oordeel opschorten, doch kunnen verzekeren dat zich eene zekere vaardigheid van compositie ook in dit stuk van den schrijver der bekende kerkmuzi^) uitsprak. Wybo's lieve liedereu Hoe lang en Van den getrouwen minnare hoorden wij met genoegen terug, al bedroog zich de zanger wel eens in den tekst. De Vrfflieidshymne van Mestdagh is van levendige werking, maar 't is moeilijk op dezen tekst muziek te zetten, waarin de storm (bestorming) en het oproer zonder dramatischen samenhang uitsluitend als begrippen van algemeenen aard worden bezongen. Venezia Verlost van L. van Ghe luwe (3e deel), gedicht van Van Soust de Borkenfeldt is kleurrijk en vol afwisseling. Evenwel, om daarover volkomen goed te oordeelen, wecschten wij weder het geheel te kennen. Zoo gaat het ons ook met den Agmis Dei van Fr. de Coninck, waarin ons het Miserere wat lang, maar de Dona nolris zeer hartverheffend en wel geschreven voorkwam. Wij zouden ook gaarne eenea grooteren lof toezwaaien aan de Symphonie van Henderyckx, indien wij wat meer dan allesn het Schema hadden gehoord, wat op al te sprekende wijze aan de studie der 8ste Symphonie van Beethoven herinnert. Kortom het was een concert van fragmenten uit weinig bekende wer ken, en in dit opzicht kwam ons het programma dan ook ongelukkig samengesteld voor. Geen indruk was duurzaam of diep; het was eene duizelingwekkende dégustatïon welke vier uren duurde, 't Kon ook niet anders of de uitvoering moest vrij onvolkomen zijn. Ondertusschen ver dienen de mannen van Brugge toch onzen hartelijken dank voor de moeite die zij zich gaven. De uitslag van 't Congres in't algemeen is den meesten onzer lezers voorzeker reeds uit andere bladen bekend. Hier zijn dan slechts eenige algemeene trekken in herinnering te brengen. De twee hoofdpunten die er vielen op te merken zijn deze: lo dat d& algemeene geest zich uitdrukte in de gedachte eener duurzame goede verstandhouding tusschen Noord en Zuid. Zoowel de burgemeester Visart, bij de ontvangst der gasten op 't Stadhuis, als de Gouverneur bij het beantwoorden van den dronk door den Voorzitter De Maere-Limnander op 't banket ter eere van H.H. M.M. Willem III en Leopold II uitge sproken ; zoowel de Voorzitter zelf als de heer DesiréDelcroix, die op het stadhuis, namens den minister Bëernaort het woord voerde zij allen wezen met ernst en voldoening op de bevestiging van den band die door de koningen der beide landen was gelegd, in het voordeel der samen werking op het gebied van kunsten en wetenschappen. Het tweede punt, wat meer dan alle andere vragen aanleiding gaf tot lange redetwisten en gelukkig werd beslist, is dat van 't gebruik der gewestspraken, of liever der echt-Nederlandsehe woorden, die evenwel slechts in eene enkele provincie worden gehoord. 't Was^ vrij natuurlijk dat alle congresleden de meening aanhingen dat uitdrukkingen, niet strijdig met den geest der nederlandsche taal, ook in de schrijftaal kunnen gebezigd worden. Wanneer dan, ondanks dat, hier over nog met warmte werd gestreden, moet deze redetwist aan een zeker mistrouwen toegeschreven worden, waardoor van de eene zijde de angst heerscht dat zich zegswijzen gaan verbreiden die te zeer als platte idiotismen moeten worden beschouwd, en van den anderen kant gevreesd wordt dat de kolommen der woordenboeken voor alleen schijnbaar ondietsche woorden zullen gesloten blijven. Ten slotte zou ref. zich gaarne nog een woord over den historischen en godsdienstigen optocht" veroorloven. Wij nemen gaarne aan, dat een vroom geloovig gemoed zich verheven en gesticht kan gevoelen door die historische herinneringen en die kerkelijke ceremonieën, die kleederen waarin duizenden van franken steken, die perlen van den aartshertog van Oostenrijk, die mantels van fluweel en zijde... maar och, ons critisch, .historisch en koud gemoed was (het moet er maar uit) joiet bevredigd. 4 Die M>owM-&e-historische zangen en koperen Sax-instrumenten, die Adela op de vlucht", rijk uitgedost in hofkostuum de zee trotseerende, die waggelende personen, en vooral ten slotte die sterk waggelende pop, (Earel de goede) in zoogenaamd twaalfde eeuwsche pij, boven van eene fcooge zuil de stad zegenende dat alles zoo humoristisch wat ernstig moest ^chijnen stoorde en ontstemde ons, ondanks de 50,000 en meer saam* .gestroomde toeschouwers. Kortom men is bereid de groote en edelmoedige deelneming aller stede lingen, de pracht en den glans der kostumen en zelfs de harmonie van sommige groepen, vele paarden en de hondentrits te bewonderen, maar, met allen eerbied voor hartelijke volksuitingen, nationale zeden en over leveringen moet men toch bekennen dat hier, uit een ernstig es t h er tisch oogpunt, Mucb. ado about nothing" 1) te vinden is. f Brugge, 31 Aug. '84. M. A. 1} Veel geschreenw en weinig wol. LETTERKUNDE. GRAMSBERGEN'S HARTOOG VAN PIERLEPON EN GRYPHIÜS' PETER SQÜENZ. In het onlangs verschenen derde deel zijner Bijdragen tot de Geschie denis der Nederlandsche Letterkunde behandelt Dr. Georg Penon de Nederlandsche bewerkingen der geschiedenis van Pyramus en Thisbe (bl. l?35). " Natuurlijk brengt de schrijver ook Adriaan Leeuw'a Klucht van Pyramus en Thisbe en Gramsbergen's KluchtigJïe Tragoedie of den Hartoog van Pierlepon ter sprake. Dat Leeuw's Klucht eene vrije vertaling is van Gryphius' Absurda Comica oder Herr Peter Sqttens werd reeds vóór eenige jaren door mij aangetoond 1); over de betrekking tusschen den Peter Squenz en Gramsbergen's Kluchtighe Tragoedie schreef ik in Schnorr's Archiv für Litteratnr-Geschichte (IX, 445?i52) een opstel, dat in Duitschland de aandacht trok 2) doch in Nederland zoo goed als onbekend bleef. Blijkens Dr. Penon's woorden Er is groot verschil tusschen beide stukken (Peter Squcns en Den Hartoog van Pierlepon) n wat het geheel, n wat de bizonderheden betreft", heeft ook de genoemde grondige onderzoeker onzer letterkundige geschiedenis geen kennis genomen van mijn stuk in het Archiv. Daar ik het nochtans niet geheel zonder gewicht acht, ook voor onze litteratuur, zij het mij vergund er hier het voornaamste uit mede te deelen. Algemeen neemt men aan, dat Shakespeare de eerste is geweest, die op het denkbeeld kwam de droevige geschiedenis van Pyramus en Thisbe tot een kluchtspel te verwerken. Het interlude uit den Midsummer-nights Dream is algemeen bekend en heeft blijkbaar reeds vroeg grooten bijval gevonden. De onderstelling, dat Shakespeare's tusschenspel in ons land en Duitschland bekend is geworden, en door Gramsbergen en Gryphins (of Dauiel Scliwenter) 3) zelfstandig is bewerkt, ligt dus voor de hand. Van groot gewicht is nu echter de vraag naar de betrekking, waarin die beide navolgingen de Hartoog van Pierlepon en de Peter Squene tot elkander staan. Wij mogen niet aannemen, dat de Hollander het Duitsche blijspel en evenmin dat de Duitscher do Hollandsche comedie heeft gekend. Naar alle waarschijnlijkheid toch is de Peter Squens vóór 1650 geschreven, hoewel het stuk eerst in 1657 in druk verscheen; de Hartoog van Pierlepon daarentegen werd uitgegeven in 1650. Bovendien vertoont het Duitsche blijspel hier en daar overeenkomst met den tekst van Shakespeare, waar het Hollandsche afwijkt en komt het Hollandsche weer op andere plaatsen met Shakespeare overeen, in tegenstelling met het Duitsche. Zouden wij dus eenvoudig kunnen vaststellen, dat Gryphius en Grams bergen beiden Shakespeare's Interlude hebben gekend en onafhankelijk van elkander dat tusschenspel tot eene volledige klucht hebben omgewerkt? Een zeer merkwaardige omstandigheid mogen wij hier niet over het "hoofd zien. Tussschen de bewerkingen van Gryphius en Gramsbergen bestaat groot verschil, het is waar, maar nu en dan ook groote overeen komst in punten, waar zoowel het Hollandsche als het Duitsche kluchtspel van Shakespeare afwijken. Wij mogen derhalve geen gewicht hechten aan de verklaring van Dr. Penon: En bij onderzoek is mij gebleken dat in Gryphius' stuk niets is te vinden wat aan invloed van Gramsbergen op Gryphius zoude doen denken (aangenomen dan, wat geenszins bewezen is, dat Gryphius' stuk na 1650 is geschreven)." De punten van overeenkomst nu tusschen de beide navolgingen mogen tier vermeld worden. Misschien hebben wij hier en daar aan een toe vallige gelijkheid te denken; het gaat echter niet aan, in alles slechts de grillen van het toeval te zien. Ten eerste dan doen de titela der comedies eenige verwantschap ver» moeden: Kluchüghe Tragoedie of den Hartooq van Pierlepon en Absurda Comica oder Herr Peter Squens. In het Duitsche blijspel is Peter Squenz de eenige van de tooneelspeleï'si die Herr" wordt genoemd; in den Hartoog van Pierlepon heet alleen de boekhouder" (souffleur) Spillebien Mr." Brj Shakespeare voert geen der handswerkslui een bijzonderen titel. By zijn eerste optreden in den Midsummer-nights Dream smeekt Pyramus den muur in een korten mo noloog hem een scheur te willen toonen, waardoor hij Thisbe zou kunnen aanschouwen. In de beide navolgingen daarentegen houdt de held eene lange alleenspraak, waarin hij zich beklaagt over de kwellingen, die de liefde hem doet ondergaan en beweert, dat Cupido hem in vlammen zet. Tot de grappen in de bewerkingen van Gramsbergen en Gryphius be hoort ook het te laat optreden der tooneelspelers. Bij Shakespeare komt dit niet voor. In den Hartoog van Pierlepon roept de Boekhouder, na het tooneel met den leeuw: Uijt, uijt, hoorje niet? hoe meng jelui dns temen, Hei, uijt t 't Zei laat gedaan wezen, en den Hertoog zei 't qnaly'k nemen. ? J.e weet ommera wol, liet moet op EU geeetten tjjd gedaan J^B."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl