De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 5 oktober pagina 3

5 oktober 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 380 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. B As je dat denkt vrijer", baastte een van de vrouwen zich om te zeggen, '?dan moest je hier maar eens komen wonen, je zondt er gauw je buik vol van hebben hoor!" Laat ie maar ibij dien lammen slager in huis gaan wonen, Mie", riep eene andere spreekster; als ik dien nuchteren blèreis onder handen kr|jg dan zal hjj er van lusten hoor, dat hij men heele huishouding 's nachts in de war stuurt en dat alleen om wat eten voor de beesten nit te sparen." Hij geeft ze geen vreten", beweerde een jongen, omdat het veel beter voor 'tvleesch is dat de beesten nuchter geslacht worden!" Hoort eens", sprak ik, van die laatste bewering geloof ik niemendal, want zoo iets onmenschelijks kan niet bestaan; wat nu de klachten over overlast betreft, die zijn eenvoudig belachelijk, want ik ben zedelijk over tuigd dat onze burgemeester of onze hoofdcommissaris van politie er duim en vingers naar zouden likken om zoo'n koeijenstal in de onmiddelijke nabijheid hunner woning te hebben en op die -wijze, ook in herfst en winter aan velden, weiden en beemden herinnerd te worden". Laat 'm loopen, Trui", hoorde ik roepen, de vent ia sikker!" Hij is niet recht snik!" schreeuwde een jongmenach. Toen de straatjeugd eenmaal bemerkte dat de volwassenen mij afvielen genoot ik de eer om een voorwerp van hare belangstelling te worden; er werd'een kringetje om mij gevormd, ik voelde aardappelenschillen en koolstronken om nnjne ooreii vliegen en er weerklonk een liefelijk gezang dat naar ik meen, luidde: Hij komt van avond de deur niet meer uit, zijn jas is gescheurd en zijn hemd hangt er nit!" Zoo spoedig mijne oude beenen zulks veroorloofden repte ik mij voort en was gelukkig spoedig aan de huldigingen en ovatiën onttrokken. U hadt je daar in een wespennest begeven", sprak een heer, die op een afstand had staan kijken. Zegt u dat wel", antwoordde ik, maar waarom bent u mij niet een handje komen helpen V" Man-lief, waar denk je aan", zeide de ander, ik ga liever in een kooi bij zeventien uitgehongerde leeuwen, dan dat ik mij met die vrouwen^ bende inlaat." Woont u soms in de buurt?" iJawel, pal bij." Wat is er dan, volgens uwe meenicg, van die klachten over dien stal aan?" Hm", sprak de man, die zijn niet geheel ongegrond, maar dat vee heeft geen recht om er over to klagen." Mijnheer," riep ik, het zijn vrouwen!" Jawel, een prachtig zoodje; overdag en's avonds, tot in den voor-nacht toe maken zij ruzie en kabaal, slaan, ranselen en vloeken dat je er puur misselijk van wordt en 's nachts beklagen zij zich omdat een paar koeien bulken! Neen, mijnheer, die menschen hebben geen recht van klagen, maar wij beschaafden, die door omstandigheden gedwongen zijn, om in zoo'n schorem buurtje te wonen, wij zijn diep beklagenswaardig; nooit hebben wij rust en wij worden letterlijk zenuwachtig van de narigheid." Beklaagt u je bij den Commissaris van politie uwer sectie." De man keek mij aan alsof hij met de nieuw gevonden mammouths-kies te doen had, nam mij van hoofd tot voeten op en zei eindelijk: bent u bijgeval mijnheer Aquarius?" Precies," antwoordde ik, dat hebt u juist geraden." O zoo," sprak de man. dan houdt alles op," en toen tikte hij heet onbeleefd met zijn hand tegen zijn voorhoofd, nam zijn hoed af en zeide; bonjour mijnheer, ik wensch je beterschap!" Wat een onbeleefd mensch", dacht ik toen ik verder liep, maar zette mij spoedig over het geval heen en wandelde recht tevreden dat het zulk mooi weder was, door Amstel's straten, totdat ik aan der grach ten gekomen iets heel merkwaardigs zag, waar ik natuurlijk ook naar ging kijken. Er was een man met een stok naar eenig voorwerp aan het visschen dat ik niet goed kon onderscheiden. Waar visch je naar, vriend ?" vroeg ik heel vriendelijk. Heb je modder in je oogen?" zeide de aangesprokene, ik visch naar een rotten appel en kan den smeerlap niet te pakken krijgen." Maar waarom doe je dat?" Waarom! Wel nou nog mooier; omdat ik de man van een schuit met drgvend vuil ben." O is dat het geval! Nu dan doe je een heel verdienstelijk werk, maar dan zou ik je toch wel in overweging willen geven of het niet beter .zoude zijn, om die bossen stroo en die manden die ginds ronddrijven, op te halen dan naar zoo'n simpelen appel te hengelen." Je bent mal," riep de man, dat stroo en die manden daar heeft nie-i mand hinder van,... bom, daar heb ik het zwijn eindelijk!" Maar daar ligt ook een doode hond!" 'N dooie hond! nu wat zou dat ? Dat beestje ligt op zijn hoogst pas twee dagen in het water, dat kan gerust nog een beetje blijven liggen i waar die appelen, dat's andere thee, hoor!" Visch je er veel op ?" vroeg ik om toch wat te zeggen. Waratje! Ik ben van morgen pas zes uur aan het werk en ik heb er al zeven opgehaald; 't is van daag een dag met een gaatje!" Terwijl wij stonden te praten werd eensklaps een groot gedeelte van net water vuurrood gekleurd door eene massa vloeistof die uit eene rioolopening te voorschijn kwam. Gunst", riep ik, wat is dat?" Dat's niks bezonders", antwoordde de man, ze zijn hier in de buurt gan het slachten geweest en nu laten ze den vuilen rommel wegloopen." Mag dat dan zoo maar ?" Dat weet 'k niet en dat kan mrj ook niets schelen." Maar doe mij toch eens het plezier vriendje en informeer eens bij je baas of je chef of hoe de man heeten mag, of die loozerij niet in strijd met de politie-verordening is." Mankeert het je in je bovenste verdieping V" bromde de visscher, ik heb wel wat anders te doen dan ma met zulke wissewasjes op te houden; ga eens eventjes op zij, daar zie ik,... jawel, 't is er een hoor alle machtig wat een kokkert!" De man van de vuilnisschuit ging met vernieuwde woede pogingen aanwenden om een appel meester te worden en ik ging, daar ik bemerkte dat ik toch niet veel van hem te hooren zou krijgen, stilletjes huiswaarts. En passant liep ik even bij den secretaris onzer vereeniging aan om te kijken hoe hij het maakte; de arme man is in zijn ijver om de stad zijner inwoning van dienst te zijn, dezer dagen in een modern riool gevallen en vijf man van de dienst-verrichting zijn reeds een week lang bezig om te trachten hem een reinigings-proces te doen ondergaan. Onder die omstandigheden was het hem niet mogelijk mij op het voorge nomen inspectie-tochtje, den reinigings-diecst betreffende, te vergezellen; ik heb het toen met onzen penningmeester willen ondernemen, maar die arme stakker is, toen hij het postkantoor verliet, in een afgrond ge vallen en heeft zijn neusbeen gebroken. De tocht ia dus tot nader order uitgesteld; enfin, wat in het vat ia ver zuurt niet. Aquarius. AMSTERDAMSCHE PLAGEN IN SEPTEMBER VAN HET JAAR O. II. 1834. Zoemezoemzoem" gonzen roofzieke dieren, Die om mijn hoofd op mijn legerstee zwieren; Zoemezoemzoeme".... week in en week nit Plaagt mij het zagende muggengeltiid. Zoemezoemzoem 't Is onmooglijk te slapen, Menschdom! wie vindt er toch eindlijk een wapen, Waar zulk een ondier niet gonzend om juicht, Vóór het uw bloed uit uw aderen zuigt'?! 'k Wind mij de luchtige deken om de ooren, Om dat verwenschte gezang niet te hooren; 'k Hijg naar mijn adem, het gulzig insekfe, Heeft ook onmiddlijk mijn neus weer ontdekt. 'k Zit overeind, vol van moordlust, te loeren, Zonder een lid van mijn lijf te verroeren; 't Waait op mijn voorhoofd ik voel hoe de snuit, Van een bloedgierige boort in mijn huid. Flap!... Hij is dood.... Zwermen nichten eu neven Zoeken, waar tante of waar oom is gebleven, En ik houd jacht op mijn voorhoofd en kaak, Als waar zoo'n jacht mij een kostlijk vermaak! 'k Spring uit mijn bed.... Ik erken mij verslagen ; Niet ik jaag op muggen: zij zijn het dio jageu.... Blijf op uw bakermat, gruwzame teelt! Is Amsterdam soms van plagen misdeeld?!1 'k Grijp naar de pen, om mijn stad te vcrwenschen'. 's Nachts plagen muggen; bij dag plagen menschen. Dwaas wien de hoofdstad nog langer bekoort: Arbeid of slaap, gij wordt beid'er gestoord! Niets is hier niets! voor het menschdom meor Voor het rumoer is geen plekje meer veilig; Peins er, ot juich er, smeed rijmen of treur: Tierelierlier" klinkt het vlak bij uw deur. Sta, onderwijzer! u dapper te weren, Om de lichtvaardige knapen te leeren : Waar niet gezaaid is, daar wordt niet gemaaid^f Madame Angot wordt u valsch voorgedraaicl! Steel mij die stad! In de woelige straten Wriemelt het als in een kamp van Croaten; Linker- en rechterhand.... wie zoo bespraakt, Dat hij hier 't onderscheid duidelijk maakt V Midden in Amsterdam schittren woestijnen, Waar gij, o zon! niets dan zand kunt beschijnen^ Waar de natuurkenner, schandlijk verkloekt, Argloos naar struisvogeleieren zoekt. Waar is zoo'n stad ? Noeste werklieden zwoegen, Om in den bodem de gasbuis te voegen, Maken de straten tot wandlaars ellend; 't Lijden van makelaars : peil onbekend! Krachtvolle dienders 1) staan dreigend te kijken, Hoe al die werklui op mollen gelijken; Achter hun rug koelt de straatjeugd haar moed, Worden uw likdoorns met keien begroet. Handkarren zwieren met golvende lijnen, Om van een brug in een steeg te verdwijnen; Waant ge op een gracht u behoed voor dat krui?, Stank van de watren verjaagt u naar huis. Vijfhonderd vrienden van nutlooze honden Worden, zoo waar! hier ter stede gevonden ; Maakt de politie een zwervling van kant, Ijlings een klacht ea een preek ia de krant!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl