De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 14 september pagina 5

14 september 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Wo. 377 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. .5 Het afwijzen van~ Artières verwekte nogal verbazing na de bijzonder warme ontvangst die hem ten deel was gevallen, vooral Zaterdagavond in Le Maitre de Ghapelle". Nu heeft de ervaring geleerd, dateenZaterdagsch succes weinig beteekent; het publiek van de hoogste rangen is dan meestal talrijk en zeer luidruchtig en zijn vaak meer warme dan op goede gronden steunende bijval sleept dan ook soms het bezadigder en meer oordeelkundig publiek mede. De heer Artières is een beschaafd zanger, wiens stem aangenaam klinkt,. maar iets schors heeft. Hij was als Valeatin zwak, in de.opera van Paër veel beter, hoewel hij soms eeuige vrijheden nam met zijn partij, als Figaro over het geheel goed, te rad misschien, maar zijn rol meester. Wat den heer Boussa aangaat, hij heeft een vrij omvangrijke, buigzame stem, acteert los en hoewel hij nog jong is, blijkt hij reeds routine te hebben, al beheerscht hij zich niet altijd genoegzaam. He: is zeer de vraag of de geabonneerden verstandig handelden niet deze beide artisten af te wijzen. Wij hebben dit jaar evenals verleden jaar twee fort-tenors" op het prospectus. Het is waar, van de twee van verleden jaar bleef noch Ber ger die op debuut zong, noch Riverain die als doublure moest fungeeren. Berger werd door de abonnés afgewezen, Riverain door den directeur als onbruikbaar weggezonden. Ditmaal is de naam van den fort-tenor, die debuteert, Maury, die van de doublure Paulin. Beiden zijn nog jong, de eerste heeft weinig, de tweede nog in het geheel geen ervaring. Beiden zijn nog slechts eenmaal hier opgetreden, Maury in La Juive, Paulin in GuiHaume Teil. De eerste beweegt zich vrij goed op het tooneel, de tweede kan ter nauvvernood staan; terwijl Paulin zeer fraaie hooge tonen heeft, haalt Maury die met moeite; daarentegen heeft hij meer klank in de middentonen dan zijn collega. Men zal beiden nog meer moeten hooren, om te kunnen zeggen wat men aan hen heeft. Zooveel is zeker dat de abonnés geen gemakkelijke taak zullen hebben, wanneer zij over Maury zullen moeten uitspraak doen. Als eerste bas is geëngageerd de heer Darthé, ook al een oude kennis, een zanger met een vervaarlijke stem, maar weinig vorming. Een zanger van verdienste al heefo hij niet veel middelen, is de 2e tenor léger Valdij. Met den nieuwen trial Mordet, die natuurlijk veel moeite zal hebben De Beer te doen vergeten, kan men geloof ik vrede hebben; zoo ook met den derden bas Augier Diany. Het ondankbaarste emplooi, dat der chanteuse légere de grand-opéra, is dit jaar opgedragen aan mlle Uuchateau, die niet veel stem heeft en ook geen liefelijke stem, maar zuiver zingt en vrjj vlot vocaliseert. Wanneer deze regelen onder de oogen van den lezer komen zal over haar en den heer Darthès reeds het vonnis zijn geveld. Zaterdag is de beurt van de dames Cécile en Allx Guurin. Deze laatste is de nieuwe dugazon, tevens Galü-Mariéen operette-zan geres. Zij heeft alleen den naam gemeen met Cécile Guérin, met wie gij overigens een volkomen contrast vormt. Terwijl Cecile vrij gczat is, zou men Alix eer mager kunnen noemen en terwijl rondheid het kenmer kende is van Ceelles stem, onderscheidt zich die van Alix door schrilhciJ, Aan den anderen kant lijkt Alix, die ik tot hiertoe slechts als Jemmy in Guiilaum? TM en Gortrude in Le Maitre de Chapdle hoorde, meer temperament te hebben dan haar raamgenool. Een andermaal iets over de danseuses. Als eerste orkestdirecteui' is do heer Granier wederom werkzaam; het is niet te loochenen, dat liet orkest er niet op vooruitgaat, de goeden worden oud en aan het recruteeren van jeugdige krachten schijnt men niet te denken. De heer J. G. H. Mann, die uit de residentie naar de hoofdstad trok, zal nu hier als tweede orkestdirecteur werkzaam zijn. Tot hiertoe bleef hij onzichtbaar, hoewel hij een geschikte gelegenheid had oni te debutecren bij de opvoe1 xiug van Paër's opera. Den Haag, O Sept. 1884. D. WANDELINGEN OP DE TENTOONSTELLING. II. BBUSSEL, 8 September 1884. Wij hebben nog eene andere aanmerking op den catalogus te maken. Men plach vroeger bij elke schilderij aan te geven in welke zaal en tegen welken muur het kunstwerk geplaatst is, om zekere stukken, die men onwillekeurig overgesprongen had, of wilde terugzien, gemakkelijker te kunnen vinden. Kef. bekent gaarne dat de catalogus van de laatste ten toonstelling te Amsterdam, bij gelegenheid der nijverheids-expositie, niet biter ingericht was, doch naarmate de zaak van meer gewicht is en ge makkelijker schijnt uitgevoerd te kunnen worden, is het nuttiger er op te wijzen. Men verontschuldigt zich met de verzekering dat de tweede uitgave van don catalogus volkomener zal wezen, maar ondertusschen dragen de eerste duizenden bezoekers die soms de gewichtigste zijn, den last. Den eersten dag waren reeds bijna 500 catalogussen verkocht. Zoo is het dan ook moeilijk in de eerste plaats alle hollandsche kun stenaars te bespreken, waarin de lezer toch wel het grootste belang zal stellen en kunnen wij hen voorloopig alleen begroeten voor zoover wij er in geslaagd zijn de plaats te ontdekken waar hun kunstwerk prijkt. Ons oog valt op Het vertrek van hollandsche Jcoloniesoldaten, van Isaac Israëls. Men kan den heer Israëls groot talent niet ontzeggen, doch in deze schilderij heeft hij de aangenomen realistische en impressionistische manier nog overdreven. De escorteerende mai inesoldaten zijn goed geteekend, ook andera bijzonderheden, ja de compositie is prijzenswaard, doch vele figuren zijn met eene ruwe, afzichtelijke nalatigheid behandeld. Men moet bepaald bestrijden dat door dergelijke kunst de schoonheidszin wezenlijk bevorderd wordt. Verreweg verkiezen wij des schilders 11 Repetitie van het signaal, door den Amsterdaraschen catalogus in 1883 op bl. 166 stille samenspraal:(!) genoemd, wat NB. eene schilderij is van Jozef Israëls, waarover later. 1 Bij een eerste bezoek zijn het in den regel de groote doeken die't meest '?a aandacht trekken, Wij hebbea Ona bij deae tentoonstelling daarover niet to beklagen, en noemen in de eerste plaats De pest te Door.nïk in 1092, van Gallait, waarover, bij eene vroegere gelegenheid, door den, berichtgever M. A. reeds is verhandeld geworden, ten tijde dat dit kunst werk 't eerst in Brussel was tentoongesteld en men het in eene bijzondere zaal beter dan nu kon genieten. Dit werk verheft den salon ongemeen, Niet dat zijne hooge inspiratie op den eersten blik treft en medesleept; maar, ondanks de treurigheid, het afschrikwekkende van het onderwerp, waaraan zelfs een wezenlijk troostend element te zeer ontbreekt, is het met zulke kiesche gematigheid, zoo edel, en toch zoo naar waarheid voorgesteld, en si liien brosse, dat de toeschouwer door die edele, ^b eschaafde kunst geroerd en geboeid wordt. Een algemeene blik op de kunstwerken leert ons dat de jongere schil ders veelal de ellende van het leven hebben opgezocht, omdat hun het begrip van een klaar, tevreden gemoedsleven, met het oog omhoog, scheen te ontbreken. Hoeveel arme wijven en andere snuifneuzen zijn er niet afgebeeld, en, hoevele malen is er geen godshuis van oude, stijve, gebrekkelijka mannen of vrouwen voorgesteld! In Galaits werk ligt eene hoogere, meer algemeene gedachte en edelere poëzie. Andere groote doeken die bijzonder onze aandacht trokken zijn'd. v* de schilderijen van J. De Lalaing en van H. Wulfaert, de beide De Vriendfc en den franschen schilder Cormon. Jacques de Lalaing schilderde Por* tiait cquestre, Portrait en Lutteurs (506?507). Het eerste, een doek van 12 vierkante meters, stelt een kolonel in profiel te paard voor. Links van den toeschouwer vertoonen zich vier achterdeelen van paarden dooi? lanciers bereden, rechts vier koppen en halzen. Het portret zelf is fier en edel van houding, teekening en kleur, de paarden zijn met karakter terug gegeven, doch bepaald storend is de compositie, vooral op die schaal, en het ontbloot hoofd van den kolonel is, midden in den optocht,- een) hors ffoemre. De lutteurs zijn, meer dan levensgroot, voorgesteld door twee mannen te paard, op een voetstuk, van bronzen kleur, gelijk een publiek monu* ment, zonderling maar krachtig en vol karakter. Het portret eens ouden mans houdt Hef. bepaald voor 't best geslaagde der drie werken, al zijn er ook kleine fouten van teekening in op te merken. H. Wulfaert zond De begrafenis van Titiaan, eene grootsche compositie, kleurrijk behandeld, levensgroot, misschien wat omphatisch. Het oogenblik is gekozen waarop de Kardinaal van S. Markus de boot zegent waarop het lichaam des aan, de pest gestorven kunstenaars ligt uitgestrekt. Eenvoudiger, koeler, maar dan ook academischer is F. Cormon's Terug keer van de berenjacht in de steenperiode eene stoute compositie. De jagers raadplegen den germaanschen priester over het lot van den geschoten beer, die het midden der schilderij inneemt. Rechts staan eenige schoone, wat al te naakte meisjes, links de jagers. Deze schilderij, almede van een twaalftal meters, is wat rossig van koloriet en is on gunstig verlicht in de bij bewolkte lucht al te donkere groote zaal vaa het paleis der schoone kunsten." Wij haasten ons erbij te voegen dat ook Cormon een uitmuntend mans* portret heeft geleverd, namelijk dat van onzen directeur Portaels. Het zijn de belgisuhe kunstenaars niet alleen die vooral uitmunten door por tretschildering, gelijk Emile Wauters, Léon Herbo, Ch. Pirmez (696). Paul Laboulayo (500), Ferd. Khnopff (4.81) wiens Ecoutant du Schu.' mann", van verleden jaar, door zijne portretten vergeten moge blijven, Alfred Cluysenaer, wiens uitmuntende portretten (153?150) grootere historische waarde hebben dan zijn bekend schilderstuk G-rcgorius VU en Hendrik IV, Mc jufvrouw Charlotte Mingers (624) en vele anderen, die de hoop doen koesteren op eouen toekomstigen vooruitgang onzeC schildcrschool. Men zal niet ontkennen dat zij in de laatste jaren is achteruitgegaan tengevolge der nalatigheid zoowel in de studie der gekozen onderwerpen, als in de zorg voor goede teekening. Een minder of meer aantrekkelijk; en geestig koloriet kon het gebrekkige van vele werken noode doen vergeten. B. A. G, UIT BELGIË. De groote opera en de telephoofy Verleden Woensdag is het TJtédtre de la Monnaie weder geopend. Het' waa eene verademing voor de gretige schouwburgbezoekers, die zich niet langer met Le tour du monde, altijd nog avond aan avond in de Gctle» ries gespeeld, wilden tevreden stellen. De Schouwburg was stifcvöl. Ea toch was het niet de charme de la nouvedutc die het publiek uitlokt*, want men gaf tout bonnement Les Hugucnots. Maar is dan Les Hugue~ nots niet Meyerbeer'a meesterwerk ?" Ook daarom nog zou de zaal nieb stampvol loopen. Maar de ontbering van vele weken en.... de nieuwQ tenoor hadden dien betooverenden invloed. De heer Verhees (Raoul) heeft veel blijken van talent gegeven, maar/ scheen tot in 't 4e bedrijf wat bevangen. Gelukkig dat de kunstenaar zij* nen naam niet met sch schrijft en dat het publiek bovendien geen neder» landsch verstaat. Ver-heesch is anders eene omineuse naam voor oenen zanger, tenzij de Vlaming daarin het oude werkwoord heescJien terug* zoeke, wat overeenstemt met heysclien en elsclien; of dat de Duitscher hem beschouwe als de Verheiszene, de Beloofde, die Vannée theatrale met zijn glans zal overstralen. Wat er ook van zij wij schorten ons eind* oordeel op, maar wenschen den heer Verhees zoowel als den heer Seguia (Nevers), den nieuwen baryton, geluk. Deze verbeterde zich sedert wij hem hoorden in Gounod'a Cantate lïve. Ook werden wij bevredigd dooi" den nieuwen zingenden bas" (basse chantante), den heer Durat (St. Bris) zoowel als door Mlle Hamann, (Marguéiïte), die de coqitctterie in het tweede bedrijf niet overdreef. Gresse (Marcel) kennen wij van ouds. Hij> is geene ster van de eerste soort, maar voldoende. Mme Caron (Valentine) betoonde zich de oude, geoefende kunstenares,, die voor pik akarakter,ee»biJaonder4.Ype yaa gpel heeft, ea aan wie hefe.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl