De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 21 september pagina 5

21 september 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 37? BE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Numero drie de ongetrouwde! Die st^ve kerel, die droge teuter! die woont daar en daar met een huishoudster, geloof ik. Is dat een vent! 1 Daar hoor of zie je nn nooit iets van. Ik geloof dat die kerel van ziju inkomen nog geld overlegt, ik ben een boon als ik het niet geloof. Die loopt inaar naar vergaderingen, zit in alle commissies ??? in de choleracommissie ook alweer en dat ia nu zijn grootste pleizier. Is dat een vent! Neen dan Zijn zijn twee broers andere lui! Die bemoeien zich daar néelemaal niet mee kan je begrijpen die zullen me daar in die achterbuurten gaan rondscharrelen. Dat zijn deftige menschen, menschen daar je den hoed voor moet afnemen tot op den grond. Maar die-n-andere! Wil je wél gelooven dat ik niet eens Voor hem van de kleine steentjes ga. Braaf zoo, Utrechtsche poorter! Loop jij hem maar van de kleine Steentjes. Gelukkig, dat de 13de September bewezen heeft dat er toch ook nog iets anders geëerd wordt in ons land dan geld! Veertien September was het weer een verjaardag: die van prinses Itëaria. 't Heele garnizoen was op de verjaarpartij gevraagd in de Malie baan, met ransels, geweren en kanonnen en meer van die schrikverwek kende instrumenten er bij. Ik weet niet of parades onderscheiden worden in groote en kleine parades, want ik heb geen verstand van ooiiogvoeren. Maar ak, dat waar is, dan hebben we Zondag een kleine parade te aan schouwen gekregen. Niet eena muziek was er bij en zelfs de schatters ontbraken. En wat is een parade zonder die twee. De muziek die aan het hoofd gaat brengt ons in eene vroolijko stemming en als dan de schutters er aankomen dan behoeft de boel niet eens geheel en al in de war te loopen om het uit te schateren over die brave burgers, die van tijd tot tijd eens in uniform worden gestoken om proeven vaöhunne onbekwaamheid afteleggen. De schutterij is in mijn oog de krachtigste tegenspraak van het woord: Ie ridicule tue. Want hoeveel jaren heeft zij den lachlust nu al niet gaande gemaakt van vakmannen en leeken en toch leeft zij nog in blakenden welstand het zelfde leven dat zij altijd geleefd heeft; nog is zij nkt aigemaakt om te herleven in beteren, nuttiger vorm, maar sleept zij haar kostbare exis tentie Toort met weinig pedanterie, dat moet ik zeggen, want ik heb nog nooit zoo'n glimlachende schutterij gezien als de .onze. Beneden den rang van officier glimlacht alles, lot de tamboers toe nemen het niet ernstig op. K U N S T. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL Bij de Koninklijke Vereeniging werden deze week de voorstellingen van N.-A. Dames en Heer en afgebroken door Een damcsdoklcr, blijspel uit het duitsch van M. en L. Gunther, als kérmisstuk hier gegeven, Het Grand Théatre ging voort met Haar Korporaal. Het Salon dcsVariétés vertoonde een kluehtspel iu vijf bedrijven, getiteld Uien Bruidsparty met hindernissen, Frasoati zijn nieuwe operette: Ruilen Heer. Wij vermelden een en ander daar 't ons schijnt tot de eigenaardigheden van een tooneeloverzicht als het onze gerekend te moeten worden: het schetsen der Amsterdamsche tooneelgeschiedenis van de week, de beweging na te gaan, welke in de verschillende schouwburgen waar te nemen valt. Hoe gaarne zouden wij met het daar dezer dagen vertoond wordende bovengenoemde kluchtspel voor den geest, thans een omschrijving en een beoordeeling geven van het nieuwe gezelschap der Arnstelstraat onder bestuur van Bamberg en Charlier, van zijn krachten, van zijn vooruitzich ten, van zijn repertoire, van het goede oud-Amsterdamsche karakter, dat wij er in opmerken, en zoo al meer, ware het niet, dat ditmaal onze aandacht in de eerste plaats moet werden besteed aan het eerste optre den van het Parkschouwburg-gezelschap, dat, om verschillende redenen: z^jn lokaal, zijn directie, zijn stukken-keuze, ons schijnt ernstiger, voor namer pretensiön te willen doen gelden. De leden der troep dan, die zich onder bestuur van den opera-direc teur Van Hamme in den Moorschen kunsttempel, dien men onzen Park schouwburg noemt, vereenigd hebben, zijn, voor zoover hun namen ons ? tot nu toe onder de oogen kwamen en zij voor rollen van eenige beteekenis bestemd te wezen schijnen, deze: da HH. Moor, de la Mar, v. Wes terhoven, Euysbroek, de Vries; de DD. Schepers, v. Westerhoven, de la Mar. Kegisseur is de heer Moor, decoratieschilder Ch. Roskam. Het stuk, dat ter opvoering gekozen was, heet, gelijk den leaer bekend is, Lise Fleuron, van Ohnet. Dit drama" werd uit den roman geknipt tot zeven tafereelen. Doch voor het oógenblik leggen wij het boek ter zijde en slaan het stuk gade in de beteekenis, die het heeft voor de dramatische kunst. En dan is net, dunkt ons, veroorloofd als de verdiensten er van te beschouwen: ten eerste, dat de auteur OBB in kennis tracht te stellen met eenigen der in den tegenwoordigen tijd meest op den voorgrond tredende typen der ?Parijsche samenleving, en dat hij gedeeltelijk daarin slaagt; ten tweede, dat hij, hoewel een klasse dier maatschappij schilderende en met nauwkeurige bijzonderheden schilderende, waarin de onkieschheid dikwerf een hoogen toon voert en maar zelden een dunne sluier de on beschaamdheid nog blijft bedekken, toch het oor van den preutschen toeSchouwer zelfs vermijdde te kwetsen ; ten derde, dat hij een uit een zielekundig oogpunt uiterst belangwekkende geschiedenis heeft willen afbeel den: een tooneolspeelster, welke, te midden der zegepraal van haar talent en haar schoonheid, te midden der alom aandringende aanbiedingen, verleidingen, bekooringen, er in slaagt haar kuischheid te bewaren; ten vierde, dat hjj zijn stuk laat spelen in door het publiek nog weinig ge kende en voor het publiek aantrekkelijke plaatsen: de directiekamer eens sehouwburgbestuurders, een zaal achter het tooneel, een tooneel-zelf van achteren gezien, met de ruggen der coulissen naar den toeschouwer gekeerd, eerst met het scherm neer, daarna met het scherm op, den foyer des artistes, enz.; ten vijfde, dat hij een tegenstelling voor het eveneens uit een roman genomen Nana van Zola heeft willen leveren; ten zesde, dat hij de werking van echt menschelijke hartstochten zijn pu bliek voorhoudt; ten zevende, dat hij een nu eu dan iraaijea, belangwek r, geestigen dialoog door zijn werk heen heeft geweven. Als de fouten van dit drama" - wij laten in 't midden of die in de gegeven omstandigheden vermijdbaar waren kunnen vermeld worden: het veel te veel saamgedrongene der gebeurtecissen, die vertoond worden, de ongenoegzaam regelmatige gang der verschillende karakters en harts tochten, die met elkaar in aanraking worden gebracht, het hieruit volgende onnatuurlijke in tal van tooneelen, het onbeduidende van weer anderen, de handelingen, wier verklaring achterwege bleei', de bliksemsnelle over gangen, die te felle, dus efl'ectlooze, contrasten in 't leven riepen. Wij kunr.fln den lozer wellicht het beste een volledig beeld van onzen indruk voorhouden, iudieu wij persoon voor persoon uit Lise Fleuron volgen en beoordcelen, met het spel des acteurs er bij, ia de vermenging der historische volgorde. Vooreerst Eombaud, den töoneelbestuurder, die .de jeugdige deugdzame actrice vooruit wil helpen ? da hr. Moor. Ziehier du beste figuur van liet stuk het best vertolkt. Er komt nog bij, dat men te Amsterdam gaarne den heer Moor terugziet, van wien men goede herinneringen bewaarde. Rombaud, met ziju wit gezicht, zijn vurige oogen, zijn grij zend haar en zwarte snor, voldeed, in het beeld, dat de hr. Moor van hem gaf, gedurende bat eerste tafereel: als hij bet druk heeft, als hij onophoudelijk heen en weer loopt, als hij goedsmoeds is, opgeruimd, vriendelijk tegenover zyn debutante en den jongen schrijver, die hem zijn eersteling aanbiedt, nederig-voorkomend jegens zijn geldelijken beschermer, den bankier Nuno, als hij de jaloersche actrice Clemence de Villa van haar ongelijk wil overtuigen. Hij voldeed ook in het 2de tafereel, in zijn drift, als men zijne beschermelinge, Lise Fleuren, belasterd heeft in een dagblad; niet minder gedurende het 3e en 4e tafer., waar hij orders geeft aan de tooneelknechts, orde handhaaft onder zijn personeel achter het scherm, door het kijkgat loert in de zaal, zeer opgewonden. In het 5e tafer. daalde de heer Moor merkbaar. In geen omstandigheid kan een tooneeldirecteur meer buiten zich zelf van woede wezen, daa wanneer in n minuut, door wat hij voor een bepaalde misdaad van een zyner onderhoorigen houdt, het succes van een avond in duigen valt, dat schitterend beloofde te worden. De hr. Moor was veel te bedaard, toen hij Clémenee toeriep: Canaille, dat heb je met opzet gedaan!" Het leek naar nuts. Doch het behoort nu eenmaal van ouds tot het karakter van dezen artist, dat hij noch hevig vertoornd, noch verliefd, noch zeer bedroefd kan zijn. Daarom mislukte hij ook in het laatste tafereel, bij de stervende Lise. De kunstenaar Moor heeft een flegmatisch temperament. Overigens had hij gebaren, in sommige oogenblikken, om te stelen, en wist hij tusschenbeide zijn hoofd en zijn gezicht te bewegen uitstekend. De hr. de la Mar, de bankier Selim Nuno, minnaar van Clémenee de Villa, had een onberispelijk uiterlijk. Deze tooneelspeler, uit de school van Bouwmeester, heeft iets te weinig gepozeerds, te nietigs, in zijn wijze van gaan, staan, vaa opkomen en afgaan, hetgeen echter door een zekere wel begrepen bedaardheid nu, door den pathos van zijn Stem en geen gebrek aan hartstocht in zijn spel dan, wordt opgewogen. Dat zijn spel in het 6s tafereel, wanneer hij van Lise Fleuron, voor een grooten dienst, diea hij haar wil betoonen, al te groote beloften eischt, niet aangrijpendcr was, is aan het stuk, niet aan den speler te wijten. Neen, mijnheer van Westerhoven, houd het ons ten goede, maar gig zijt ds ware broeder ook niet. Wij gelooven in u te missen, wat de acteur vóór alles behoeft: een kunstenaarsnatuur. Gij tracht wel eenigzins ruw-natuurlijk met uw kunst uit den hoek te komen, maar het eigenlijke ick en weet niet wat" schijnt er aan te blijven ontbreken. In het woede-tooneel, als Jean de Brives zich bestolen ziet door zijn vriend eu zich verlaten waant door zijn geliefde Lise, voldeed gij ter nauwernood. Wij herinneren ons uw optreden als lid van het gezelschap Moor, v. Ollefen en Veltman, een jaar of vijf, zes geleden op het Leidsche plein, daarna ontmoetten wij u bij de Groot en Co. in de Amstelstraat. In da comiuke rol, herinneren wij ons wél, van een arm student, in een andere, waar gy, als jonge jufvrouw verkleed, ten tooneele verschijnt, wist gij ver dienstelijk te spelen. Dit schijnt dus meer uw emplooi: dat van comiek. n uw stem, n uw uiterlijk en... alles, maken u, dunkt ons, daar ge schikter voor dan voor een rol als die van den goedigen, vurigen, lichtzinnigen clubman De Brives, die Lise Fleuron's kuische wederliefde weet op te wekken. De hr. Ruysbroek is een blond, zachtzinnig, schier zoetsappig jongmensch, als hij hier speelt voor Claude la Barre. De aard van zijn talent ia uit dit rolletje nog bezwaarlijk op te maken. Hierbij zij aangestipt, dat de teêre vriendschap van dezen Claude voor Lise Fleuron, een valsch lioht geeft naast de liefde voor haar van De Brives. Deze verhoudingen ver dragen zich, in het oog der toeschouwers, niet nevens elkaar: een fout in de samenstelling van het stuk. De hr. de Vries, hier in het bijrolletje van den acteur Pavilly, heeft ia zijn uiterlijk iets van een jeugdig Parijseh schouwspeler. Zijn spel ia tot nu toe zonder veel uitdrukking. Wie weet, hoe goed hij later ia salonstukken zal blijken te voldoen! De hr. Sprinckhuizen, als de reporter De Lantenac zag er onverbeterlijk uit. Alle heeren, behalve Nuno en Rombaud, waren blond van haar; dit is volstrekt niet zoo als het hoort. De meeste Parijzenaars zija zeer donker of zwart van haar. Nu de dames. Om te beginnen, mej. Schepers, de grand premier rSle< Ja, 't is moeilijk. Mej. Schepers heeft een goed figuur voor haar emplooi, zij heeft gemak voor het voetlicht. Zij houdt haar armen en handen meestal niet kwaad. In het gesprek met haar blinde moeder, 6e taf., hield zij den waren toon. Haar spel scheen echter een weinig mat. Hoe zij zich voor» doet in groote hartstocht-tooneelen kuunen wij nog niet uitmaken. Men treft ze in deze haar rol niet aan. Doch de stervens-scène mislukte totaal. De grime was onverzorgd; u de stem, n het stille spel waren onverdienstelijk. Mevr. v. Westerhoven bleek vooruit te zijn gegaan sints wij baar 't laatst bij Do Groot aanschouwden. In de jaloezie-tooneelen van Glémence de Villa toonde zij ten minste eenig vuur. Haar leuze moge zgu: steeds . ineer^vuur,, meer ?licJUji-.m&er ,yuurf J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl