Historisch Archief 1877-1940
Nó. 381
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
de Boschjes!" zegt ze minachtend. Wel, daar wandelt geen sterveling;
we gaan de stad in, langs de magazijnen en winkels, 't Wordt tijd voor
de wintermodes. Wat zouden we anders in dezen tijd doen? 't Is
vreeselijk, zoo vervelend als den Haag in dit seizoen is'. Geen
zomeramusementen meer, en voor de winter-amusementen is ;t nog te vroeg....
We moesten nu eigenlijk uit de stad kunnen gaan."
Ja, waarom gaan we niet eens naar Parijs, pa?" vraagt een van mijn
onbeschaamde meisjes.
Ik kan je zeggen, amice, dat me op dien oogenblik alles geel en groen
voor de oogen werd. Ik vloek nooit, zooals je weet, bij alle d !
maar toen kon ik een vloek niet op mijn hart smoren. Ik liep naar de
deur en riep: Wandel jelui maar alleen, hoor! En koopt alle magazijnen
leeg en brengt mij en jezelf aan den bedelstaf!"
Ik trok woedend de deur achter me dicht en... me voila!"
Dat is zeer onaangenaam, kolonel", zei ik. Ja, we zijn hier in een
modestad en onze dames verbeelden zich in vollen ernst, dat op elk
baretde zedelijke verplichting rust, geen enkelen dag te laten voorbijgaan die
niet zijn amusement meebrengt. Een dag zonder amusement is voor haar
wat voor Titus een verloren dag was. Vandaar, kolonel, dat het najaar
de prachtige herfst hier eigenaardig la saison rnorle" heet. Eerst
met den winter, als de kachel of de haard brandt en de dames met bont
en fluweel pronken, dan zijn we weer in den prettigen Haag, ziet u?
Voor 't oogenblik zijn onze dames beperkt tot het onschuldig genoegen,
zoo 't heet haar aandacht te wijden aan de magazijnen en winkels, wier
etalages" haar zeer goed bekend zijn, want nouveautés," en hautes
nouveautéa" zijn er in 't saison morte, helaas, nog niet, maar, onder
ons gezegd, meer speciaal om zich te laten bewonderen en benijden, als
er termen toe bestaan, en op haar beurt anderen te benijden en een veer
of wel alle mogelijke veeren uit te trekken. Ziedaar, het eenige genoegen
dat het doode najaar onze dames aanbiedt, kolonel" ....
Ik merkte te laat dat ik olie had geworpen op het vuur van des kolo
nels verbolgenheid, want hij viel me driftig in de rede: Het eenige ge
noegen, meneer? Behalve dat de mijne me met het mes op de keel
dwingen een abonnement in de opera te nemen, want dat is ton en
zoo schrikkelijk goedkoop, vooral als men zich met een andere familie
associeert, zeggen ze. Wat maken nu een honderd gulden of vier in
een seizoen? Daar heb je immers de families A, B en C, die 't veel
minder kunnen doen dan wij, en die hebben wel, elk voor zich alleen, een
abonnement?" Ja, dat wist ik ook wel; maar daar liggen ook de muizen
dood voor de kast."
En gij zijtzoo zwak geweest, kolonel, om toe te ge ven?" vroeg ik met
een hooge borst, als iemand die zich wel bewust is zoo zwak niet te zijn,
Ja, voor den duivels!" donderde de kolonel, die, naar ik begreep, al de
huiselijke donders die hij op zijn gemoed had, op mijn onschuldig hoofd
wilde stapelen. Ik ben niet zwak," vervolgde bij grimmig, maar de
vrouwen slepen je in den stroom mede. Ze plaatsen je hier in den Haag
maar voor de feiten; overal moeten ze bij zijn en terwijl we 't geld met
handen vol wegwerpen, bewijzen ze ons, op haar manier, dat we o zoo
goedkoop uit zijn. O, d t"
De kolonel was rood van kwaadheid.
Nu," zei ik, met een glimlach van zelftevredenheid, ik laat me
niet lijmen, kolonel; ik laat me niet voor de feiten plaatsen. Wij gaan
een paar malen 's winters naar de opera, en daarmede basta!"
Zoo deden we totnogtoe ook", zei de kolonel somber, maar nu moet
je, om fatsoenlijk te zijn, abonnó" heeten en mee kunnen stemmen om
mooie actrices aan te nemen en leelijke af te wijzen, bij alle duivels!"
We gingen samen naar de Witte, de kolonel en ik. Tegen half-zes
wandelde ik naar huis, den kolonel nog in mijn hart beklagende, maar
toch ook in mijn geest lachende om dien blufferigen snorrebaard, die
thuis zoo weinig ia te brengen had. Ik at dien dag recht smakelijk en
genoegelijk en onder het schillen van een appeltje, vertelde me mijn
vrouw: A propos, manlief, ik heb met de familie Van Piffelen een
abonnement in de opera genomen. Dat zul-je wel goed vinden, want we
hebben er verleden jaar al over gesproken, dat het zoo voordeelig zou
uitkomen."
Ik boog het hoofd over mijn bordje, liet mijn appel liggen, stond zwij
gend op en ging zwijgend heen.
Wat zal men doen als rnen voor een feit staat? Pasquino.
OP HET KERKHOF.
Wie de nieuwe begraafplaats te U.' bezoekt en zijn blik laat gaan
over de op gebruikelijke wijs ontsierde graven, zal hier en c(aar, in van gla
zen voorziene kastjes, behalve de geschreven annonces en kreupelrijmmatige
ontboezemingen, photographisehe portretten kunnen opmerken. Het zijn
de portretten van hen, wier stof aldaar aan de aarde werd toevertrouwd.
Die photographieën zijn blijkbaar vervaardigd door een kunstenaar van
den zooveelsten rang. En ook aan de zoogenaamde grafversiering is het
duidelijk, dat die graven niet toebehooren aan een stand, welke in zijn
hoogere voortreffelijkheid, de grafplaatsen stempelt tot een reclame van
rang en grootheid. Ja, het zijn ongetwijfeld rustplaatsen van broeders en
zusters, die men enkel onder reserve als zoodanig erkent, maar liever
niet kent, noch in het leven, noch in den dood.
Het doet ons eenigszins zonderling aan, wanneer wij voor het eerst in
zoo'n kastje de beeltenis zien van de gestorvene. *
Geven de bedoelde portretten de trekken weer van de overledenen,
niet lang vóór zij ter ruste zija gegaan, dan waren ze nog jong toen hun
stof werd toevertrouwd aan de aarde, waarboven nu de beeltenis van het
afgedragen kleed" is tentoongesteld voor het fijngevoelend, eerbiedig
publiek!
Nu ja. Maar het is geoorloofd critiek te oefenen over hetgeen werd
geëtaleerd en er bestaat verschil van smaak en gevoelens zoowel als in
gevoel. Wel zeker! Peinzend bij zoo'n geïllustreerd graf, heb ik me afge
vraagd, oi' we hier hebben te deuken aan waar of valsch gevoel, aan
ijdelheid of vroomheid, aan eene spontane uiting van gevoel of een idioot
volgen van een gebruik.
Of in het laatste geval de ernst noodzakelijk is uitgesloten?
Een iegelijk gevoelt naar zijne ontwikkeling en aard, en de maatstaf
tot eene beoordeeling in dezen, zal wel verschillen naar de individualiteit
en het standpunt van wie ze aanlegt.
Ik heb het woord navolgingszuoht genoemd. Nu is het regel, dat
nieuwighedens" tot ons komen van boven af. Wat mode was of is in de
lagere standen der maatschappij, is eens boven hun bereik geweest en
buiten hunnen smaak.
Een uit hooger sfeer tot lageren stand afgedaald gebruik, wijzigt zich
veelal, naar het eigenaardige van de sfeer, waarin liet burgerrecht ver
krijgen zal. Maar ook in zijn wijzigingen en verandering blijft een trek
van het oorspronkelijke bewaard.
Oppervlakkig oordeelende, missen wij in betrekking tot bedoeld gebrnik
of wangebruik, de analogon.
Bij de stevig gemetselde, zwaar gesteende graven, bij de tombes of
monumenten, zoeken wij de pliotograpliische afbeeldingen tevergeefs.
Misschien behooren wij hooger op te klimmen in tijden en rang. De in
steen gebeitelde afbeeldingen van edele vrouwen en ridders op oude
begraafplaatsen en in kerken, wijzen naar een gebruik, hetwelk in be
ginsel stemt met een tegenwoordige kleinburgerlijke gewoonte, die wij
zoo niet laken, dan toch zeker niet willen prijzen.
Waarom gevoelen wij bij de leelijke photographie van het niet onbe
vallig gelaat, dat het inwendige van zoo'n zwart houten kastje ons te
aanschouwen geeft, en waarachter een wit marmeren kruis zonder eenigen
inscriptie is geplaatst, zoo geheel anders, dan bij het schoone, wit mar
meren beeld op de tombe in de grieksche kapel te Wiesbaden ? De macht
van het schoone, van het verhevene in waarachtige kunst, zegt ge?
Ik erken die macht, maar ik durf niet beweren, dat uit dien grond een
oordeel is gerechtvaardigd hetwelk de gevoelens veroordeelt, die zich
uiten op een wijze, beleedigend voor onzen smaak en voor ons gevoel.
In hoeverre ijdelheid zich mengt in zaken die ijdelheid per se schijnen
uit te sluiten, is somtijds moeilijk te bepalen.
Op een met bloemen getooid graf, ziet men in een soort kastje alweer
het portret van een oud vrouwtje, zittende aan oen tafel, waarop voor
haar een miniatuur doodkistje ea een kruis zijn geplaatst. Het portret, is.
zonderling nogal, niet dat van de op die plaats begraven vrouw, maar van
de zuster der overledene. De er aan toegevoegde versregelen verzekeren
ons, dat er heil en troost werd gevonden sinds vijfentwintig jaar bij het
kruis en het graf. Voor het overige ziju die vogels van zulk een hoogst
zonderlingen inhoud, dat ik uit eerbied voor het eerbiedwaardige, er over
zwijgen zal.
De doodgraver verzekerde mij, dat liet oudje werkelijk een klein
doodkistje eu houten kruis in haar kamer op tafel heelt staan, en dat zij eiken
dag, bij regen en wind, sneeuwjacht en zonnebrand, bij het graf komt
om te bidden indien er geen menscben in de nabijheid zijn. Er is iets
liefs in die trouwe liefde en vroine trouw waarvoor uien niet ongevoelig
behoeft te zijn, al dwingt het minder ernstige iu de zaak, ons ook eeu
glimlach af.
Overal en niet het minst op den doodenakker huwt zich het. comisclie
aan het tragische. Maar sommige mésalliances, vallen meer binnen het
gebied der opmerking dan der beschrijving.
Onze chr. begraafplaatsen schijnen hoe langer zoo meer staalkaarten
te worden van monsterachtigen wansmaak.
Zou het toppunt nog niet zijn bereikt V
Bestaan er geen grenzen voor het wansmakelijke?
Dwalende tnsschen de graven waarvan elk bijna een miniatuur expo
sitie is van hetgeen in lijnen, kleuren en... zin, voor mij vloekt met
ernst en schoonheid, treft miju blik, een goed gevormd wit. marmeren kruis,
waarop enkel een naam (de voornaam van den ontslapene) te lezen staat.
Voldoende, ewis! maar voor publiek bijna nog te veel.
In het buitenland is het geen zeldzaamheid, op kruis ot' steen enkel
initialen te zien. Ach! is zoo iets niet genoeg, voor wie in liefde gedenkt'.'
Op de begraafplaats te A., leest, men op een grafsteen onder de ge
bruikelijke publicatie: Vergeten wordt zij niet!"
In het eerst treft ons die eenvoudige betuiging; maar weldra vraagt
men zich af: waartoe die verzekering ? waartoe zoo'n intimiteit met publiek ?
Wat gaat het een ander aan, of hij of zij die ter ruste is gegaan, goed
was en lief, en voor ons dierbaar en onvergetelijk?
Als testimonium komt zoo iets post-festum, en voor de treurende be
trekkingen Nu ja, als officisele rouwbetnigiug, is het misschien naar
behooren en 't kan zijn nut hebben !
Toch iets als testimonium dus. Een enkoio maal treft ons, in zekere
stemming althans, eene ontboezeming van geloof, in de inscripties op
grafgesteenten.
Zoo herinner ik mij, op de begraafplaats te lluhla in Th uringen, een
versje te hebben gezien van den volgenden inhoud :
Gute nacht!
Bis aucli vvir den Lauf volbracht
Bis auch deinen Weg wir geh'n
l'arlinchen, nnd uns wiederseh'n.
Ach, wie bald ist es volbracht!
Gute nacht."
Het is natuurlijk en uit zeker oogpunt niet ongepast, dat het geloof
aan onsterfelijkheid en wederzien zich uit in de beelden en grafversieringen
op chr. begraafplaatsen.
Maar hoe dat geloof zich verdraagt met sommige sijmbolen op de graven,
begrijp ik niet.
Ik vind b.v. dft treurende en weenende engelen, een vreemde illustratie
op het graf ec-ner gezaligde of zaliger".
Is het een symbool van rouw? Wijst, het op engelen-sympathie met
nionsehelijke droefheid en smart? f
Maar, het sterveu ia immers gewia! Weten engelen dat met? Of treuren