Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NE D ER L A NI).
muurschildering liandhave, wat door groote talenten vaak miskend is,
zooals men dit b.v. (om geene belgische voorbeelden to noemen)
tudeeren kan, door de vergelijking der Bethel'sclie muurvlakken op Kot stad
huis te Aken, bij die van zijnen opvolger, die hem wilde verbeteren.
Brussel, 17 Sept. 18S4 M. A.
LETTERKUNDE.
H. Koopmans van Boeker en. Kathe
der kou t. (Guldenseditie, No. 150).
's-Gravenhage, Charles Ewings.
Eea voorrede" aldus schrijft Koopmans van Boekeren vóór het
bundeltje, waarover wij het een en ander wenschen mede te deelen
een voorrede kan gevoegelijk beschouwd worden als een brief, die bij
wijze van begeleidende missive den lezer bij het toezenden van eenig boek
werk wordt overhandigd. Pleegt men nu zijne brieven te besluiten met
betuigingen van achting en genegenheid, waar Let cpistolae ad fnmi
Ores zijn, me^ eene uitboezcming b.v. als: Na u in gedachten omhelsd te
hebben ook ik weuscli dit schrijven mot dergelijke betuiging te ein
digen. Natuurlek mag ik dat niat doen met woorden, zoo innig als de
aangehaalde, maar wel mag ik mijne lezers verzekeren, dat ik lij 't
aantieden va» myn bundeltje een buiging voor hen maal:, met vergunning
gelve de diepte daarvan to bepalen, en sich den schrijver daarbij i-ocr te
stellen met een glimlach, die eerbiedig of gemeenzaam, maar in ieder ge
val welgemeend en vriendelijk is"
Blijkbaar tracht de schrijver met deze goed bedoelde, doch slecht
geBtileerde woorden de harten der recensenten te vermurwen. Buigend en
.eerbiedig glimlachend biedt hij zijn bundeltje aan; wie, die hem er hard
pver zal kunnen vallen?
Ware Kathedcrkaut een eersteling, een werkje bestemd om na eenige
weken spoorloos van het letterkundig tooneel te verdwijnen, mj zouden
er dan ook het zwijgen toe doen. Maar nu Koopmans van Boekeren zich
vltsit me.t de verwachting, dat zijn jongste bockdeeltje gelezen zal worden,
DU hij grond heeft voor die verwachting, daar een drietal vroeger
verSchenen soortgelijke bundeltjes een gunstig onthaal mochten vinden", nu
komt de wensch in ons op, eens na te gaan in welke soort van lectuur
«jen gedeelte van 0113 publiek behagen kan scheppen.
Zeven van de acht stukjes, die in Kathcdcrltout zijn opgenomen,
wer4en door den schrijver in leesvergaderingen voorgedragen.
Kedevoeringen zijn het daarom nog niet; htt zijn veeleer praatjes, die slechts gees
tig behoefden te zijn om op causcrics te gelijken.
Hoogst eigenaardig is de wijze, waarop Koopmans van Boekeren zijn
Btuk veelal inleidt; hij zoekt namelijk eerst een onderwerp, dat niets te
maken heeft met de zaak die hij wenicht to behandelen ; maakt dan ee:i
.groot aantal paardesprongen en staat eindelijk, men weet nauwelijks hoe,
op het .door hem gekozen terrein. Een geschikt voorbeeld van deze
sprijigerij levert ons de aanhef van Ken kijkje in de Martiui-kerk
te Groningen." De schrijver begint met den landman van Poot, vervolgt
met de troonrede tri eindigt met du Martini-kerk. Zie hier, hoe dat kunst
stuk wordt uitgevoerd ; ik zal alleen do schakels der redenceriug
mededeelen en kortheidshalve veel onnoudigs onvermeld laten.
De geruste landman, door Ilnibert Poot bezongen, was zóó tevreden,
dat hij met geen koning zou willen ruilen.
Of Kpopmaus van Boekeren gewoonlijk nogal tevreden is, doet weinig
ter ?ake, maar verleden Maandagavond heelt hij onzen koning benijd.
Zijne Majesteit had de troonrede toen uitgesproken, en K. v. B. zat met
gÜn redevoering nog in de maag."
El1 bestaat groote overeenkomst tusschen de troonrede en de openings
rede van een Algerneenen Voorzitter der IMlandsche Maatschappij van
fraaie Kunsten en Weienschappen. B.v. beide worden omstreeks hst
«Bidden van September, niet lang na het middaguur uitgesproken, maar
4e trpqnrede wordt op Maandag gehouden en de andere op Vrijdag".
Eén punt van overeenkomst heeft bepaaldelijk betrekking op de ope
ningsrede, die K. v. B. zal gaan houden. Do eerste mededeeling in de
'tMt^e troonrede toch handelt over 's Komugs bezoek, dezen zomer in
de Noordelijke gewesten des Rijks afgelegd".
K, v. B,, heeft ook een bezoek gebracht in dezelfde streken. Zrfo kwam
hij in Groningen, bezocht de Martini-Kerk
Wij zijn er. Men meene niet, dat de aanhef van dat Kijkje" eenig in
gjjne sport is. 'Als de auteur van Kathederhout wil spreken over Janus
Secundus, begiüt hij over Jan Klaassen, doelt, mede, wat, Bilderdijk over
dien ppppenkast-held heeft gezegd, wat Van Lennep omtrent hem op
diepte, citeert een werk van Dr. Schotel en verklaart na een paar
bladjj^jden, dat hjj niet op Jan Klaassen de aandacht wil vestigen, maar op
Janus Secundus. Deze laatste was de zoon van Nicolaus Everardi, of Klaas
Everts; dus eou men Janus Secundus ook wel Jan Klaasseu kunnen noe
men pn zoo vervolgt Koopmans van Boekeren heb ik dan geen
recht, over dien jongeling uitweidende, hem een enkelen keer, eenvoudig
Jan KJaassen te noemen? Een eakelen keer zeker, M. V! wij zullen de aar
digheid niet te ver drijven en dus voortaan niet meer over Jan Klaasaen,
maar fatsoenlijk en geregeld over Janus Secundus spreken".
Nauw. verwant aan deze aardigheden" zijn de wooi-dspelingen, die de
gehi'iJYer wet kwistige hand uitstrooit. Hij wil zeggen, dat ons land te
klejn is om een letterkundige een behoorlijk bestaan te verzekeren, ea
d,pet dat pp de volgende wijze: Om dezelfde reden, waarom de bewoners
van JSafenburg geen succes zullen hebben van de stichting van een
operagebpuw, zullen de bewoners van !>'«<-ouwen geen plezier beleven van de
uitgaven hunner opera oninia of zoo iets. Za kunnen 't wel doen. maar
het geeft niet, althans geen rente. Het stedeke is goed. liet landoke ook,
maar ym beiden geldt het: ze zijn te klein voor zulka ondenieiuiug&:i."
Van zekere Fransche romans heet het, dat er in voorkor.-t .;inai!ii',he;d
Van dje afmetiiig en dat gehalte, dat ean landgenoot om hut dcbiti.-ai.-eii
van bet vierendeel tr van gevierendeeld zou worden.'' Wel niet geestig,
maar toch onwaar.
Bijzonder gaarne, wij merkten zooeven reeds een voorbeeld op, richt
Koopmans van Boekeren de pijlen van zijn vernuft op iemands naam.
Men leze het volgende, dat ook om de wijze van beginnen merkwaardig is:
Daar was, in Zeeland, eens een man;
Hij had een aardig kind,
Een meisje"
Vraag wel excuus! neen, het was een jongentje; en het kind heette
dus ook aiet Koosje, zooals menigeen vermoedt, maar Klaas. De vader
van Klaas heette Evert en was schipper van beroep, de moeder heette
Zoetje en was schippersvrouw. Als ik een meisje was, zou 'k geen Zoetje
willen heeten, want zoo'n naam geeft, evenals die van Engel, stoffe tot
plagerijen in dezen trant: Wel, kind! heet jij Zoetje??'t is zonde! ze
hadden je liever Rinschjo d. i. Zuurtje moeten noemen, want je trekt
immers altijd net een gezicht, alsof je op een azijnmakerij zit te kauwen!"
Dergelijke aardigheden liggen zoo voor de hand, dat K. v. B. ze maar
voor 't grijpen heeft; en waar hij er een vatten kan, spaart hij den lezer
niet. Er is sprake van eene zekere Truitje, een meisje van zes en twin
tig jaar. Zij zou ook mooi geweest zijn", zegt de guitige schrijver,
indien zij niet zoo vreeslijk scheel gekeken had, en als baar nsus niet
zoo scheef voor het front had gestaan, hetgeen te meer in 't oog viel,
daar die neus zoo lang en zoo spichtig, en zoo hoog rood van kleur was.
Maar overigens was zij mooi: de blankheid van haar huid kwam temeer
uit door eenige duizenden zomersproeten, oranje, licht en donkerbruin
gekleurd; en hare koralen lipjes noodigen uit tot zoenen, aan welke
uitnoodiging echter tot nu toe, behalve door do naaste familie op verjaar
dagen, door niemand was gevolg gegeven."
Maar niet alleen als hij grappig wil wezen, maakt Koopmans van Boe
keren een treurige figuur. Als hij tracht eene vertaling te leveren van
Schiller's poëtische regels:
Wo jetzt nur, wie umre Weisen sagen,
Seelenlos ein Feuev'- 11 sich dreht,
Lonkte damals seinen goldcen Wagan
Helios in stiller Majestat.,...
doet hij dat op de volgende wijze:
Waar wij, in onze nuchtre dagen,
Een bol sien, die niet denkm kan,
Daar reed weleer de gouden wagen
Van Helius met zijn gespan."
Ook het letterkundig oordeel van Van Boekeren laat nogal iets te wen
schen over. Wij hebbon er niet tegen, dat hij ingenomen is met hot vol
gende kinderversje van Francijntje de Boer:
Daatje.
Daatje was wel lief en aardig
En ook waardig,
Dat zij hartlijk wierd bemind,
Maar zij wilde niet graag keren,
Spelen was slechts het begeereu
Van dit anders lieve kind.
Dikwerf zeide haar mamaatje:
Hoor eens, Daatje!
Leer nu eens, dan zijt gij zoet;
Maar hoe ma zich ook liet hooren,
Da kon 't spel alleen bekoren;
Zegt eens, kinders, was dit goed?
Neen, zoo dunkt mij, zegt gij alhn;
Niet te mallen
Met den kostelijken tijd;
Ieder uur, dat wij verspillen,
Niet met nut, gebruiken willen,
Zijn wij zonder voordeel kwijt.
Dit bedacht in 't eind ook Daafja,
En Mamaatje
Zag dit met blijmoedigheid;
Baatje gk(* met lust aan 't loeven',
Zag zich ras van ieder eeren,
En is thans een lieve meid."
Maar hoe dweept bij nu met dit gedichtje! Vüj hebben het in zijn
geheel overgeschreven om den lezer ia staat te stellen, Van Boekeren's
oordeel naar waarde te schatten. liij zegt er van:
Is dat niet. een lief versje? Hoe natuurlijk is de toestand, hier ge
schilderd, hoe leerzaam de strekking, ja, wat de bekeeringsgcschisdenis
betreft, ik ken er weinige, eoo eenvoudig en echt als deze. We hebben
nu geen tijd m?er om commentaren te leveren, anders waagde ik eene
poging om u kantteekeningen vour te lezen op Daatje", leerzaam en
stichtelijk ook voor meerderjarigen. Och! de wereld krioelt immers v <n
Daatjes, vau heeren en dames van alle rangen ea leeftijden, die ook liei'st
spelende hunne dagen zouden slijten, en uitspanning verkiezen boven
inspanning".
Ook wij zullen geene commentaren leveren op dit dwaze preekje; alleen
nog de opmerking, dat, men zich niet moet verbaaea over Van Uoekeren'a
in^euomenhuid met hèh güciteorde middelmatige versje, daar zijns voorh'eJfd»
voor F.'.'aiiCijüijöde Hoer soïvo nog oneindig grooter is. I'aardoor ver
blind truc:; t hij zijnon lezers «u! f a wijs te mak;;n '.ut genoemde? dienstmaagd,
als ij awyi/eïid" :lüor d-j ;.-.a:i" k',i-a:ïi iua^pcu een indruk maakte a!a
dies vun een opwokkttulöjüfcloclie". Daarom aan ook moeit ztj by hare