De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 5 oktober pagina 4

5 oktober 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, Vijfhonderd vrienden van dartele honden Hebbeu zich thans in de hoofdstad verbonden, Vrienden van 't dier, dat met wet en gebod, Ja met de zeedlijkheid openhjk spot! Vrienden van beesten, die kinderen bijten, Of ook aan flarden nw pantalon rijten, Als ge op het plat van een tramwagen staaft Brievenbestellera verscheuren op straat! Jeugdige meisjes en zwangere vrouwen Z(jn niet alleen langs den weg te vertrouwen; Vreesljjke doggen, als leeuwen zoo groot, Spelen, met muilkorven aan, op hun poot...' 'k Ben eindlijk toch gaan slapen; 'kword wakker in mijn bed; 'k Lees wat ik heb geschreven; ik weeg het nauwgezet; 'k Vind waarlijk niets te schrappen, waar ik het overzie...' Toch, pronkjuweel der steden! waar is uw evenknie ? 23 September. H. G. Roodhuyzén.' 1) Deze heeren heeten eigenlijk in het Nedetlandsch: agenten van politie. Maar het metrum liet dien titel Biet toe. UIT HET HAAGJE. VI. En nu de Dierentuin-verkiezingen zijn afgeloopen, wie" lachen in nun vuistje? De vier demissionnaire leden niet, maar de vier nieuwe candidaten en de Penningmeester, die, zooals het heette, niet vertrouwbaar was en voor geen onwaarheid terugdeinsde om zijn doel te bereiken", daarentegen wel.Een zeer groote meerderheid der apentuin-kiezers?met de zoogenaamde Dierentuin-kiesvereeniging" aan het hoofd, die bij zulke gelegenheden den doorslag geeft besliste, dat iemand, die zulk een nietige aantijging als de bovenaangehaalde met een verachtelijk stilzwijgen beantwoordt, in een nette vergadering" volkomen op zijn plaats is. Ziet ge, dat is nu eigenlijk wat onze vriend de Kullunel gewoon is het standpunt" te noemen. De brave krijgsman trekt zich die misselijke Dierentuin-quaestie vrij wat meer aan dan ik, en in zijn verontwaardiging noemde hij die voortreffelijke instelling een ploertenboel", wat ik wel laten zal hem na te zeggen. Hij maakte me ook opmerkzaam op een advertentie in zijn courant, aldus luidende: Hartelijk dank aan allen die hebben medegewerkt tot de herkiezing van den bekwamen Penning meester . . . en de verkiezing der heeren ... De belangen van den Tuin zijn door deze keuzen uitnemend gebaat. Een geer belangstellend Aandeelhouder." Dat is het standpunt," zei de kolonel. De zeer belangstellende aan deelhouder oordeelt van zijn standpunt, dat de man, geen leugenaar zijnde, zich gerust die qualificatie kan laten welgevallen!" Maar ziet ge, amice, we zijn hier in Den Heg, zooals onze referendaris zou zeggen, en de groote meerderheid, waarmede onze penningmeester werd herkozen, is wel een bewijs dat het standpunt hier niet dat is, waarop een gewoon burgerman zich plaatst. Tot zoover onze kullunnel. De referendaris is zoo vertoornd over den nitslag der verkiezingen, dat hij den brui van den pentuin geeft" Dat zijn 's mans eigen woorden, 't Verwondert me van hem. Hoe dikwijls zou hij in zijn eigen offieieele betrekking wel de waarheid hebben ge sproken en geschreven? Ik voor mij ben nog niet van plan er uit te trekken. We kunnen nog meer grappen in den dierentuin beleven, en dan wil ik er wel bij zijn. Jammer, dat de zomer voorbij is en derhalve de dierentuin-pret grootendeels ook. De Haagsche vermakelijke wereld in in twee kampen verdeeld. Het eene vindt den -Haagschen zomer, het andere den dito winter het vermakelijkst. Ik voor mij geef des zomers de voorkeur aan den winter, en, omgekeerd, verlang ik 's winters naar den zomer. Alweer het standpunt. Maar als ik bedenk, dat ik juist gedurende dezen warmen zomer, zooveel menschen heb hooren beweren, dat de winter hier 't aangenaamst is, dan kom ik tot het besluit, dat ik op mijn standpunt volstrekt niet alleen sta. Wat ons dezen winter te wachten staat, weten we al vrij wel. Het program ligt, als altijd, klaar en verschilt in hoofdzaak niets van zijn voorgangers. Maar den volgenden zomer wacht ons bepaald iets nieuws. Het groote Badhuis kon niet langer in de Haagsche nooddruft voorzien. Het hechte gebouw, dat nog wel een eeuw staan kon, moet weg, want een grandioser hotel, dat meer dan een half millioen zal kosten, werd broodnoodig geoordeeld. Terwijl de laatste badgasten hun koffers nog niet gepakt' hebben en de liefhebbers van het jockey-biljart dat aardig kinderspel, waarin zelfs hooggeplaatste ambtenaren zich zoo ernstig ver diepen, dat ze zich al spelende hun staatsgeheimen laten ontfutselen nog druk met hun schopjes in de weer zijn, is men aan 't breken gegaan, met een ijver en voortvarendheid, een betere zaak waardig. Nu moet ik eerlijk bekennen, dat ik, van reijn standpunt, nooit aan de noodzakelijkheid van dien kolossalen afbraak en herbouw zou gedacht hebben. Veeleer dacht ik en dat is misschien heel onnoozel van me dat het vóór alles noodzakelijk was, nu men om het Badhuis te bezoek9n en binnen die afsluiting op het terras te zitten, entree betalen moet, de slechte gewoonte af te schallen van de bezoekers voor zeer veel geld slecht te bedienen. Maar de heeren van het Badhótel staan blijkbaar op . een heel ander standpunt dan het mijne en ik vrees wel dat het, na dien merkwaardigen herbouw, voor de bezoekers er niet beter op worden zal; ten minste zooveel levenswijsheid hebben we al opgedaan, dat gerestau reerde, verfraaide of herbouwde hotels hun tarieven stellig nooit ver» lagen T«rwijl ik schrijf breekt eensklaps de zon door de grauwe wolken en ik bedenk, dat het de laatste dag van het badseizoen is. 't Is nog zoel in de lucht. Ja, laten we nog eens naar Scheveningen gaan, voor 't laatst in dezen schoonen zomer. Een half uur later ben ik op weg. Bij Rustburg, waar ik in 't afgeloopen seizoen zoo dikwijls met een zwerm naar Scheveningen hunkerende Hagenaars en vreemdelingen gereed heb gestaan om de eerste de beste tram te bestormen, op 't gevaar af van onder den voet te geraken of doodgedrukt te worden, daar is 't nu stil en eenzaam. Ik wandel den weg op, het hek door, en zoo ver mijn oog reikt, ont dek ik geen levende ziel. Die stilte heeft iets bekoorlijks voor me, bij de herinnering aan al de drukte, het vertoon, het gerij en geros langs dezen zelfden weg, nog zoo kort geleden. Daar hoor ik het welbekend geram mel vau een tram en den klotsenden hoefslag van het span achter me. Ik blijf staan om haar te zien aankomen; zij is bijna leeg; de voerman met zijn jockeypet wil remmen; maar ik wandel weer kalm voort met een aan een ieder welbekend gevoel in mijn christelijk gemoed, dat we leed vermaak" noemen. Die voerman en die conducteur hebben me zoo me nigmaal met een ontkennend hoofdknikje afgescheept, als ik hoopte in te stappen, dat het nu een ware verkwikking voor me is, hen op mijn beurt af te schepen. De arme drommels kunnen 't wel niet helpen dat de Haagsche tramdienst voor vrij onbeholpen doorgaat, en 't kan hun vermoedelijk ook niet schelen of ik wil meerijden of niet, maar in dit oogenblik verbeeld ik me inderdaad dat ik de Trammaatschappij mijn veelvuldige zomergrieven al eens flink betaald zet. Ik wandel verder. Die oude Scheveningsche weg is werkelijk heel mooi, al staan vele zijner fraaiste boomen sterk uit het lood. De gele en bruine blaren dalen als een stille regen, zacht ritselend naar beneden, als kapellen met verlamde vleugels, en de zon, die hier en daar tusschen de boomen doordringt, teekent lichte plekken op den weg, die er uitzien als kleine oasen in deze liefelijke woestijn. Waarlijk, 't is zoo stil op dezen anders zoo rumoerigen weg, dat ik er wel vermoord zou kuunen worden, zonder dat er een haan naar kraaide. Ik ben halfweg. Voor 't Hotel de la Promenade, waar 't ook zoo druk kan zijn, zie' ik niets dan leege stoelen en tafeltjes, en binnen is een kellner met een stoffende dienstmeid aan het stoeien. Ik ga voorbij en ik kom, zonder dat er t-en aanslag op mijn leven werd gepleegd, behouden te Scheveningen aan Welk een verandering! De lange rij villa's achter het duin zijn doodsch, als uitgestorven. Overal sfilte en eenzaamheid, behalve daar aan het Badhuis. Het sloopingswerk is in vollen gang. Overal verrijzen loodsen en liggen bergen afbraak verspreid. Het middelgedeelte en de beide uiterste vleugels blijven staan, om achtereenvolgens in 1885 en 86 geslecht en herbouwd te worden. En dan wordt me verteld, dat er nog zulke grootsche plan nen zijn van nieuwe galerijen, van schouwburgen, concertzalen, kur-zalen, weet ik 't! 't Zal prachtig zijn. Dames en heereu past op uw beur zen ! Scheveningen is nu rceda wereldvermaard om zijn goedkoopte, welk een beroemdheid gaat het nu te gemoet. Op het terras zit geen sterveling. Er staan nog een paar dozijn tafeltjes en vier- of vijfmaal zooveel stoelen, en de kiosk staat daar, als wilde ze zeggen: Nu kunt ge mij ook wel afbreken. Aan het strand zie ik nog een badkoetsje tot aan de raderassen in 't water. Een weinigje verder een enkelen badstoel, ? waarschijnlijk van een dier hardnekkige blijvers, die zich volstrekt willen laten wegjagen. Een heer en een dame wandelen zoo dicht mogelijklangs de krullende golfjes, wier eentonig geruisch op een klaagzang gelijkt. De lucht is geheel opgeklaard en nooit scheen me de Noordzee-horizon zoo ruim en helder als thans. Waar zijt ge uu, Hagenaars, om in stilte het schoone natuurtooneel te bewonderen en de heerlijke zeelucht in te ademen? Natuurlijk in de Hoogstraat, Veenestraat en de Pooten. \Yie gaat er naar Scheveningen als er geen mecschen zijn? Dat doen alleen gekken, zooals de ondergeteekende. Ik wandel nog een uur op en neer; dan komen er nog enkele andere gekken opdagen eu dit is voor mij het teeken om den terugtocht aan te nemen. Vaarwel Scheveningen, of neen: tot wederzien! lu uw eenzaamheid zijt ge mij liever dan ia uw aanmatigende drukte. Ditmaal laat ik me vermurwen door een tram-conducteur die, naar ik mo verbeeld, me door een smeekenden blik in zijn ledigen wagen wil lokken. Ik stap in en terwijl ik hem betaal en hij het groen biljet uit zijn boekje scheurt, zeg ik: 't Is stil te Scheveningen, conducteur/' Ja, mijnheer," luidt het antwoordt; een duffe boel". Dat is alweer het standpunt." Pasquino. K U N S T. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL Drie gebeurtenissen, waarop met aandacht thans het oog van den Amsterdamschen tooneelvriend i3 gericht, zijn de aangekondigde vertoomngen van Shakespeare's RicUard III bij het Ned. Toon., van Lessing's Nathan cr Weisc door het gezelschap-van Lier, van Shakespeare's Macleth in den .Parkschouwburg, dit laatste rnet Sarah Bernhardt in de groote vrou wenrol. De belangstelling der critiek moet heenglijden over gewone voor stellingen als'die van het beroemd" drama De, oude korporaal en van de luchtige vaudevilles De lotgevallen vaneen oud vrijgezel, enz., welke door den Parkschouwburg en het Salon des Variétés hunnen bezoekers worden aangeboden, om reeds bij voorbaat stil te staan bij de buitengewone bovengenoemden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl