De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 12 oktober pagina 4

12 oktober 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

l? D K AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NE DE K L.\ N n. Nu. t'.ie hemelsche wezens soms over de ongepaste droefheid der nagelaten betrekkingen, welke recht en reden hebben tot dankbare blijdschap ? Ik -vind dat die treurige figuren niet ter plaatse zijn, daar waar ze aanleiding kunnen geven tot misverstand. Misschien kom ik later eens terug op de gebruikelijke symbolieke grafveraieringen, zooals men die hier en elders op kerkhoven kan opmerken en veroordeelen. U. Oct. B. O. K U N S T. HET AMSTEEDAMSCH TOONEEL In het trar, dat de regelen, die wij nu schrijven, onze lezers zullen bereiken, bevinden er zich waarschijnlijk reeds velen hunner onder den machtigen indruk der gebeurtenis, welke wij wenschten te behandelen, viel reeds weder eene dier uitgezochte genietingen hun ten deel, waaraan het den Nederlanders maar zelden gegeven is zich te 'vergasten en die met diamanten stift door de annalen onzer hedendaagsehe tooneelgeschiedenis plegen te worden geboekt. In de rij der vreemdelingen, van wie Holland zich met hoogmoed herinnert, dat zij kinderen zijn van haren grond, bekleedt Sarah Bernhardt een eerste plaats en noode bekent men liet: zij deed wél, toen ze een ruimer terrein koos, om er de lichtende komnginne-schre'den harer kunstenaresse-loopbaan te zetten, wij waren te klein, dan dat zooveel gave en zoo stralend een genie bij ons voor altijd in waardschap kon gaan. Maar komt zij nog tot ons, zoo eens in het jaar, dan hebben wij haast ons saam te scharen aan hare voeten en ons te laten begeesteren en verrukken door den aanblik harer kunst. Wij, als verslaggever, betreuren slechts dat wij, in plaats van te getuigen, ons hier tot voorspellen moeten bepalen, daar de avonden van Sarah's optreden juist even voor en even na het verschijnen van het weekblad vallen. Wij kunnen echter de richting aangeven, die de bewondering der toeschouwers zal nemen. Het is goed zich voor te bereiden op hetgeen men aanschouwen gaat en zich vooral geen illusies te vormen, die teleur stelling tot gevolg zouden hebben, wier afwezigheid daarentegen het genoegen slechts verhoogen kan. Juist daar de voorstelling van Sarah Bernhardt .niet, vóór alles, het werk van Shakespeare zoo waar en zoo volledig mogelijk zal vertolken, achten wij het overbodig de reeks studies en verhandelingen, welke over het stuk an und für sich, over zijn kunstwaarde, over de er in voor komende diepe gedachten en over zijn geschiedenis, geschreven zijn, hier te vermeerderen. Wij hebben hier eigenlijk alleen te doen met de inter pretatie door Sarah van Macbeth's groote vrouwenrol. Want vooreerst is Shakespeare in het frartsch eigenlijk Shakespeare niet meer, evenmin als Racine Racine, in Engelsch gewaad gestoken, ten tweede bracht Richepin het werk des meesters in zijn taal over met niet verontsehuldigbare bekortingen, en blijft Schiller's overzetting boven deze de palm der voortreffelijkheid toegewezen; ten derde staat mevrouw Bernhardt alleen voor de taak en moet het ontbreken van een voortreffelijken vervuiler der titelrol, van een genialen Macbeth, der opvoering in het algemeen schaden. Dit laatste feit vooral zal ook nadeel doen aan de uitwerking -van Sarah'a spel. Wanneer de zwakheid van den Macbeth in de monologen den toeschouwer ontstemd heeft, zal diezelfde zwakheid in de tooneelen, waar Macbeth en lady Macbeth samenspelen, den indruk moeten verminderen. Men zoude bijna betreuren, dat Shakespeare niet een tweeden Macbeth heeft geschapen, een omwerking van zijn stuk, waarin de primeerende hoofdrol de vrouwenrol ware. Immers inderdaad blijft de rol van lady Macbeth eene, wel voorname, maar toch een bijrol, behoort Macbeth tot die categorie onder de stukken des meesters, waarin hij zich er op heeft toegelegd al het licht tot de hoofdfiguur, tot den held van het drama, samen te doen vallen, waarin de personen om dien held heen slechts verschijnen ter verklaring van dat ne karakter. En staat lady Macbeth tot haren echtgenoot, wat den nadruk van haar optreden betreft, gelijk Ophelia tot Hamlet. Maar overigens, en dat alles daargelaten, welke fijne verrassing, wat hooge vreugde waarschijnlijk, staat ons te wachten! Sarah Beruhardt, die kunstenares uit fransche school, die beurtelings in den statigen ernst van het zeventiende-eeuwsch fransche treurspel en in het tranenvolle g-ovoel der nieuwere fransche comedie den schoonheidszin harer hoorders won, van wier lippen ons nu de fraai gebeeldhouwde, harmonieus golvende taal, in den sierlijken cadans van Phèdre's alexandrijnen, toevloeide, dan het zenuwachtige, woelige, hier hokkende in de keel, daar snikkende en weenende proza eener Marguerite Gauthier, eener Fédora, eener Frou-Frou, te gemoet ruischte, diezelfde treedt ons thans tegen in het woeste, toomeloozo schrikwekkende noodlotsdrama van het zestiende-eeuwsche Enge land. Zij speelt nu de rol, die eens de roem was van Mrs. Pritchard en Mrs. Siddons en van Riston. Werd voorheen de figuur van lady Macbeth begrepen en weergegeven eene gestalte der antieke tragedie gelijk, in marmeren eenvoud en onverbiddelijke gestrengheiden koelheid, de ondervinding, welke wij van Sarah Bernhardt opdeden, doet ons hier op geheel nieuwe wendingen in het spel voorbedacht zijn. Zij heelt ons er aan gewend, door haar een jeugdig, een onvermoed leven den figuren der oude dichters te zien instorten. Drake en Dowdenbeschrijven zeer goed, hoe lady Macbeth zich Lijden aanvang als eene wanschapenhoid van koudheid, wreedheid, van de ontembaarste eerzucht en van eene onbegrensde gevoelloosheid voordoet. Haar man is zwak, haar man heeft nog geweten, hij deinst nog terug, zijn ver regaande mkdadigheid wekt nog ontzetting in zijn eigen borst, maar zij staat achter hem, zij blaast hem hara vermetelheid in het oor, zij stoot zijn geweten terug, zij wakkert zijne ambitie aai), tracht wat hij nog arm hart bezit in hem to dooden, maakt hem tot een moordenaar zonder genade, wil de laatste vonk der menschelijkheid in hom uitdooven en doet hem deelgenoot zijn vati haar tyranniek nemoec!. Daarbij staat haar een onverzettelijke wilskracht teu dienste, llaar gausche aiel ia slechts vervuld van dat cne voorneinen: den troon te bestijgen. Zij weet van niets anders. Loodzwaar drukt het merk der voorbestemdheid voor do mis daad haar op de hersenen. Hetgeen echter die roemdorst in baar deed ontwaken en tot eene onleschbare behoefte maakte, naar wier vervulling zij bijat en dio haar binnenste verschroeit, het is de grootheid vanden man, dien zij bemint. Hem alleen behoort de kroon, hem de heerschappij, hem alle eer en oppermacht. Zij zal hem het hoogste doen verkrijgen, wat een Engelschman begeeren kan. Hij zelf schrikt terug, hij heeft gevoel en teederheid, die hem verhinderen het plan uit te voeren. Daarom zal zij wat er wreeds in hem ia heiligen en door haar ijzeren wil zijn geweten tot zwijgen brengen. En alles gelukt haar. Maar wan neer dan eindelijk, nadat de slagen zijn gevallen, de vreeselijkste wroeging, een tot krankzinnigheid wordend zelfberouw, een hopeloosheid tot in den dood, zich van die mannenziel meester maakt, en zij ontwaart, hoe zij niet slechts zich. zelve voor altijd met bloed heeft bevlekt, maar ook, in plaats van weelde, de grootste ellende over haar gemaal heeft gebracht, dan wankelt dat s'alen gemoed op zijn grondslagen, dan smelt het ijs harer zelfbeheersching en een eindeloos wee overstelpt haar in haar een zame nachteu. Hier vooral, in het vermaarde slaapwandeltooneel, zal Sarah Bernhardt ons kunnen vervoeren. Zij zal van lady Macbeth eene vrouw maken, heel en al van natuur en leven, eene vrouw gelijk zij zelve is. Zij zal alleen in haar ziel die passiën wakker te roepen hebben, welke lady Macbeth bot viert en, zonder zich te bekommeren om traditie en kunst vaardigheid, geeft zij zich zelve en niets anders. Wanneer Sarah Bernhardt een rol goed speelt, verliest zij zich in hare kunst, gaat, zij op in haar schepping, verbeeldt zich, dat zij 't is, die spreekt en handelt, droomt voor het voetlicht den wilden, door Shakespeare haar ingegeven droom. Sarah Bernhardt is nu juist in den waren leeftijd voor de vertolking dezer rol, een vrouw in de kracht harer. jaren, niet jarig meer, nog niet oud. Ongetwijfeld zal hier, zoo ooit, het gezegde van den heer Filon ge logenstraft worden, dio iu zijn geschiedenis der Engelsche letterkunde beweert, dat het waarlijk schoone in Shakespeare's werk slechts aan de lees tafel, in het studeervertrek, te genieten is, en verdwijnt op de planken, waar slechts het melodrama overblijft. Zektr zal de Parkschouwburg Vrijdag en Zondag dit anders aantoonen en wordt weer bewezen, dat door groote tooneelkunstenaars heden ten dage steeds meer en beter aan dat reusachtigste der germaansche geniën recht kan worden gedaan. 8 Oet. '84. K. J W. HET TOONEEL TE ROTTERDAM. Seraphine. Wanneer men de aanplakbiljetten voor de opvoering van Seraphine (zooftle wij Augier's Lionnes pauvres nu ook maar zullen noemen) ziet, kan men een glimlach niet terughouden. Eerst staat met groote letters Seraphine, daaronder, iets kleiner, Meedoen en dan daaronder naar het Fransch van Augier's Les lionnes pauvres", de laatste naam weer iets kleiner, maar toch met dikke letters gedrukt. Dit aanplakbiljet geeft dus in de grootte der letters de geschiedenis der opvoering, die in de laatste dagen is afgesponnen. Vermakelijk is ze! Eerst een critiek van den heer Lohr over Serapliine, dat in 't Noorden was gespeeld, dan eene aankon diging van Meedoen te Rotterdam, weer een stuk van den heer Lohr, dat Seraphine en Meedoen hetzelfde stuk is, dan schorsing der opvoering door den heer Van Sorgen, omdat de naamsverandering gebeurd is zonder voorkennis van den Raad van Beheer en ook, om niet n persoon door de opvoering te kwetsen, eindelijk opheffing der schorsing op algemeen verlangen en opvoering van het stuk onder drie namen met verschillende letter gedrukt. Is dat ook vermakelijk? In mijn vorig verslag zeide ik niet te kunnen begrijpen, dat men dit stuk als onzedelijk heeft gebrandmerkt. Ik ben overtuigd, dat velen het na de voorstelling met mij eens zullen zijn. De vraag naar de zedelijkheid van een dramatisch werk is al zoo oud als het drama zelf. Vooral in de middeleeuwen is dit zedelijkheidsbegrip al heel averechts opgevat; tal van moraliteiten geven daarvan het doorslaand bewijs. Men meende, dat onderwijzen het hoofddoel der dramatische vertooning moest, zijn en geen stuk mocht dan ook sluiten zonder moraal. De nieuwere tijd heeft liet anders begrepen. Niet zedelijke strekking moet een drama hebben, maar wel moet het eene zedelijke .stemming bij den toeschouwer opwekken, zonder die stemming bevredigt het, r.iet. De toeschouwer wil, dat, de vaste wetten der zedelijkheid ook in het tooneelstuk niet, worden verbroken, nijar dit sluit niet in, dat de deugd altijd beloond, de ondeugd gestrMt moet worden. Een stuk, dat daarop hoofdzakelijk is gebouwd, is verlo ren als poëtisch werk. Toetsen wij Augier's comédie aan het zooeven gezegde. Welken indruk laat zij bij ons terug? Wij verafschuwen Seraphine, de vrouw, die Laar eer verkoopt, om mooie kleederen te kunnen dragen, om te kunnen schit teren en mo^e zij zich ook voor de ontdekking van hare schanddaad troosten door een bezoek aan de komedie, voor den toeschouwer daait zij juist door dat komedie-bezoek nog dieper iu onze achting. Kan een stuk moralischer stemming te weeg brengen ? Maar, waar zit dan die onzedelijkheid ? Iets zal er toch wel van aan zijn, want de censuur heeft. het bij de eerste opvoering verboden. Ds. Lohr zegt het en de Kampers hebben het ook gezegd. Wat nu een censuur onder het tweede Fransche keizerrijk te beteekenen heeft, behoeft niet gezegd te worden en het komt mij voor, dat het stuk door de censuur is afgekeurd, niet wegens onzedelijkheid, maar omdat het ouder dramatischeu vorm een ziekte der Parijsche samenleving blootlegde, die men maar liever wilde bedekt houden. Rest nog ds. Lohr en de Kampers. Ik geloof, dat hun gemoedsbezwaren liggen in het ten tooneele brengo'.i van eene lionne pauvre." Welke vrouwen bedoelde Aucfier met deze» naam V Hooren wij, wat hij zelf door den mond van Bordognon daarover zegt: Eene lionne is een vrouwelijke dandy, die door schoonheid en verkwisting zich in de mode heeft weteu te breugeu; zij vertoont zich overal, waar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl