De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 28 september pagina 8

28 september 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

hielden het voor een gevolg van de warmte, waaronder wij allen gebukt gingen. Maar ik wist het bij ondervinding, dat Hemï's mUdags te «én- uur den strijd tegen een temperatuur van circa 80 grndan n.og niet placht op te geven, maar liever door overgroote woeligheid van tong «n ledematen het terrein zocht te behouden. Bovendien merkte ia jjjet, dq minste neiging tot eene behagelijke siësia, waarbij de geest voor ejjn poosje vacantie krijgt; veeleer was er in de glinsterende oogjes van mijn kleinen vriend een zekere rusteloosheid waar te nemen, die getuigde, 4at ietg* gewichtigs omging in zijne ziel. Misschien tobde hij over het vraagstuk, waarom 6 maal 4 gelijk is aan 4 maal 6; mogelijk zocht, hij naar 't twintigste insekt of 't twaalfde woord, beginnende niet IL, welke Wetenswaardigheden hij dien morgen had moeten opschrijven. : Ik begreep, dat hjj wat afleiding noodig had en deed daarom boven gaande uitnoodiging. Eerst tóén ik mijne vraag herhaald had, kreeg ik antwoord. Ik móet straks weer naar school, oom." Wel, je hebt nog een goed uur den tijd; we gaan niet verder dan den tuin; kom maar." * De jongen deed of hij mijn toegestoken hand niet zag, en keek ver legen, eerst naar mij en toen naar zijn vader. Kom, Ilenri, zei deze, ga roaar mee. 't Is daar lekker." Ja Pa ~ maar dat vercje." ' Ken je. dat nog niet? Is dat hetzelfde, waar je gisteren ook al mee bezig was V" '- Ik moot het van middag kennen. U moet u maar niet verwonderen, ftla ik school moet blijven," zei mijn neefje, met de zelfbeheersching van n diplomaat, doek met verdachte trekking aan de mondhoeken en c ca Zeker trewolo in zijn stem. ': "?Wat: versje ?!' vroeg ik nieuwsgierig, en't gelukte mij, het volgende op te vangen uit den mond van mijn m'öwjarigen neef: Lieflijk avomlzonlicht, O, hoe schoon zijt gij; ' Als ik op U 'toog richt, Hoe verkwikt gij mij! Reo;*s in kinüscben leefiya Minde ik U zoo teer ? > En do wensen naar vroomheid >-? Ejjpto meer en meer. Zielsrust kwam er dalen, Lieflijk zonnelicht, '.. Als ik uwe stralen - Op mij zag gericht. ? ik heh nooit het genoegen gehad, dit lied gedrukt onder de oogen te i'êbben. fe weet niet of er hier ot daar een lettergreep verkeerd is : ik geloof, dat er nog een coupletje aan ontbreekt. Maar dat kende IJcuri nog niet ? voldoende en ik schonk het hem. Ik wist. het kind even de ka nt er uit te werken, opdat hij niet zou hooren, wat ik zeide: want >k houd er niet van, de onderwijzers to compromitteeren in bijzijn van de leerlingen; Als ik mij niet vergis, heb ik een paar flinke .... U'cnsclicn uitgebracht, aan 't adres van dichter en schoolmeester. 'Vriendelijke lezers, probeer eens, dat vers te begrijpen; let eens op de woorden, die ik cursiveerde en bedenk dan, dat het van buiten geleerd werd door een kind van zeven jaar. Ik fantaseer niet, ik borduur rfét, ik schrijf op wat ik zag en hoorde; 't was niet in een afgelegen dorpje,' wiar een antieke plak-motiarch broddelt met oude methodes; 't gebeurde in een groote gemeente, in een splinternieuwe school, waar het aantal onderwijzers en da klassen verdeeling geheel volgons de wet ge regeld is. '? 'tiet is uiterst moeilijk uit de mededeelingen der kinderen eenigszins af te gaan op het gehalte van 't onderwijs, en zeker heeft deze consideratie menig vader tot zwijgen genoopt, als hij het hoofd schudde over wat hem werd verteld. Maar ik acht mij gerechtigd uit de school te klappen, om dat dit voorbeeld m.i. zoo sterk mogelijk is, en ik buitendien daaraan gemakkelijk honderd andere zou kunnen toevoegen, niet uit, kindermonden, maar uit eigen ervaring, uit algemeen gebruikte leer- en leeshoeken, uit den mond van zaakkundige personen, voorbeelden van onverteerbare keiBteeuen, die voor brood gegeven worden! Zij zijn zoo gewoon, zoo gangbaar, dat het niet eens bij mij opkomt, den betrokken hoofdonderwijzer (pardon liet hoofd!) er in 't onderhavige geval een' verwijt van te maken (de dichtregelen kwamen hoogstwaar schijnlijk Hit een boekske, dat te zijner tijd ook wegens de nette uitvoerfeg" in alle schoolbladen geprezen werd); veel minder nog den hulpenderwijzer de goede jongen was misschien juist wezen luisteren bij de ofider tropische hitte gehouden akte-examens en had bijgevolg alle begrip Vftn verstaanbaarheid en duidelijkheid verloren. '??'?? II. r Lieflijk avondzonlicht, , . Hoe verkwikt het mijt ?flet a teef de vraag, of een zevenjarig kind, ja zelfa een knaap of m'eioje vö10 of 11 jaar een goede voorstelling heeft van de beteekenis, diéaan 't'woord verkwikken most worden gehecht. Op aanschouwelijke wijze dal het misschien gemakkelijk vallen, den jeugdigen wereldburgers aan 't Verstand te brengen, dat het glaasje limonade of beasennat op een warmen zomermiddag een verkwikkende drank is. Maar ik voor mij zie er geen kans toe, hen de verkwikkende kracht van 't avondzonlicht aan 't verstand te brengen. Het is soms merkwaardig (wie 't anders niet weet, herinnert het zich misschien uit zijn jeugd) welk een vreemde en averechtscne beteekenis een kind kan hechten aan woorden, die hem in onbegrij pelijk verband onder de oogen komen. Ik ben er zeker van, dat de kleine Henri van dat verkwikt een heel rare opvatting moet hebben. 't Zou mij niets verwonderen, of' hij brengt het verkwikkeli'ike in verband met iets verschriklcehjks. Ik heb het kind verdere lierseukweiïing over dit gedicht willen sparen; maar dat het hem geenszins verkwikte, behoef ik u niet te zeggen. En wat dunkt u van dien kindschen leeftijd. Ia de dichter kindscli ge worden, die zoo iets rijmde voor aevenjarige slachtoffers? Tegenover ItindscJien leeftijd moet toch een rigpe leeftijd of zoo iets staan. In vergelijking van een Kevenjarigen ouderdom moet de liefhebberij voor 't avondzonlicht wel opklimmen tot de zuigelingsperiode. Ik laat de rijpende zucht naar vroomheid" maar buiten gesprek, om niemand te kwetsen. Maar nog even de eielsrust. Iemand, die op zevenjarigen ouderdom al weet, dat er slel en lichaam bestaat zou diep te beklagen zijn. En dan van eielsrust te praten, terwijl men bezig is, die te bannen door alle rust te bederven met een van-buiten-leerderij. Laten wij niet verder doordringen in de bijzonderheden; ik voel mijn eigen eielsrust gevoelig schokken en in mij rijpt de lust meer en meer" om nu ja, om eens met armen en vuisten in 't rond te slaan, om de ooren der school vossen eens te streelen met de keurig uitgevoerde boek jes", die ze tot hcrseukwellicg en verstandsdomperij gebruiken. Ik zie een heir van bleeke schimmen opdagen, van twaalfjarige kinderen, die Athalio van Racine moeten vertalen en van hoogere-burgerscholers, die weten te vertellen, dat de techniek van Schillers Dranien niet deugt ? terwijl ze nog nooit eea ordentelijk tooneelstuk op de planken gezien hebben. Voorwaar, veel geleerdheid voert tot razernij! III. Het is een zonderling verschijnsel, dit een boekverkooper een geheel ander letterkundig oordeel heeft dan een enthousiast, die zich r.og niet schaamt, wat wierook te branden op de al'areu der Muzen. Het is een onomstooteHjke waarheid, dat, do minste soort litteratuur het best ver kocht wordt. De litteraturen mogen zich hierover het hoofd breken; de recensenten mogen al hun gal er over uitstorten het blijft zooals het is. De ontwikkelde mensch verwondert en bedroeft zich over dat onge lukkige verschijnsel en blijft er voor staan als voor een raadsel. Wie het alles behalve benijdenswaardige voorrecht geniet, in zijn dagelijksche omgeving kennis te maken met feiten, als ik er boven een mede deelde, verwondert zich niet, maar beklaegt zich over het stelselmali ff letterkundig smaalibederf. Want hoe most ik het anders noemen? 't Is een leelijlto uitdrukking, maar 't geldt ook een leelijke zaak. De lectuur voor onze jeugd bevat een bonte mengeling van onmogelijke beelden, onbegrijpelijke uitdrukkingen, slordige vormen, mislukte dichtregeltjes, kortom van allerlei dingen, die den criticus aandoen als een stortbad in den winter. Er is een Duitsch spreekwoord dat zegt: Voor kinderen is het beste niet te goed." Men moest dit meer bedenken op letterkundig gebied. Hoe kan men op rijpsreu leeftijd smaak verwachten, als er in de leerjaren geen reke ning' wordt gehouden met de ontwikkeling van den smaak ? Het aantal schrijvers voor de jeugd is legio. Maar slechts weinigen brengen het zoo ver, ieis deugdelijks voor de a dag te brengen. Afgezien nog van een oordeelkundige keuze der onderwerpen, struikelen verreweg de meeiton op het al'.ercënvoudigs'e, maar ook allernoodzakelijkste vereischte: verstaanbare taal. liet ontbreekt in 0113 lieve va.ierland, evenmin als ergens eidcrs niet aan recensenten, en 't ontbreekt dien recensenten ook niet aan vrijmoedigheid. Waarom houdt de criüek zich niet eens ernstig bezig met de kinderlit teratuur ? liet zou veel moeite sparen voor later. Er zijn een aantal boe ken in omloop, (ea zij worden dagelijks met nieuwe vermeerderd) die oen valsche reputatie hebben, en toch niets anders doen dan mede te werken tot letterkundig smaakliederf. Straks komen ze weer opdagen, in mooie bandjes, met lieve prentjes, boeiende1' verhalen en aardige" vers jes. Zij worden deu rocenscnten aanbevolen ! Als de redactie liet mij ver gunt, hoop ik in een volgend artikel nader mijne denkbeelden over kiuderlectuur in meer opbuuweuden zin te ontwikkelen. H. J. S. TOOKEELVERTOONINGEN OMSTREEKS 1550. In de autobiographie van Felix Platter, te zijner tijdeen der beroemdste Zwitsersche geneesheeren, komen een paar merkwaardige bladzijden voor die betrekking hebben op tooneelvertooningen, in en vóór 1540 te I3asel gehouden. liane vertaling der bedoelde plaats zal dezen en gen^u mis schien belang inboezemen. 15J6; 6 Juni. Men vertoonde het spel van Paulus' Bekeering, door Valentiu Boltz vervaardigd, op de Korenmarkt; ik stond te kijken bij het hoekhuis aan de Hutsteeg, waarin Felix Irmi woont. De burge meester van Bruu was Saulus, Balthazar speelde voor God in een ronden hemel, die boven aan het huis De Pauw hing. Daaruit wierp God het hemelsche licht, nl. eene raket, die de broek van Saulus in brand slak, toen deze van zij u paard viel. Rudolf Fry was de hoofdman, die 100 burgers onder zich had, allen in zijne kleuren en om zijn vaandel ge schaard. In den hemel werd de donder nagebootst met vaten, die vol steenen waren en omgowenteld werden. leeds iang vóór dezen tijd vertoonde Ulricus Coccius de Snzanrta op de Vischmarkt. Toen keek ik toe uit het huis van Wolf Ebünger, mijn kleermaker. Het tooneel was opgeslagen aan de bron, waarbij een tin nen bak stond, in welken Suzanna zich \viesch; daarnaast stond een vrouw in een rood kleed, eene zekere Merian, dia verloofd was met Ulricus Coccius, maar nog niet kerkelijk ingezegend. Voor Daniël speelde Riugler, toen nog een klein jongetje. Mijn vader deed in de school de Hippocrisis opvoeren. Daarin was ik een der Gratiën. Men deed mij de kleederen aan van Gertrud Herwagen, maar die waren mij te lang, zoodat ik bij het rondtrekken door de stad de kleeren niet kou oplichten en ze bedierf. Ik moest op de Vischmarkt mijne makkers verder laten gaan en ten huize van mijn kleermaker de voeten wasschen. Zwingerus speelde voor Psyche, Scalerns voor Hip pocrisis. Het liep goed af, behalve dat het ten laatste ging regenen, zoodat het spel in de war raakte en de costimms bedierven. Men vertoonde vroeger dikwijls stukken op <lea oen Augustus in de kerk. doch dat is uu veranderd. Altijd wanneer de nieuwe rector den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl