Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No, 377
zeker niet ia toe te schrijven dat de finale van den grooten duo in't derde
bedrijf doorgejaagd werd. H.H. M.M. de Koning en de Koningin van
België, die sedert eenige weken te Ostende hun verblijf houden, en alleen
bfl enkele plechtige gelegenheden naar Brussel overkomen, hebben een
telephoon van de Monnaie naar hunne villa aan zee doen inrichten, opdat
ZÜaldaar op hun gemak, en zonder eene enkele voorstelling te missen,
het genot der groote opera kónden smaken . . ? .
De ondernemer, Van Rysselberghe, had zes microphonen vóór 't voet
licht doen plaatsen, en twee andere nevens den orkèstmeester. De koning
beeft in Ostende het eerste en laatste bedrijf vanGounod's Faustvan
den tenor Jourdain gehoord. Of Z. M. de frischheid der kostumen, het
karakter van 't spel, de kunstrijke schermen, enz. per telephoon bewonderd
heeft, wordt niet verhaald. Gounod's muziek moet zeker op verren af
stand, zonder tooneelefiect, 't schoonste zijn!
Kon men op dergelijke wijze, hoog boven het dak van het palais des
faaux arts, groote spiegels aanbrengen, dan zouden H.H. M.M. te Ostende,
door middel van teleskopen, ook eiken dag de Brusselsche tentoonstelling
kunnen bezoeken, zonder manifestaties" te vreezen te hebben,
die evenwel niet veel anders zijn dan de Zondagsvreugd van onze
politieke partijen, waarover men het Dagblad nalezen kan.
Brussel, 9 Sept. 1884. M. A.
NB. In 't voorlaatste artikel stond: 8ste sympbonie"; elke kenner heeft natuurlijk
,7de symphonie" gelezen.
LETTERKUNDE.
NICOLAAS BEETS.
In de opgewondenheid van het oogenblik kan vetf overdrijving, bij de
viering van een beroemd man, de grootendeels onkundige en steeds on
nadenkende menigte ten goede worden gehouden. Geestdrift is een te
schoone stemming en in Nederland (buiten kerkelijke twisten) te zeldzaam,
--.'- dan dat zij niet geduld, ja bevorderd zou worden. Toch moet het, in
' later dagen, voor een gevierd persoon een aangename ervaring zijn, te
bevinden, dat, ook waar ooggetuigen zijner levensgevallen en getrouwe
? lezers zijner schriften aan het woord zijn geweest, waardeering hem ten
, < deel viel. 't Is deze bedenking, die mij, te midden van de voor Beets
aan? '. geheven jubelkreeten, de pen doet opnemen, om aan deze merkwaardige
? gestalte in onze lettergeschiedenis eenige regelen te wijden.
-'.: Als ik, gelijk het op den weg van veteranen ligt, mijns oudste herinne
ringen raadpleeg, dan voel ik nog levendig met welk-j bewondering, die
? wel met wat afgunst gepaard ging, door ons, jongeren, naar Beets en
' Ten Kato werd opgezien. Beets gaf in 1834, op zijn twintigste jaar, den
; iTbs?, Ten Kate in 1836, op zijn 17e zijn eersten dichtbundel uit. Ofschoon
; beiden Byron met vrucht hadden gelezen, had de ontvankelijke ziel van
den Haarlemschen dichter de levendigste indrukken van dat romantisme
gekregen en meer dan Ten Kate, meer dan Van Lennep, vertegenwoor
digde hij bij ons die belangrijke openbaring van den menschelijken geest
op het gebied van beeldende en literaire kunst, die wij de Romantiek
plegen te noemen. Zijn Kuser getuigt hiervan nadrukkelijk, en zijn Guij
- de Vlaming werd het lievelingsgedicht der jonge Hollanders van die tijd,
voor zoo ver ze niet aan het voorbereiden waren van de heropwekking
? ??? der XVIIe Eeuw, door Potgieter, van 1836 af, kennelijk beproefd.
De reaktie liet zich niet wachten. Plotseling viel er een regenbui neer
op den lichterlaayen gloed der romantiek, die Nederland met verbazing
? vervulde, 't Was de Hippocreen-ontzwaveüng van een begaafd anonymus,
? die later bleek de student (thands Professor) Willem Hecker te zijn. De
hekeldichter had het vooral geladen op het onnatuurlijke, het
dweepachtige en het gemaakte, en niet minder dan tegen de romantische
schep- pingen van Beets, viel hij uit tegen de pedanterie der oude Heeren,
goudgebrilde kwasten", wien hij meer aanmatiging dan kennis en talent
toei schreef. HU beweerde ook niet tegen de romantiek als zoodanig op te
( komen: hij veroordeelde alleen het misbruik. Gaat dit door, zeide hij:
dan word ik
, f.rv"-. B mat Hirsohig dwaas, en vloek de romantiek."
In de Hippocreen-ontzwaveüng werd Ten Kate welkom" geheeten in
Apollo's tempelchoren", en in n adem dorst bijna niemant meer Beets
en Ten Kate (nu tegenover elkaar geplaatst) noemen. Intusschen wisten
zijn tijdgenoten aan de Hoogeschool er al vroeg van te spreken, dat de
! dichter die zelf sommige zijner byroniaansche vaerzen als voortbrengsels
van 2jjn zwarten tijd" heeft aangeduid, ook andere snaren dan die der
zwartgalligheid op zijn speeltuig had; dat hij over een goede dozis komieke
kracht kon beschikken, en zoo behoeft het niet aan Heckers satyre gedankt
?;; te.worden, dat in 1839, onder den pseudonyem Hildebrand, de Camera
.... obscura verscheen. Hoewel Jacob Geel, niet ten onrechte, ter dier gele
genheid, gewezen heeft op die form van ironie, welke hij de hybridische"
noemt, was er toch ook veel zuivere en logische luim in het boek, en
, werden er akkoorden in aangeslagen, die de nieuwere naturalistische kunst
voorbereidden. Niet Potgieter, Pol, Bakhuizen v. d. Brink en Drost
;' hebben het nieuwe tijdvak van natuur en eenvoud voorgevoeld; maar
i Njcolaas Beets en Johannes Kneppelhout, die in 1841 zijn Studententypen
t uitgaf, en den 8en Jan. 11. een seventigsten verjaardag beleefd heeft,
t waarvan niemant op het gelukkig denkbeeld is gekomen openlijk
aant teekening te houden.
\ Zal Hofdyks jubilee insgelijks buiten aanmerking blijven'? De tijdge
noot heeft nog twee jaar om er zich eens op te beslapen. Het eigenlijk
optreden van den Kennemer Meistreel dagteekent van 1849, toen hij zijn
ongeëvenaarde balladen begon uit te geven. Hier korrigeerde natuurzin
de nachttonen der romantiek. Onze kunst heeft, naar mijne bescheiden
meening, geene mindere verplichting aan Hofdijk dan aan Beets.
De Camera obscura blinkt boven alle schilderingen van het dagelijkseh
i leven dier dagen uit, ea al is. Liet een. wsiuig naïef, waaneer men een
vruchtbaar redenaar en schrijver op zijn 70e jaar komt huldigen, bijna
van niets anders te spreken dan van een bundel verhalen uit zgn stu
dententijd, toch is de populariteit van het boek volkomen verklaar*
baar en in vele opzichten verdiend.
De Voorzitter onzer Kommissie, mijn oude vriend Prof. M. de Vries,
heeft in zijne hartelijke toespraak, geen poging gedaan om de richting en
den stijl van Beets te charakterizeeren. Hij spreekt noch, in deze mo
derne" tijd, van Beets' innig en onvoorwaardelijk geloof aan het
hoofddogme des Christendoms, noch van de plaats, die hij, als romantist, inneemt
te midden van dichters als Tollens, Withuys en Van Lennep, noch van
zijne verwantschap met de humoristen der XVHIe Eeuw. Dat zijn toch
zeer merkwaardige zijden zijner persoonlijkheid. De Vries behandelt Beets
meer op de wgze als Van Mander en Iloubraken hunne schilders zon
der te klassificeeren. Wél zegt hij, dat Beets, behalve zgne veelzijdige
talenten, door zijne vaderlandsliefde heeft uitgeblonken.
Ik neem uit de fraai geschreven toespraak het volgende over:
[De Caméra] dat ne juweel," zegt hg tot den Jubilaris, zou reeds
genoeg zijn, om u de genegenheid van tijdgenoot en nakomeling te ver
zekeren. Maar gij hebt met milde hand nog zooveel andere paarlen ge
strooid. Hetzy gij in uwe Verpoosingen en VerscJieidenheden nwe denk
beelden ontvouwt omtrent letteren en kunst, of de eischen omschrijft van
het schoone en goede op elk gebied, altijd leerrijk,- altijd vernuftig, altijd
oorspronkelijk. Hetzij gij als dichter ons bekoort of verheft, ons deelen
doet in uw huiselijk liet en leed, in alles wat u dierbaar en heilig is; en
altijd dien toon aanslaat, die ons diep in het hart grijpt; of wel ons voedt en
verkwikt met pittige spreuken, als een Huygens of Staring onzer dagen.
Hetzij gij als kanselredenaar in ernstige en bezielde taal, maar in den
geest der liefde, de hoogste waarheden verkondigt, als evangeliedienaar
balsem stort in zoo menig geschokt gemoed; of in uwe Stichtelijke uren
ook bij hen, wién het niet gegund was u te hooren, dezelfde overtuigin
gen wekt, die uwe kracht en steun zijn. Hetzij gÜ> eindelijk, als
academieleeraar, aan onze jongelingen den weg wijst tot kennis en wetenschap,
en door leer en voorbe'eld hun aantoont, wat karakter" en wat ,,ware
grootheid" is< Zie, ik doe in den overvloed van stof maar enkele gre
pen, om u te zeggen waarom Nederland u zoo hoog acht en eert.
Doch dit alles is niet voldoende om het eigenaardige te verklaren van
hetgeen wij voor u, voor u bij uitnemendheid, gevoelen. Want het is
meer dan hoogachting en vereering, het is de liefde van uw volk, die n
heden van alle kanten toestroomt en behoefte heeft zich te uiten. En
die liefde hebt gij aan ons verdiend, omdat gij altijd het toonbeeld van
een echt vaderlander geweest zijt. Als een erkentelijke zoon hebt gij
steeds uw vaderland bemind", in zijn roem uwe eer, in zijn geluk
uwe vreugd gezocht." Al uwe gaven en talenten, uwe .kracht en uwe
vlijt," uw lied en uw woord, hebt gij aan Nederland gewijd, uw
gansche leven lang. Gij hebt ons geleerd, ons te verblijden en
God te danken, omdat wij Nederlanders zijn;" gij hebt ons
vermaand toe te zien, dat der vaderen bloed niet in onze ade
ren verbastere." Wanneer de vreemdeling ons den naam vraagt van den
schrijver, in wiens werken zich het Nederlandsch karakter het zuiverst
afspiegelt, dan wijzen wij in de eerste plaats op u. En dat mogen wij te
meer doen met het volste recht, omdat geen ander levendiger dan gij
beseft dat het volkskarakter zich vooral openbaart in de taal. De taal,
dien kostelijken schat, die de ziel der natie" is en het onderpand der
nationaliteit, de kracht en de trots van een volk dat zich zelf weet te
waardeeren, hebt gij steeds als een heiligdom geëerbiedigd. Waar onkunde,
volgzucht of waanwijsheid de schoone taal van Vondel, van Bilderdijk en
Van der Palm, dreigde te vervalschen en ach! dat gebeurt nogal eens!
daar stond gij altijd gereed om het gevaar af te weren, met klem van
redenen of met den geesel der satire; en de insluipende taalzonde be
zweek voor uw fijn gevoel, voor uw kiesch gehoor, voor uw gelouterden
smaak. Zoo waart gij een meester in de critiek, maar ook de kunst viel
u niet moeilijk; want zelf hebt gij het schoonste voorbeeld gegeven hoe
men bevallig Hollandsen kan schrijven, zuiver en onberispelijk, los en
ongedwongen, en in dien echten vaderlandschen toon, waarvan elk lezer
onwillekeurig de toovermacht ondervindt. Zou dan eene natie, die hare
taal liefheeft meer wellicht dan zij zich zelve bewust is ook u niet
liefhebben, u die als een goede genius waakt voor haar dierbaar kleinood?"
De redenaar voegt hier nog n trek bij, en wel, zegt hij, 't lest best!
in waarheid den hoofdtrek, die al het vorige als 't ware vereenigt en
tot een liefelijk geheel verbindt. Bij uw eerste optreden als dichter hebt
gij, achttienjarige jongeling, verklaard, voor uwe zangen geen anderen
lof te begeeren dan de getuigenis; Heel zijn harte klopt er in." Welnu,
vijftig jaren zijn verstreken en nu erkent gansch Nederland met war
men dank: In al wat gij gedicht en geschreven en gesproken hebt, heeft
altijd heel uw harte geklopt." Juist dat is het wat aan al de voortbreng
selen van uwen geest die eigenaardige bekoring (?) geeft. Uw scherts en uw
ernst, uw leer en uw lied, gingen altijd broederlijk te zamen," want
het was ne bron waar alles uit vloeide." Geen orgeltoon" hebt gij
ons doen hooren, maar uwen persoon." Geen mond" sprak in uwe verzen,
maar een menseh," en die niensch, met zijne bemjnlijke hoedanigheden,
heeft aller harten gewonnen. Ziedaar het geheim vau de , populariteit,
die gij in zoo hooge mate geniet, en waarvan de dag van heden zoo aan
doenlijk getuigt. Het instrument van den populairen toon," hebt gij
eenmaal gezegd, is het volledig, is het welbesnaard menschelijk hart.
De onvergelijkelijke eer van dien toon te hebben getroffen, wordt niet
gevonden door hem die er op uitgaat haar te zoeken. Maar zij wandelt
die grootmoedigen na, die, in den vollen rijkdom hunner krachten en ga
ven, niet anders gewild en niet anders gezocht hebben dan, met en vóór
de menscheidj waarlijk geheel Menseh te zijn." In die gulden woorden
hebt gij onbewust uw eigen beeld geschetst. Heil u, grootmoedige, die
zulk een idaaal zóó mocht bereiken!"
Den heer De Vries kan de lof niet onthouden worden, dat hij, in velf
opzichten, de tolk is geweest van het algemeen: van die genen namelijk,
welke wat van Beets gehoord of gelezen hebben en van die meerderen
nog, die, ia een bemiulyk goed \ei;trQUwej3, wel gelooveu, dat het zóó