Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER,
Vijfhonderd vrienden van dartele honden
Hebbeu zich thans in de hoofdstad verbonden,
Vrienden van 't dier, dat met wet en gebod,
Ja met de zeedlijkheid openhjk spot!
Vrienden van beesten, die kinderen bijten,
Of ook aan flarden nw pantalon rijten,
Als ge op het plat van een tramwagen staaft
Brievenbestellera verscheuren op straat!
Jeugdige meisjes en zwangere vrouwen
Z(jn niet alleen langs den weg te vertrouwen;
Vreesljjke doggen, als leeuwen zoo groot,
Spelen, met muilkorven aan, op hun poot...'
'k Ben eindlijk toch gaan slapen;
'kword wakker in mijn bed;
'k Lees wat ik heb geschreven;
ik weeg het nauwgezet;
'k Vind waarlijk niets te schrappen,
waar ik het overzie...'
Toch, pronkjuweel der steden!
waar is uw evenknie ?
23 September.
H. G. Roodhuyzén.'
1) Deze heeren heeten eigenlijk in het Nedetlandsch: agenten van politie. Maar
het metrum liet dien titel Biet toe.
UIT HET HAAGJE.
VI.
En nu de Dierentuin-verkiezingen zijn afgeloopen, wie" lachen in
nun vuistje? De vier demissionnaire leden niet, maar de vier nieuwe
candidaten en de Penningmeester, die, zooals het heette, niet vertrouwbaar
was en voor geen onwaarheid terugdeinsde om zijn doel te bereiken",
daarentegen wel.Een zeer groote meerderheid der apentuin-kiezers?met
de zoogenaamde Dierentuin-kiesvereeniging" aan het hoofd, die bij zulke
gelegenheden den doorslag geeft besliste, dat iemand, die zulk een
nietige aantijging als de bovenaangehaalde met een verachtelijk stilzwijgen
beantwoordt, in een nette vergadering" volkomen op zijn plaats is.
Ziet ge, dat is nu eigenlijk wat onze vriend de Kullunel gewoon is
het standpunt" te noemen. De brave krijgsman trekt zich die misselijke
Dierentuin-quaestie vrij wat meer aan dan ik, en in zijn verontwaardiging
noemde hij die voortreffelijke instelling een ploertenboel", wat ik wel
laten zal hem na te zeggen. Hij maakte me ook opmerkzaam op een
advertentie in zijn courant, aldus luidende: Hartelijk dank aan allen
die hebben medegewerkt tot de herkiezing van den bekwamen Penning
meester . . . en de verkiezing der heeren ... De belangen van
den Tuin zijn door deze keuzen uitnemend gebaat. Een geer
belangstellend Aandeelhouder."
Dat is het standpunt," zei de kolonel. De zeer belangstellende aan
deelhouder oordeelt van zijn standpunt, dat de man, geen leugenaar
zijnde, zich gerust die qualificatie kan laten welgevallen!" Maar ziet
ge, amice, we zijn hier in Den Heg, zooals onze referendaris zou zeggen,
en de groote meerderheid, waarmede onze penningmeester werd herkozen,
is wel een bewijs dat het standpunt hier niet dat is, waarop een gewoon
burgerman zich plaatst.
Tot zoover onze kullunnel. De referendaris is zoo vertoornd over den
nitslag der verkiezingen, dat hij den brui van den pentuin geeft" Dat
zijn 's mans eigen woorden, 't Verwondert me van hem. Hoe dikwijls
zou hij in zijn eigen offieieele betrekking wel de waarheid hebben ge
sproken en geschreven? Ik voor mij ben nog niet van plan er uit te
trekken. We kunnen nog meer grappen in den dierentuin beleven, en
dan wil ik er wel bij zijn. Jammer, dat de zomer voorbij is en derhalve
de dierentuin-pret grootendeels ook.
De Haagsche vermakelijke wereld in in twee kampen verdeeld. Het
eene vindt den -Haagschen zomer, het andere den dito winter het
vermakelijkst. Ik voor mij geef des zomers de voorkeur aan den winter, en,
omgekeerd, verlang ik 's winters naar den zomer. Alweer het standpunt.
Maar als ik bedenk, dat ik juist gedurende dezen warmen zomer, zooveel
menschen heb hooren beweren, dat de winter hier 't aangenaamst is, dan
kom ik tot het besluit, dat ik op mijn standpunt volstrekt niet alleen sta.
Wat ons dezen winter te wachten staat, weten we al vrij wel. Het
program ligt, als altijd, klaar en verschilt in hoofdzaak niets van zijn
voorgangers. Maar den volgenden zomer wacht ons bepaald iets nieuws.
Het groote Badhuis kon niet langer in de Haagsche nooddruft voorzien.
Het hechte gebouw, dat nog wel een eeuw staan kon, moet weg, want
een grandioser hotel, dat meer dan een half millioen zal kosten, werd
broodnoodig geoordeeld. Terwijl de laatste badgasten hun koffers nog niet
gepakt' hebben en de liefhebbers van het jockey-biljart dat aardig
kinderspel, waarin zelfs hooggeplaatste ambtenaren zich zoo ernstig ver
diepen, dat ze zich al spelende hun staatsgeheimen laten ontfutselen
nog druk met hun schopjes in de weer zijn, is men aan 't breken gegaan,
met een ijver en voortvarendheid, een betere zaak waardig.
Nu moet ik eerlijk bekennen, dat ik, van reijn standpunt, nooit aan de
noodzakelijkheid van dien kolossalen afbraak en herbouw zou gedacht
hebben. Veeleer dacht ik en dat is misschien heel onnoozel van me
dat het vóór alles noodzakelijk was, nu men om het Badhuis te bezoek9n
en binnen die afsluiting op het terras te zitten, entree betalen moet, de
slechte gewoonte af te schallen van de bezoekers voor zeer veel geld
slecht te bedienen. Maar de heeren van het Badhótel staan blijkbaar op .
een heel ander standpunt dan het mijne en ik vrees wel dat het, na dien
merkwaardigen herbouw, voor de bezoekers er niet beter op worden zal;
ten minste zooveel levenswijsheid hebben we al opgedaan, dat gerestau
reerde, verfraaide of herbouwde hotels hun tarieven stellig nooit ver»
lagen
T«rwijl ik schrijf breekt eensklaps de zon door de grauwe wolken en
ik bedenk, dat het de laatste dag van het badseizoen is. 't Is nog zoel
in de lucht. Ja, laten we nog eens naar Scheveningen gaan, voor 't laatst
in dezen schoonen zomer. Een half uur later ben ik op weg. Bij
Rustburg, waar ik in 't afgeloopen seizoen zoo dikwijls met een zwerm naar
Scheveningen hunkerende Hagenaars en vreemdelingen gereed heb gestaan
om de eerste de beste tram te bestormen, op 't gevaar af van onder
den voet te geraken of doodgedrukt te worden, daar is 't nu stil en
eenzaam.
Ik wandel den weg op, het hek door, en zoo ver mijn oog reikt, ont
dek ik geen levende ziel. Die stilte heeft iets bekoorlijks voor me, bij de
herinnering aan al de drukte, het vertoon, het gerij en geros langs dezen
zelfden weg, nog zoo kort geleden. Daar hoor ik het welbekend geram
mel vau een tram en den klotsenden hoefslag van het span achter me. Ik
blijf staan om haar te zien aankomen; zij is bijna leeg; de voerman met
zijn jockeypet wil remmen; maar ik wandel weer kalm voort met een
aan een ieder welbekend gevoel in mijn christelijk gemoed, dat we leed
vermaak" noemen. Die voerman en die conducteur hebben me zoo me
nigmaal met een ontkennend hoofdknikje afgescheept, als ik hoopte in
te stappen, dat het nu een ware verkwikking voor me is, hen op mijn
beurt af te schepen. De arme drommels kunnen 't wel niet helpen dat
de Haagsche tramdienst voor vrij onbeholpen doorgaat, en 't kan hun
vermoedelijk ook niet schelen of ik wil meerijden of niet, maar in dit
oogenblik verbeeld ik me inderdaad dat ik de Trammaatschappij mijn
veelvuldige zomergrieven al eens flink betaald zet.
Ik wandel verder. Die oude Scheveningsche weg is werkelijk heel
mooi, al staan vele zijner fraaiste boomen sterk uit het lood. De gele en
bruine blaren dalen als een stille regen, zacht ritselend naar beneden,
als kapellen met verlamde vleugels, en de zon, die hier en daar tusschen
de boomen doordringt, teekent lichte plekken op den weg, die er uitzien
als kleine oasen in deze liefelijke woestijn. Waarlijk, 't is zoo stil op dezen
anders zoo rumoerigen weg, dat ik er wel vermoord zou kuunen worden,
zonder dat er een haan naar kraaide. Ik ben halfweg. Voor 't
Hotel de la Promenade, waar 't ook zoo druk kan zijn, zie' ik niets dan
leege stoelen en tafeltjes, en binnen is een kellner met een stoffende
dienstmeid aan het stoeien. Ik ga voorbij en ik kom, zonder dat er
t-en aanslag op mijn leven werd gepleegd, behouden te Scheveningen aan
Welk een verandering! De lange rij villa's achter het duin zijn doodsch,
als uitgestorven.
Overal sfilte en eenzaamheid, behalve daar aan het Badhuis. Het
sloopingswerk is in vollen gang. Overal verrijzen loodsen en liggen bergen
afbraak verspreid. Het middelgedeelte en de beide uiterste vleugels
blijven staan, om achtereenvolgens in 1885 en 86 geslecht en herbouwd
te worden. En dan wordt me verteld, dat er nog zulke grootsche plan
nen zijn van nieuwe galerijen, van schouwburgen, concertzalen, kur-zalen,
weet ik 't! 't Zal prachtig zijn. Dames en heereu past op uw beur
zen ! Scheveningen is nu rceda wereldvermaard om zijn goedkoopte,
welk een beroemdheid gaat het nu te gemoet. Op het terras zit geen
sterveling. Er staan nog een paar dozijn tafeltjes en vier- of vijfmaal
zooveel stoelen, en de kiosk staat daar, als wilde ze zeggen: Nu kunt ge
mij ook wel afbreken. Aan het strand zie ik nog een badkoetsje tot aan
de raderassen in 't water. Een weinigje verder een enkelen badstoel, ?
waarschijnlijk van een dier hardnekkige blijvers, die zich volstrekt willen
laten wegjagen. Een heer en een dame wandelen zoo dicht mogelijklangs
de krullende golfjes, wier eentonig geruisch op een klaagzang gelijkt. De
lucht is geheel opgeklaard en nooit scheen me de Noordzee-horizon zoo
ruim en helder als thans. Waar zijt ge uu, Hagenaars, om in stilte het
schoone natuurtooneel te bewonderen en de heerlijke zeelucht in te ademen?
Natuurlijk in de Hoogstraat, Veenestraat en de Pooten. \Yie gaat er naar
Scheveningen als er geen mecschen zijn? Dat doen alleen gekken, zooals
de ondergeteekende. Ik wandel nog een uur op en neer; dan komen er
nog enkele andere gekken opdagen eu dit is voor mij het teeken om den
terugtocht aan te nemen. Vaarwel Scheveningen, of neen: tot wederzien!
lu uw eenzaamheid zijt ge mij liever dan ia uw aanmatigende drukte.
Ditmaal laat ik me vermurwen door een tram-conducteur die, naar ik
mo verbeeld, me door een smeekenden blik in zijn ledigen wagen wil
lokken. Ik stap in en terwijl ik hem betaal en hij het groen biljet uit
zijn boekje scheurt, zeg ik: 't Is stil te Scheveningen, conducteur/'
Ja, mijnheer," luidt het antwoordt; een duffe boel". Dat is alweer
het standpunt."
Pasquino.
K U N S T.
HET AMSTERDAMSCH TOONEEL
Drie gebeurtenissen, waarop met aandacht thans het oog van den
Amsterdamschen tooneelvriend i3 gericht, zijn de aangekondigde vertoomngen
van Shakespeare's RicUard III bij het Ned. Toon., van Lessing's Nathan
cr Weisc door het gezelschap-van Lier, van Shakespeare's Macleth in
den .Parkschouwburg, dit laatste rnet Sarah Bernhardt in de groote vrou
wenrol. De belangstelling der critiek moet heenglijden over gewone voor
stellingen als'die van het beroemd" drama De, oude korporaal en van de
luchtige vaudevilles De lotgevallen vaneen oud vrijgezel, enz., welke door
den Parkschouwburg en het Salon des Variétés hunnen bezoekers worden
aangeboden, om reeds bij voorbaat stil te staan bij de buitengewone
bovengenoemden.