Historisch Archief 1877-1940
l?
D K AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NE DE K L.\ N n.
Nu.
t'.ie hemelsche wezens soms over de ongepaste droefheid der nagelaten
betrekkingen, welke recht en reden hebben tot dankbare blijdschap ?
Ik -vind dat die treurige figuren niet ter plaatse zijn, daar waar ze
aanleiding kunnen geven tot misverstand.
Misschien kom ik later eens terug op de gebruikelijke symbolieke
grafveraieringen, zooals men die hier en elders op kerkhoven kan opmerken
en veroordeelen.
U. Oct. B. O.
K U N S T.
HET AMSTEEDAMSCH TOONEEL
In het trar, dat de regelen, die wij nu schrijven, onze lezers zullen
bereiken, bevinden er zich waarschijnlijk reeds velen hunner onder den
machtigen indruk der gebeurtenis, welke wij wenschten te behandelen,
viel reeds weder eene dier uitgezochte genietingen hun ten deel, waaraan
het den Nederlanders maar zelden gegeven is zich te 'vergasten en die
met diamanten stift door de annalen onzer hedendaagsehe
tooneelgeschiedenis plegen te worden geboekt. In de rij der vreemdelingen, van wie
Holland zich met hoogmoed herinnert, dat zij kinderen zijn van haren
grond, bekleedt Sarah Bernhardt een eerste plaats en noode bekent men
liet: zij deed wél, toen ze een ruimer terrein koos, om er de lichtende
komnginne-schre'den harer kunstenaresse-loopbaan te zetten, wij waren
te klein, dan dat zooveel gave en zoo stralend een genie bij ons voor
altijd in waardschap kon gaan. Maar komt zij nog tot ons, zoo eens in
het jaar, dan hebben wij haast ons saam te scharen aan hare voeten en
ons te laten begeesteren en verrukken door den aanblik harer kunst.
Wij, als verslaggever, betreuren slechts dat wij, in plaats van te getuigen,
ons hier tot voorspellen moeten bepalen, daar de avonden van Sarah's
optreden juist even voor en even na het verschijnen van het weekblad
vallen. Wij kunnen echter de richting aangeven, die de bewondering der
toeschouwers zal nemen. Het is goed zich voor te bereiden op hetgeen
men aanschouwen gaat en zich vooral geen illusies te vormen, die teleur
stelling tot gevolg zouden hebben, wier afwezigheid daarentegen het
genoegen slechts verhoogen kan.
Juist daar de voorstelling van Sarah Bernhardt .niet, vóór alles, het
werk van Shakespeare zoo waar en zoo volledig mogelijk zal vertolken,
achten wij het overbodig de reeks studies en verhandelingen, welke over
het stuk an und für sich, over zijn kunstwaarde, over de er in voor
komende diepe gedachten en over zijn geschiedenis, geschreven zijn, hier
te vermeerderen. Wij hebben hier eigenlijk alleen te doen met de inter
pretatie door Sarah van Macbeth's groote vrouwenrol. Want vooreerst
is Shakespeare in het frartsch eigenlijk Shakespeare niet meer, evenmin
als Racine Racine, in Engelsch gewaad gestoken, ten tweede bracht
Richepin het werk des meesters in zijn taal over met niet
verontsehuldigbare bekortingen, en blijft Schiller's overzetting boven deze de palm
der voortreffelijkheid toegewezen; ten derde staat mevrouw Bernhardt
alleen voor de taak en moet het ontbreken van een voortreffelijken
vervuiler der titelrol, van een genialen Macbeth, der opvoering in het
algemeen schaden. Dit laatste feit vooral zal ook nadeel doen aan de
uitwerking -van Sarah'a spel. Wanneer de zwakheid van den Macbeth
in de monologen den toeschouwer ontstemd heeft, zal diezelfde zwakheid
in de tooneelen, waar Macbeth en lady Macbeth samenspelen, den indruk
moeten verminderen. Men zoude bijna betreuren, dat Shakespeare niet
een tweeden Macbeth heeft geschapen, een omwerking van zijn stuk,
waarin de primeerende hoofdrol de vrouwenrol ware. Immers inderdaad
blijft de rol van lady Macbeth eene, wel voorname, maar toch een bijrol,
behoort Macbeth tot die categorie onder de stukken des meesters, waarin
hij zich er op heeft toegelegd al het licht tot de hoofdfiguur, tot den
held van het drama, samen te doen vallen, waarin de personen om dien held
heen slechts verschijnen ter verklaring van dat ne karakter. En staat
lady Macbeth tot haren echtgenoot, wat den nadruk van haar optreden
betreft, gelijk Ophelia tot Hamlet.
Maar overigens, en dat alles daargelaten, welke fijne verrassing, wat
hooge vreugde waarschijnlijk, staat ons te wachten! Sarah Beruhardt,
die kunstenares uit fransche school, die beurtelings in den statigen ernst
van het zeventiende-eeuwsch fransche treurspel en in het tranenvolle
g-ovoel der nieuwere fransche comedie den schoonheidszin harer hoorders
won, van wier lippen ons nu de fraai gebeeldhouwde, harmonieus golvende
taal, in den sierlijken cadans van Phèdre's alexandrijnen, toevloeide,
dan het zenuwachtige, woelige, hier hokkende in de keel, daar snikkende en
weenende proza eener Marguerite Gauthier, eener Fédora, eener Frou-Frou,
te gemoet ruischte, diezelfde treedt ons thans tegen in het woeste,
toomeloozo schrikwekkende noodlotsdrama van het zestiende-eeuwsche Enge
land. Zij speelt nu de rol, die eens de roem was van Mrs. Pritchard
en Mrs. Siddons en van Riston. Werd voorheen de figuur van lady
Macbeth begrepen en weergegeven eene gestalte der antieke tragedie
gelijk, in marmeren eenvoud en onverbiddelijke gestrengheiden koelheid,
de ondervinding, welke wij van Sarah Bernhardt opdeden, doet ons
hier op geheel nieuwe wendingen in het spel voorbedacht zijn.
Zij heelt ons er aan gewend, door haar een jeugdig, een onvermoed
leven den figuren der oude dichters te zien instorten.
Drake en Dowdenbeschrijven zeer goed, hoe lady Macbeth zich Lijden
aanvang als eene wanschapenhoid van koudheid, wreedheid, van de
ontembaarste eerzucht en van eene onbegrensde gevoelloosheid voordoet. Haar
man is zwak, haar man heeft nog geweten, hij deinst nog terug, zijn ver
regaande mkdadigheid wekt nog ontzetting in zijn eigen borst, maar zij
staat achter hem, zij blaast hem hara vermetelheid in het oor, zij stoot
zijn geweten terug, zij wakkert zijne ambitie aai), tracht wat hij nog arm
hart bezit in hem to dooden, maakt hem tot een moordenaar zonder genade,
wil de laatste vonk der menschelijkheid in hom uitdooven en doet hem
deelgenoot zijn vati haar tyranniek nemoec!. Daarbij staat haar een
onverzettelijke wilskracht teu dienste, llaar gausche aiel ia slechts vervuld
van dat cne voorneinen: den troon te bestijgen. Zij weet van niets
anders. Loodzwaar drukt het merk der voorbestemdheid voor do mis
daad haar op de hersenen. Hetgeen echter die roemdorst in baar deed
ontwaken en tot eene onleschbare behoefte maakte, naar wier vervulling
zij bijat en dio haar binnenste verschroeit, het is de grootheid vanden
man, dien zij bemint. Hem alleen behoort de kroon, hem de heerschappij,
hem alle eer en oppermacht. Zij zal hem het hoogste doen verkrijgen,
wat een Engelschman begeeren kan. Hij zelf schrikt terug, hij heeft
gevoel en teederheid, die hem verhinderen het plan uit te voeren.
Daarom zal zij wat er wreeds in hem ia heiligen en door haar ijzeren
wil zijn geweten tot zwijgen brengen. En alles gelukt haar. Maar wan
neer dan eindelijk, nadat de slagen zijn gevallen, de vreeselijkste wroeging,
een tot krankzinnigheid wordend zelfberouw, een hopeloosheid tot in
den dood, zich van die mannenziel meester maakt, en zij ontwaart, hoe zij
niet slechts zich. zelve voor altijd met bloed heeft bevlekt, maar ook, in
plaats van weelde, de grootste ellende over haar gemaal heeft gebracht,
dan wankelt dat s'alen gemoed op zijn grondslagen, dan smelt het ijs
harer zelfbeheersching en een eindeloos wee overstelpt haar in haar een
zame nachteu.
Hier vooral, in het vermaarde slaapwandeltooneel, zal Sarah Bernhardt
ons kunnen vervoeren. Zij zal van lady Macbeth eene vrouw maken,
heel en al van natuur en leven, eene vrouw gelijk zij zelve is. Zij zal
alleen in haar ziel die passiën wakker te roepen hebben, welke lady
Macbeth bot viert en, zonder zich te bekommeren om traditie en kunst
vaardigheid, geeft zij zich zelve en niets anders. Wanneer Sarah
Bernhardt een rol goed speelt, verliest zij zich in hare kunst, gaat, zij op in
haar schepping, verbeeldt zich, dat zij 't is, die spreekt en handelt, droomt
voor het voetlicht den wilden, door Shakespeare haar ingegeven droom.
Sarah Bernhardt is nu juist in den waren leeftijd voor de vertolking
dezer rol, een vrouw in de kracht harer. jaren, niet jarig meer, nog niet
oud. Ongetwijfeld zal hier, zoo ooit, het gezegde van den heer Filon ge
logenstraft worden, dio iu zijn geschiedenis der Engelsche letterkunde
beweert, dat het waarlijk schoone in Shakespeare's werk slechts aan de lees
tafel, in het studeervertrek, te genieten is, en verdwijnt op de planken,
waar slechts het melodrama overblijft. Zektr zal de Parkschouwburg
Vrijdag en Zondag dit anders aantoonen en wordt weer bewezen, dat door
groote tooneelkunstenaars heden ten dage steeds meer en beter aan dat
reusachtigste der germaansche geniën recht kan worden gedaan.
8 Oet. '84. K. J W.
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
Seraphine.
Wanneer men de aanplakbiljetten voor de opvoering van Seraphine
(zooftle wij Augier's Lionnes pauvres nu ook maar zullen noemen) ziet,
kan men een glimlach niet terughouden. Eerst staat met groote letters
Seraphine, daaronder, iets kleiner, Meedoen en dan daaronder naar het
Fransch van Augier's Les lionnes pauvres", de laatste naam weer iets
kleiner, maar toch met dikke letters gedrukt. Dit aanplakbiljet geeft dus
in de grootte der letters de geschiedenis der opvoering, die in de laatste
dagen is afgesponnen. Vermakelijk is ze! Eerst een critiek van den heer
Lohr over Serapliine, dat in 't Noorden was gespeeld, dan eene aankon
diging van Meedoen te Rotterdam, weer een stuk van den heer Lohr,
dat Seraphine en Meedoen hetzelfde stuk is, dan schorsing der opvoering
door den heer Van Sorgen, omdat de naamsverandering gebeurd is zonder
voorkennis van den Raad van Beheer en ook, om niet n persoon door
de opvoering te kwetsen, eindelijk opheffing der schorsing op algemeen
verlangen en opvoering van het stuk onder drie namen met verschillende
letter gedrukt. Is dat ook vermakelijk?
In mijn vorig verslag zeide ik niet te kunnen begrijpen, dat men dit
stuk als onzedelijk heeft gebrandmerkt. Ik ben overtuigd, dat velen het
na de voorstelling met mij eens zullen zijn. De vraag naar de zedelijkheid
van een dramatisch werk is al zoo oud als het drama zelf. Vooral in de
middeleeuwen is dit zedelijkheidsbegrip al heel averechts opgevat; tal
van moraliteiten geven daarvan het doorslaand bewijs. Men meende, dat
onderwijzen het hoofddoel der dramatische vertooning moest, zijn en geen
stuk mocht dan ook sluiten zonder moraal. De nieuwere tijd heeft liet
anders begrepen. Niet zedelijke strekking moet een drama hebben, maar
wel moet het eene zedelijke .stemming bij den toeschouwer opwekken,
zonder die stemming bevredigt het, r.iet. De toeschouwer wil, dat, de vaste
wetten der zedelijkheid ook in het tooneelstuk niet, worden verbroken,
nijar dit sluit niet in, dat de deugd altijd beloond, de ondeugd gestrMt
moet worden. Een stuk, dat daarop hoofdzakelijk is gebouwd, is verlo
ren als poëtisch werk.
Toetsen wij Augier's comédie aan het zooeven gezegde. Welken indruk
laat zij bij ons terug? Wij verafschuwen Seraphine, de vrouw, die Laar
eer verkoopt, om mooie kleederen te kunnen dragen, om te kunnen schit
teren en mo^e zij zich ook voor de ontdekking van hare schanddaad
troosten door een bezoek aan de komedie, voor den toeschouwer daait
zij juist door dat komedie-bezoek nog dieper iu onze achting. Kan een
stuk moralischer stemming te weeg brengen ? Maar, waar zit dan die
onzedelijkheid ? Iets zal er toch wel van aan zijn, want de censuur heeft.
het bij de eerste opvoering verboden. Ds. Lohr zegt het en de Kampers
hebben het ook gezegd.
Wat nu een censuur onder het tweede Fransche keizerrijk te
beteekenen heeft, behoeft niet gezegd te worden en het komt mij voor, dat het
stuk door de censuur is afgekeurd, niet wegens onzedelijkheid, maar
omdat het ouder dramatischeu vorm een ziekte der Parijsche samenleving
blootlegde, die men maar liever wilde bedekt houden. Rest nog ds. Lohr
en de Kampers. Ik geloof, dat hun gemoedsbezwaren liggen in het ten
tooneele brengo'.i van eene lionne pauvre." Welke vrouwen bedoelde
Aucfier met deze» naam V Hooren wij, wat hij zelf door den mond van
Bordognon daarover zegt:
Eene lionne is een vrouwelijke dandy, die door schoonheid en verkwisting
zich in de mode heeft weteu te breugeu; zij vertoont zich overal, waar