Historisch Archief 1877-1940
Bfi Grynhias roept Peter Sqnenz:
, ^o ,P.ir»mas l Piramus l Piramns! ho! machet doch forti Wir mussen den König
nicht watten lassen wie einen Narren I"
Alvorens zich te doorsteken zegt Pyramus in den Midsummer-nigMs
Dream:
Come, tears, confound;
Out, sword, and wound
The pap ot Pyramus:
Ay, that Ie ft pap,
Where heart doth hop: ?
Thtts die I, thus, thus, thus.
Now am I dead,
Now am I fled;
? My soul is in the sky:
Tongue, lose thy lightl
Moon, take thy flight!
Now die, die, die, die, die l"
Ia de Hollandsche klacht lezen wij:
Piramus. Adie dan al mijn vrienden, klein en groot
Maer de punt is zoo scharp.
Spittebitn, Steek je dan met het gevest dood.
fSrwus, Puik. Och, och l Ik sterf, mijn geest ia al op een beetje na besweeken"..,
En in den Peter Squenz:
- ? ? Ade, adel ihr alt nnd jung!
Der Todt thut nach mir einen Sprung.
Qeaegn' euoh Qott, klein und groasl
1 Der Todt gibt mir itzt einon Stoas"".
Br «lelet eine lange Weile mit dem Degen, hernaeh wendet er sich zu den
Zuhijrern und spricht:
Ey lieber! fiuchtet doch euch nicht aol Es hat nichts zn bedeuten. Seht, ich
Will mich uur mit dem Knopffe erstechen".
Hernaeh macht er daas Wambst auf, setzet den Knopff an die Brust, die Spitzo
an die Bühne, fallt niodor"" .... enz.
Als Thisbe in den Midsummer-nights Dream na eenigen tijd terugkeert
Baar Ninny's Tomb", vindt zij terstond haren beminde en zegt:
Aaleep my love?
What, dead, my dove ?
. i ? O Pyramus ariae"
Eopflra zij echter ziet, dat hij werkelijk dood is, vervolgt zij;
Come, trusty swovd,
Come, blade, my breast imbrue;
And farewell, friends;
Thua Thisbe ends:
Adieu, adieu, adieu!"
Hiermede is het Interlude geëindigd.
In den Hartoog van Pierlepon stoot Thisbe met haren voet tegen den
gooden Piramus en roept uit:
^ ~~ ?
.Och, hoe atoot ik daer men acheenen an die besoete paal vol stienige
hardigheid.
Piramus. Jokkea: jjj raakt menaoheuvleia. 't Is jou Piramua vol doodelijke wouden.
Thisle., O. heilige verdoemde deugden! 't Ia mijn Piramus en wis van dat dier
verslonden
Laat mijn, o doode Piramus, dan taal of teiken hooren.
Spreek doch noch ien woortje, zoo bin ik vrij van alle nood.
Piramus. Wat zou ik spreeken? De Boekhouder zeit ommers ik ben dooft,...i
. Spillebien. Nou moet jij jou dood steken.
- * Thtibe. Doet dat dan geen zeer?
Spillelitit. 't Is ommers niet om 't was.....
Thisbe. Out, 't ia zo scharp, met deuze Ponjart ia geen jokken,
Sfilltbieti. Steekze dan maar om de leus van onderen deur je Bokken.
Thisbe dat dunkt mijn ook het beat.
Zeg al mijn Vrienden veel duizend goede nacht; adie, Piraraua!
Ik steek mijn ook dood en vaar uit dit gewest".
Ook hier vinden wij eene merkwaardige overeenkomst met den Peter
0quenz. Thisbe treedt op en vindt Piramus aanvankelijk niet:
Ich will ihn auchen im dem Graas
Dort boy dem Brunn: was is das ?"
Bie filUt ber Pir&mnm, steht auf nnd besiehet ihn.
Hilff Gott l es iet mein Piramus...
Sehaut lieber! wie iat er ao kalt
Und hat so eine bleiche Gestaltl
Ach er ist todt der arme Tropff...
Ey Piramus, bist du denn todt ?
Er sage mir doch für der letzten Nota.
Nur noch ein einiges Wörtlein.
Piramus. Ich habe nichts mehr in meinem Zedelein. >',
Thisbe. Sehaut! hier liegt Piramus Gewehr.
Gute Nacht, liebes Mütterlein,
Es mnss einmal gestorben sein. .1
Hein Piramus, ich folge dir,
Wir bleiben beysammen für und für,
Ade, mein liebea Mauselein l
loh steche mich in mein Eerzhauseloin."
A» «ticlrt tiell mit dem Degen nnter den Bock, wirfft hernaeh den Degen weg
oud fallt auf Piramum."
Nadat Thisbe zich heeft doorstoken, vraagt Spülebien in het Holland
sche stuk:
: Tot noch toe gaet het wel. Maer hoe zei je lui non best binnen raken ?"
Piramus antwoordt:
Ik zei Thisbe binnen dragen. . . .
Thisbe. O, o I jij duwt mijn arm uit 't lid.
In den Peter Squcnz is het Violandra, eene der toeaehouwsters, die
vraagt:
Wer wird denn die Todten begraben?
Piramus. VTean die Cornoedianten abgegangen sind, will ich Thisben selber weg
tragen."
Der Mond rmd Branuen gehen stille davon. Piramns stehet auf, Thisbe
springet ihm auf die Achseln, Piramus tragt sie mit hinweg.""
Nog eono zaak verdient onze opmerkzaamheid. Een der personen uit
den llartoog van Pierlepon. draagt den vreemden naam Bollebebijn (iu
latere drukken tot Bollebyn verkort); in den Peter Squene heet een der
spelers Bullabutan, welke naam niet minder ongewoon is en levendig
aan Bollebebijn herinnert. In den Midsummer-nights Dream nu voert geon
der handwerkslui een naam, waarvan Bollebebijn en Bullabutan afgeleid
zouden kunnen worden. Maar in het begin van het Ille bedrijf van het
Engelsche stuk begint Bottom: Peter Quince"..., waarop deze antwoordt:
"What sayst thou, bully Bottom V"; en evenzoo zegt Plute (IVe bedr., 2a
tooneel): O sweet bully Bottom! Thus hath hèlost sixpence a-day during
his life"...
Ik acht het waarschijnlijk, dat wij dit bully Bottom moeten aanzien
voor den oorsprong der namen Bollebebijn en Bullabutan. Bottom was
bij Shakespeare de meest bevoorrechte der handwerkslui: hij speelt de
rol van Pyramus, evenals hij het is, wiens hoofd door den elf Puck in
een ezelskop wordt veranderd. R. Cox, die dezelfde stof later in een
Droll" bewerkte, noemde zijne klucht Bottom the Weaver." Het is
zeer begrijpelijk, dat het allitereerende Bully Bottom" in den smaak viel
van tooneelspelers en toeschouwers, en later in de plaats trad van den
eenvoudigen naam Bottom. Heette de man eenmaal Bullybottom, dan
kon zijn naam ook gemakkelijk in Bullabutan en Bollebebijn overgaan.
Uit de vergelijking van den Peter Squens met den Hartoog van Pier
lepon blijkt ten eerste, dat de beide kluchten, in hoevele opzichten zy ook
van elkander mogen afwijken, navolgingen van een en hetzelfde stuk moe
ten zijn (aangenomen, dat Gratnsbergen onbekend was met den Peter
Squenz en Grypius (Schwenter) met den Hartoog van Pierlepon). Ten
tweede is bewezen, dat het nagevolgde stuk in verscheiden punten moet
hebben afgeweken van de episode uit den Midsummer-nights Dream. Zoo
komen wij van zelf tot de onderstelling, dat het door Gramsbergen en
Gryphius nagevolgde stuk een om/werking van Shakespeare's Interlude
is geweest. Het ligt voor de hand, hier aan eene omwerking door rondrei
zende Engelsche komedianten te denken. Kichard Genée spreekt met het oog
op de teksten dezer tooneelspelers terecht van entsetzlicher
Trivialisierursg." En dat vertoonen ons ook juist de overeenstemmende passages
uit het Hollandsche en Duitsche stuk: dat Piramng zich met het gevest
van zijn dolk en Thisbe zich onder haro rokken doorsteekt, dat men
telkens te laat optreedt, dat de ontzielde Piramus nog praat en Thisbe
van het tooneel draagt dat alles herinnert aan de handige Engelscho
komedianten, wien het niet in de eerste plaats om de kunst te doen was,
maar die met hunne grappen het groote publiek wisten te boeien.
Dr. R. A. Kollewijn.
(1) Uober den Einflass des hollandiachen Dramas auf Andreaa Gryphius (18SO),
S. 45, 46.
(2) Zie o. a. Gryphiua' Werke, herausgeg. von Dr. H. Palm, Berlin und Stuttgart,
S. 19-1, 195, 198. Zeitschr. f. deutsches Alterthum u. d.Lit.,Nene Folgo XIII, 3. 317.
(3) Gryphius deelt zelJ mede, dat Daniel Schwenter (den Peter Squenz) zuia
ersten zu AHdorff auff den Schauplatz geführet, von dannen er jo langer jo weiter
gezogen, bigs er endlich meiaein liebsten Freunde (Gryphius zelf) bcgPsuot> weieher
ihn besser ausgerüstet, mit neuen Personen vermehret, und nobcns oinem seiner
Traucrapielo aller Augen und Vrtheil vorstellen lassen." Van Schventer's stuk is
vorder niets bekend; uit de geciteerde woorden zou ik zelfs willen afleiden, dat het
nooit gediukt is geweest. Gtyphius zond het, verbeterd en vermeerderd, in 't licht
en bood het zóó aller Augen und Yrtlieil" aan. Is mijne onderstelling juist, dan
kunnen wij Schwenter verder buiten rekening latan: den Hartoog van Pierlepon toch
kan Schweuter niet gekend hebben, daar het eerst in 1650 verscheen en Grams
bergen kan Sohwouter's stuk niet hebben nagevolgd, daar dit niet was uitgegeven.
Mannen van leteehenis in onse dagen. Redactie:
Dr. E. D. Pijzel. Nicolaas Beets, door Jo. de
Vries. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink.
Het was zeker een uitmuntend denkbeeld van de CricZs-redactie, in de
eerste bladzijden van haar Septembernummer drie zeventigjarige Neder
landers, de coryphaëen onzer degelijkste literatuur, welker deftigheid
humor en geest niet uitsluit, nevens elkander te plaatsen.
Het drietal, Beets, Mevr. Bosboom?Toussaint en Hasebroek, allen met
jaren, met achting en letterkundigen roem gekroond, mocht eikaars waar
digst gezelschap heeten. Aan den goeden smaak van welken der vele
redactieleden van de Gids men deze kiesche oplettendheid verschuldigd is,
zal wel een geheim blijven, maar het vermoeden ligt voor de hand, dat deze
redacteur gewoon is diners te geven, waar niet minder dan het menu, het
gezelschap uitgelezen en met zorg gegroepeerd zal zijn. Hij zal, als sie
raad der tafel, prelaten en douairières in het midden plaatsen, waar zij
zonder zich te veel in te spannen, bij tarbot en kapuin op geestige wijze
van den ouden tijd kunnen ophalen; zij kunnen er desnoods zelf meesmuilen
over het naïeve van de hun kwistig gebrachte hulde, en elkaar niet
goedigen spot verwijten wat zij zelf over jubilés" wel eens gedacht of
gezegd hebben. Aan het eind der tafel zit het jonge volkje, luistert met
eerbied naar de Oomes" eu verzuimt er geeu ondeugende opmerking,
geen harde nougat of krakende philippine om.
Waar nu aangekondigd werd, dat in de Mannen van beteekenis" Beets
een welverdiende plaats zou bereid worden, was het te verwachten, dat
het niet alleen eene hoffelijkheid, maar eene ernstige waardeering zou
gelden.
Ds. Jo. de Vries heeft deze geleverd, en men mag zijn overzicht van
Beets' leven en werken veilig een meesterstuk noemen. Het moet toch
een zeer moeilijke taak geweest zijn, eene studie to schrijven die, thans
verschijnend, naar de schrijver wel inziet en ook bedoelt, liet karakter
eener feestgave" moest dragen en toch, wegens de serie waarvan zij deel
uitmaakt, zich niet met de wierooJw^kwv van J3 Senternber in de ijle