De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 5 oktober pagina 11

5 oktober 1884 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 380 waai omdat men zijn zonden door boetedoening kan uitwisschen, de deugden evenwel door niels!" Deze vreemdklinkende paradox hoorde ik op eenen herfstnyddag verkondigen te Parijs, vóór het »caféTortoni". Om mij heen ziende, bemerkte ik een man, met een doodsbleek gelaat, eene groote, eenigszins gebogen gestalte, breede ronde schouders en weinig behaarde, kleine handen. Op het eerste gezicht gaf ik hem zestig jaren, doch bij nadere beschouwing scheen hij een veerti ger. Hij droeg een wijden, wolharigen paletot,, eene te korte broek, te lange haren, een slordig geschuierden cylinder en ge kreukelde boord. Zijne stem klonk zacht en zangerig, doch zon der eenigen klemtoon; de letters werden alle duidelijk uitgespro ken, te duidelijk voor een geboren Franschman; de r zeer scherp. »Een Rus," zeide ik tot mij zelven en maakte er de opmerking bij: die persoon zal op zijn ouden dag ook niet te veel deugden hebben opteteekenen. Ik had gelijk het was vorst Wladimir Alexandrowitsch Suworin; zoo vertelde men mij eenige oogenblikken later en liet daarop onmiddellijk volgen: »een man niet zonder verstand, maar van een betreurenswaardig gedrag!" Ik sloeg nanwelijks acht op deze woorden. Suworin nam al mijne opmerkzaamheid in beslag, f lij zat, den arm over den rug van zijn stoel en de beenen lang uitgestrekt, te midden van een gezelschap mannen, wftrvan er een, een klein, mager, zeer net gekleed persoon, het hoogste woord voerde. »E veneens een Rus", zeide men mij. Naar zijn kosmopolitisch flauw gezicht te oordeelen, had ik zulks niet gedacht; hij had even goed een bureau craat kunnen zijn, of wel een Fransche kapper, die veel in aristo cratische kringen had verkeerd. »Wat gij daar zegt is een godslastering," riep hij met eene hooge gemeene stem en slak zijn langen, met een grooten adamsappel versierden hals, uit zijn keurig nette boord vooruit, eene godslastering en Wladimir Alexandrowitsch, ik moet u zeggen het heeft geen beteekenis!" «Zooveel te beter voor u, als ge den juisten zin niet verstaat Valerian Valerianowitsch,1' antwoordde Suworin bedaard, stond geeuwend op en verliet het gezelschap. De kleine Valerian Valerianowitisch Borgiton zag hem met een zegevierenden blik na. »Als men hem jnaar weet aan te pakken, dien ketter, dan zwijgt hij." »Ja'', riep een vroolijke Franschman, »als men Suworin kwijt wil zijn moet men het hem maar laslig maken." Intusschen wandelde de besprokene langzaam langs den Boule vard het hoofd vooruit, de rechter schouder bijna het oor rakende en de beenen achter zich aan slepende. Alle dames keek hij met een kalmen, doch tevens onbeschoftcn blik aan, zonder evenwel aan een enkele bijzondere aandacht te schenken; van tijd tot lijd bleef hij voor den een of anderen winkel staan. Mijne bezigheden noodzaakten mij »CaféTorloni" ie verlaten. Drie uren later zag ik Suworin nog steeds langs den Boulevard wandelen. II. Alen noemde hem den schutsheilige van Mabiile, of kortweg »Saint Mabiile", daar hij jaren lang een getrouw bezoeker dier inrichting was; men noemde hem ook wel»Boulevard Sardanapal" wijl hij met zulk eene majestueuse onverschilligheid van uit het CaféTortoni, den naderenden ondergang der wereld beschouwde. Maar 't meest noemde men hem: »Memenlo Mori!" omdat hij door het rustloos wilde gejoel en gejubel van Parijs, daar henen sloop gelijk eene geestverschijning, zonder eenigeu levenslust, als een levend memento mori" aller vreugden en illusiön der jeugd. Hij was de grootste doordraaier, die mij ooit is voorgekomen men zag hem in alle schouwburgen, op alle gemaskerde bals en lederen namiddag op den Boulevard. Zijne groole, eenigzins gebogen gestalte, de slordige losse vage bonden kleeding, zijne lange haren en de altijd achteroverstaande ruige cylinder, liepen reeds van verre in het oog te midden der opgeschikte, elegante, slanke, parij zenaars. Uren achteren wandelde hij tusschen den «Boulevard des Gapucines" en den » Boulevard des Madeleines" op en neder, de handen in de zakken, de schouder bij het oor en altijd alle dames op dezelide onbeschofte manier 'in het gelaat ziende. Meermalen zag ik hem aan de deuren der concertzalen of 's middags bij de Madeleine, na de mis, het publiek opwachten. -----Ik moet bekennen dat .mij met het verstand, dat ik hem toeschreef, eene zonderlinge bezig-i heid toescheen. Waar ik hem ook zag, in »Mabiile" of in een gezelschap^iu' den schouwburg of op den Boulevard, altijd datzellde moedey> doodsbleeke gelaat met ietwat te breede jukbeenderen, de fijne;"' regelmatige trekken, den zwarten, vollen baard en de boven het! voorhoofd gescheiden haren. . .?> . Een Ghri,s|uskop vvejken het noodlot door het slijk .had gesleurd! ' r III. Waarom voelde ik mij zoo tot hem aangetrokken? Door zijn blik, dien aangrijpenden, half-droomerigen blik en zijnen lach. Toen ik dien voor 't eerst hoorde, sneed hij mij door de ziel. Hij klonk vroolijk en krachtig als van een student en paste in 't geheel niet bij zijn ziekelijk en geblaseerd uiterlijk. Ik leerde hem kennen en dikwijls werden wij te zamen gezien. De wereld zeide: wij waren vrienden geworden; dit was echter geenszins het geval; hij wandelde slechts met mij, altijd even voor komend en vriendelijk, zelfs steeds bereid mij een dienst te bewijzen en toch zonder meer sympathie voor mij te hebben dan voor zijnen hoed! Had hij nog een vriend, eene liefde of de een of andere liefhebberij op de wereld? Neen! nauwelijks n vooroordeel en slechts drie antipathieën; geleerde vrouwen, honden en muziek. IV. Nooit heb ik een meer onderhoudenden en belezener pfat gekend dan Suworin. Zijne benijders beweerden dat hij zich op de «Conversatie" toelegde vóór hij weder onder de menschen verscheen. Al zeer laf gevonden. Hij gaf veel te weinig om het oordeel der wereld,: om zich ooit daarnaar te schikken. Zijn menschenhaal en onbe schaamdheid zochten haars gelijken, doch kwetsten deze eigen schappen bij hem minder dan bij anderen, daar die onge-1 kunsteld waren en geen de minste zelfgenoegzaamheid te kennen geven. Zijn persoonlijkheid was bij voorkeur het onderwerp van 't gesprek in de dameskringen. Zij haatten hem! Wat zij hem vooral kwalijk namen, was niet zoozeer zijne ongeregelde' levenswijze, als wel de, alle beschrijving ie boven gaande, gemeen-, heid zijner inlrigues. Nog nooit had hij eeae dajme in het ge»1 zelscliap gecompromitteerd, V. Het was in de maand Maart. De schaduwen op de Boulevards werden zwart en dicht, het licht was wit en verblindend, de lucht zacht en liefelijk als eene omhelzing; gansch Parijs was als doortrokken van welriekende violengeur. Duizenden vreemdelingen vulden de hotels; de Parijzenaarsklaagden als elk jaar, met dezelfde karakteristieke ombeschaamdheid, dat de smakelooze vreemde vrouwen hun de Boulevard'» bedierven. Luidruchtige Weenerinnen stonden zoolang voor Klein's ledermagazijn, als waren ze alleen naar Parijs gekomen om het Weencr leder te bewonderen en gcheele familiën Saksische rei zigers, rijk aan lieftallige, onschuldige dochters, zaten te midden, der opgeprikte sirenen voor de koffiehuizen en aten ijs. Suworin was echter nergens Ie vinden. Hij had zich in zijne woning opgesloten en liet niemand bij zich. »llij mijdt de boulevards omdat de vele smakelooze, vreemde vrouwen zijn schoonheidsgevoel kwetsen!'' zeide een parijsche kwast, uit Suworin's gezelschap in caféEiche. Op deze slecht gevonden grap werd natuurlijk geen acht geslagen. Een jonge idealist merkte op, dat Suworin aan periodieke zielesmart lecoV en sinds lang elk voorjaar kampte met de herinneringen aan eene teleurgestelde liefde. Deze poëtische onderstelling wekte de verontwaardiging, ,welka zij alleszins verdiende. Een derde vertelde dat Suworin elk voorjaar aan hersenstoor^ nis leed; men zou hem door de gesloten luiken, tot op straaj; kunnen hooren kermen en huilen. Deze laatste bewering vond* een weinig geloof. CaféRiche trok uit, om langs Suworin's wo ning te wandelen en zich daarvan eens te overtuigen. Men hoorde evenwel niets! ?"-Toen ging. men zijn geneesheer raadplegen. Deze streek zicli .rne.t de^hand- over,de gladgeschoren, boyenjip en ZQide: ^Suworin

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl